36
Elk jaar herhaalde zich hetzelfde: in de barakken brandden kaarsen, er hingen versierde sparrentakken, de gevangenen zongen kerstliederen. De commandanten wisselden, de soldaten, de kampleiding, de kapo's en de natsjalniks... het onbegrijpelijke bleef echter en werd tenslotte geduld, omdat er geen macht was om het te breken: het gevoel van de mensen om op één enkele dag helemaal in vrede op te gaan. Onverschillig waar men was, in een dorp in de Oekraïne, aan de bevroren Ob, in een berghut in Georgië, in de moerassen of aan de oevers van de Don, in een kolenmijn of in de uitgestrekte steppe of hier, in Workuta, de verzamelplaats van de dode zielen - er was een dag die uit de oergrond opdook en heerlijk naar de hemel groeide als een wonder van innerlijke rust. Kerstmis.
Verbazingwekkend wat er in de loop van een jaar niet allemaal verzameld was om deze dag mee te versieren. Zilverpapier, restjes verf waarmee geschilderd kon worden, linten, guirlandes van uit elkaar gepeuterde papieren zakken, gekleurde lompen, gevlochten stro, gedroogde bloemen... uit honderd hoeken en gaten doken de kostbaarheden plotseling op, de kale, stinkende ruimten van de barakken veranderden in feestzalen, in de ogen van de gevangenen fonkelde een gevaarlijke vreugde, gevaarlijk, omdat de kapo's eerst het versieren verboden, de eerste guirlandes omlaagtrokken en dan met knikkende knieën moesten ervaren dat zelfs hun vrienden, de blatnyje, de zware misdadigers, dieven, plegers van zedendelicten, rovers en moordenaars om de linten, de ballen van zilverpapier en de sparrentakken gingen zitten en begonnen te zingen... Ook de Ssuki, de „teven", de vertrouwensmannen van de KGB hielden zich op de achtergrond, maar zij onthielden degenen die het ijverigst zongen en schreven alles op wat ze zagen.
Wat hielp het? Kerstmis was sterker dan de angst in de nek. Het was heel vredig in het kamp op kerstavond, iedereen was onder de indruk. Alleen in het vrouwenkamp werkte de wasserij verder, met halve bezetting, maar het zeepsop dampte en de ketels borrelden. Een symbool van macht. Dunja en de andere dokteressen en dokters zaten bij de officieren in het casino en ze dronken wijn uit de Krim en wodka. Niemand had het over Kerstmis, dit woord was gestorven... maar ze waren allemaal bij elkaar gekomen omdat er een duistere dwang was, waaraan ze niet konden ontkomen. Nu zaten zij tamelijk peinzend achter hun glazen. Dobronin noemde het „collectieve gezelligheid", maar de enige die niet een stil, plechtig gevoel voelde, was Dr. Wyntok, die ruwe, onbeschofte kerel. Hij vertelde weer vieze moppen, lachte er zelf het hardst om en zweeg pas toen Dobronin met een onheilspellend gezicht zei: „Nikolai Michailowitsj, houd nou eindelijk je bek eens. Je bespat ons allemaal met je geestelijke onanie..." Dr. Kutjukow nam zijn balalaika op zijn schoot en maakte het verlangen tastbaar in het casino en de harten. Hij speelde lang vergeten volksliedjes, en plotseling rook men de geploegde akkers, de bloesem van de berken, de zoete geur van de klaver, het riet aan de oever van de rivier... je zag golvende velden met zonnebloemen en maïs, de eindeloze wouden van de taïga, de bloemen van de steppe onder de junizon, de rieten daken van de huizen aan de Don, de paarse ochtendschemering, als de zon de glinsterende dauw van het steppegras dronk, de bruisende uitgestrektheid van de Siberische rivieren en de rotsachtige eenzaamheid van de Oeral..." „Speel door, Andron Fjodorowitsj," zei Dobronin, toen Dr. Kutjukow zich over de balalaika boog en hijgend ophield. Hij vocht met zijn tranen en dacht aan zijn moeder die nu alleen voor het „mooie hoekje" knielde, naar het eeuwige licht en de icoon staarde en voor haar verre jongen bad. „Verdomd, ken je het lied van de eenzame ruiter?" „Ja, kameraad." „Zing het dan."
Kutjukow greep op verzoek van de geneesheer-directeur opnieuw zijn instrument. Dan zong hij. Zijn stem klonk licht en jeugdig als uit een jongenskoor, de stem drong tot in de harten en maakte vele herinneringen wakker, zodat Dobronin zijn omgeving vergat en zijn handen voor zijn gezicht hield. Alleen Wyntok had weer een opmerking klaar. „We moeten onze jonge collega eens tussen de benen kijken," riep hij na het lied. „Hij zingt als een castraat."
Iedereen aan tafel had hem voor deze opmerking kunnen doodslaan, maar het waren gecultiveerde mensen en zij verdroegen het knarsetandend. Kutjukow zong verder. Het lied van de sneeuwprinses. De commandant van het kamp snoot zijn neus, Skopeljeff huilde ongegeneerd, zijn buik schokte.
De jeugd. De warme kamer met de ramen, dichtgeplakt met papier, de geur van gebraden appelen, de speciale schotel van schapenbout met tomaten. Ze zaten allemaal om de lange tafel, de hele familie, zelfs overgrootvader hadden ze uit zijn kamer gehaald en aan de leuning van de stoel vastgebonden met een touw, omdat hij altijd voorover viel. Maar hij wilde erbij zijn en riep al dagen: „Vergeet me niet! Laat me niet in bed liggen! Ik vervloek jullie als jullie me niet aan tafel halen!" Zo zat hij daar nu, geboeid als een moordenaar, grootmoeder voerde hem, hij smakte en rochelde bij het slikken, maar zijn oeroude ogen kregen weer glans en verheugden zich toen de kinderen zongen.
Hoe lang was dat geleden en wat was er in de tussentijd van je terecht gekomen?
Commandant in Workuta... arts in Workuta... administrateur van Workuta. .. Workuta!
Een woord dat ze deze avond allemaal haatten, zonder uitzondering... zelfs Dr. Wyntok voelde zich ellendig en bedronk zich. 's Nachts stond Dunja weer voor het raam van haar kamer aan Pjetkin te denken.
Igor had haar via Marko een cadeau gestuurd: een hart, gemaakt van beukenschors. Hij had het zelf uitgesneden, onhandig, met een lancet, een verongelukt hart... maar voor Dunja was het het mooiste wat er bestond, niet te vergelijken met meesterwerken. Igor schreef erbij: „Dit is een stukje van een berk. Herinner je je de nacht nog dat wij aan de Amoer lagen, bij een groepje berken, wat zaten we toen vol plannen! ,Ik zal lid van de academie worden,' zei ik. ,De naam Pjetkin moet de hele wereld kennen.' En jij antwoordde: ,Ik zal trots op je zijn en blij dat de hele wereld je vereert, maar je zult van mij zijn.' En toen omhelsden wij elkaar en zeiden als uit één mond: ik houd van jou! - Daar moet dat berkenhart je aan herinneren. .. Herinnering, dat is het enige wat ik je kan schenken..." Dunja stond in het donker, het stuk hout in haar handen en zij versmolt in gedachten met Igor. Het was een overgave zonder voorbeeld, een zwijgende, roerloze extase.
Wyntok stoorde haar. Volkomen dronken waggelde hij over het plein, draaide twee keer om zijn as en bleef dan onder het raam van Dunja's kamer staan. Hij scheen na te denken, krabde zijn adelaarsneus en bekeek de open luiken.
Kom niet, dacht Dunja. Zij legde het berkenhart opzij en greep een hamer met lange steel. Probeer mijn raam niet in te drukken, probeer niet naar binnen te klimmen. Het is kerstavond, maar toch dood ik je. Blijf waar je bent, Nikolai Michailowitsj, red je schedelpan van mijn hamer. Ga alsjeblieft een deurtje verder, Wyntok...
Dr. Wyntok zwaaide heen en weer. Hij strompelde tot de muur, leunde er tegen, vlak onder Dunja's raam, hij rookte een sigaret. Zij hoorde het gekraak van zijn laarzen en het geschuif van zijn lichaam tegen de dubbele houten wand.
Klaar om hem zijn schedel in te slaan, stond Dunja naast het raam in het donker.
Maar Wyntok was iets anders van plan. Hij waggelde verder, naar het hospitaal. Een plotselinge windstoot verborg hem achter een muur van sneeuw. Toen die in elkaar viel, was er niemand meer op het lege plein te zien. Kerstmis.
In de wasserij sisten de ketels.
Marianka Dussowa had Pjetkin gul van geschenken voorzien. Een zijden pyjama met gouden strepen op een zwarte achtergrond, een paar geborduurde pantoffels uit Kazan en een zilveren polshorloge met leren band. Het feest vond in haar kamer plaats, nadat alle afdelingen in het ziekenhuis bezocht waren. Overal waar Dussowa controleerde, herademde men, en haalde men de versierde takken uit de schuilplaatsen. Nu kwam zij niet terug, nu was men eindelijk van deze zwarte duivelin verlost. Kerstmis kon beginnen. Verschillende afdelingen zonden nog verspieders uit om helemaal zeker te zijn. Het onwaarschijnlijke gebeurde: de artsen verlieten allemaal het ziekenhuis, verlieten het kamp en gingen naar het commandogebouw, waar de kolonel een feestje gaf. Alleen Dussowa en Pjetkin bleven nog achter. Dat was geruststellend, want Pjetkin was de enige die van de kersttakken in de ziekenkamers afwist. Zo vierden ook de zieken hun Kerstmis, ze lagen in de bedden, zaten op de randen of in de vensterbanken. Tot grote verbazing van iedereen liep een man van kamer naar kamer, leunend op twee andere zieken, want zijn linkervoet was geamputeerd, die was in de steengroeve door vallend gesteente verbrijzeld, en deze magere, uitgeteerde, armzalige, zwakke man met de beenstomp verscheen in elke deuropening, verkondigde de geboorte van Christus en zegende iedereen. Een priester... bij het feest van de liefde maakte hij zich bekend. Dussowa had in haar kamer de geschenken opgestapeld. Pjetkin had niets voor haar... hij keerde zijn lege handpalmen naar boven en zei bitter: „Dat is alles wat ik je geven kan, Marianka..."
„Jij bent er... en elke nacht is voor mij een heilige nacht. Kom hier, Igor, bekijk de geschenken. Kom hier! Ik heb al mijn relaties in Moskou gemobiliseerd om ze te krijgen."
Zij trok hem naar de versierde tafel, zij gedroeg zich als een jong meisje, overmoedig en vol vreugde stak zij de pyjama naar hem uit, dwong hem onder kussen zijn schoenen uit te trekken en in de geborduurde pantoffels te glippen. Hij moest zijn horloge aandoen en zeggen hoe het tikte en gehoorzaam deed hij tik-tik-tik, dan rende zij naar een zijkamer, een soort kleedkamer, haalde een blad met koud vlees, een salade, aardappelen met uien en een boerentaart, zij ontkurkte een fles wijn uit Georgië en liet zich gelukkig in haar rieten fauteuil vallen. „Ben je blij, Igor?" vroeg zij. Haar gezicht straalde. „Ik ben sprakeloos door deze verrassingen."
„Kom dan hier, lieveling... eet, drink, neem alles... het is allemaal van jou alleen... Kom hier. Kus me!"
Zij trappelde met haar benen, omhelsde hem, trok hem naar zich toe, hing aan hem en onderging zijn oppervlakkige kussen als gloeiende vuurstoten. „Nog nooit was een dag zo mooi," zei ze later toen ze aten en dronken en Igor zijn pyjama had aangetrokken, omdat zij dat wilde. „Ik heb in mijn leven nog nooit iemand gehad die ik geschenken kon geven. Die blij was als ik hem iets gaf, die van mij iets goeds verwachtte. Nooit, lieveling. Wat is dat voor een leven als je niemand hebt, als je alleen bent onder miljoenen? Nu pas begin ik te leven."
Pjetkin knikte verward en ontdaan. Hij liet de liefde van Marianka over zich heenruisen als een waterval, maar terwijl zij hem liefkoosde en kuste, dacht hij aan Marko en aan zijn stereotiepe antwoord: „Nee. Geen brief van Dunja. Ik heb haar niet kunnen ontmoeten. Zij opereerde." En toen hij woedend werd, trok Marko een verschrikkelijk ongelukkig gezicht en verklaarde hij: „Ik kan maar een uur in het vrouwenkamp blijven. Denk je dat de chauffeurs voor mij in de sneeuw wachten? Moeten we niet blij zijn, dat wij deze truc hebben gevonden?"
Pjetkin gaf hem gelijk, omhelsde hem en zei: „Ik ben nerveus, Marko. De onrust vreet me op. Is het mogelijk dat men Dunja heeft overgeplaatst? Dat moet je te weten komen, anders begeeft mijn hart het." Nu was het Kerstmis en Dunja bleef verdwenen achter de houten palen van het kamp. De zorg trok aan Igor als een os aan de ploeg, en als een ploegschaar sneed het verdriet door zijn hart.
„Wij moeten naar de kolonel," zei hij, toen Marianka hem met bekwame vingers begon uit te kleden. Hij sprong op, deed zijn pyjamajasje uit, hulde zich in het dikke gevoerde jack, dat Marianka al weken geleden voor de armzalige fofaika had geruild, die hij destijds uit haar klerenkast had gekregen. „Hij heeft ons uitgenodigd. Wij mogen hem niet beledigen." „Laat ze allemaal naar de duivel lopen!" riep zij en haalde haar bontjas van de haak. „Wanneer behoren wij elkaar alleen toe?" Zij dronk haar wijn op, tilde het glas hoog boven haar hoofd en gooide het dan tegen de muur. „Dat is mijn enige wens voor Kerstmis: dat de wereld alleen uit jou en mij bestaat!"
Het feest van de commandant duurde tot diep in de nacht. Marianka Jefimowna was dronken toen Pjetkin haar naar haar kamer bracht. Zij was dronken en werd als een kind. „Kleed me uit," zei Dussowa. „Kus me en dek me toe, mijn kleine lieveling... je gezicht is als een dunne wolk... Ik houd van de wolken boven de bossen en rivieren..." Pjetkin kleedde haar uit, dekte haar toe, kuste haar en verliet haar kamer. Toen hij in zijn kamer kwam, bleef hij bij de deur staan, alsof hij tegen een muur was gelopen.
Op de tafel brandden twee kaarsen en tussen die kaarsen lachte Dunja naar hem.
Pjetkin slaakte een doffe kreet, als een beer die dodelijk getroffen is. Hij rende naar de tafel, viel op zijn knieën, drukte de foto tegen zijn gezicht. „Dunja...," stamelde hij. „Dunja, je bent naar me toe gekomen. O hemel, o hemel, ik overleef het niet..."
Hij wankelde naar het bed, viel er languit op, begroef de foto van Dunja onder zich en huilde zoals hij in zijn leven nog nooit gehuild had.