10

De weg was langer dan twintig minuten. Pas na een uur bereikten Igor en Marko het kamp. Plotseling verbreedde de weg zich tot een reusachtig plein. Een wereld lag voor hen, alles was er, behalve hoop. Niet dat Sadowjew een verkeerde lengte van de verboden weg had aangegeven. .. twintig minuten klopte. Maar Igor had zijn mars verschillende malen onderbroken. Aan de rand van de weg lagen dingen die je gewoonlijk niet op een weg tegenkomt. Een grote bloedvlek, een versplinterde geweerkolf, een plank met een kleverige vloeistof erop, die Marko deskundig herseninhoud noemde, een gevlochten schoen, de binnenzool vol etter. „Een bijzondere weg," zei Marko en gooide de schoen ver het bos in. „Dokter, je zult aan het eind van de weg moeten vergeten dat je een mens bent." „Of ze wachten daar op een mens!"

Marko keek Igor scheel aan, haalde dan zijn schouders op en slofte verder. Het zal moeilijk zijn hem goed te beschermen, dacht hij. Hij is een mens van overmorgen, en daar houden ze niet van.

Het kamp was aangelegd als alle verbeterkampen, zoals ze in de Russische ambtelijke taal heten. Een meer dan drie meter hoog houten hek stond om het terrein heen. Daarin waren grote houten poorten, waarboven eveneens houten wachttorens uitstaken. Tussen het hek en het eigenlijke kamp was de verboden zone, een terrein vol prikkeldraad. Wie zich in die zone bevond, mocht door de bewakers zonder waarschuwing worden doodgeschoten. Sterke schijnwerpers stonden op de wachttorens en tastten 's nachts deze strook des doods af. Naast de hoofdingang stonden het wachthuis, een langgerekt houten gebouw, omgeven door prikkeldraad, een hondenhok met grote bloedhonden, met geel vel en groene ogen, ze leken op doggen, en een dikke watertoren. Binnenin het kamp, om de grote appelplaats en door „straten" van elkaar gescheiden, lagen de barakken van de gevangenen, de wasserij, de langgerekte keuken, het magazijn, de bakkerij, de werkplaats, de „politieke barak", een soort vergaderlokaal voor lessen en heropvoeding, een badhuis - en als enige van gele stenen gebouwd met een rood pannendak - het ziekenhuis en de strafbunker. Die werd plechtig de „isoleerafdeling" genoemd... een hel binnen de hel. Helemaal op de achtergrond van het kamp, gescheiden van alle andere gebouwen, nog eens extra omgeven door een dik prikkeldraadhek, stonden de quarantaine-barakken. Hier werden de mensen die pas binnengekomen waren eenentwintig dagen vastgehouden, gebaad, onderzocht, ontluisd, geobserveerd op besmettelijke ziekten of andere gebreken. In eenentwintig dagen toont elk lichaam wat het te verbergen heeft.

Igor ontdekte al van verre dat in de wachtbarak hun komst gesignaleerd was. Zes bewakers in aardebruine uniformen en scheef staande kepies op de kort geschoren haren liepen een paar meter voor het prikkeldraadhek heen en weer en hieven als op een commando de machinepistolen voor de borst. „Stoj!" riepen ze, toen Igor en Marko kalm doorliepen. „Stoj! Of wij schieten!"

„Laten we blijven staan," zei Marko en zette zijn bagage op de stoffige bodem. „Het is niet goed hen te prikkelen. Denk aan het bloed op de weg." Zij bleven staan en de soldaten liepen hen tegemoet. In een kring van drie meter doorsnede omringden ze Igor en Marko en staarden hen somber aan. De wachtpost met de hardste stem - het was een korporaal, wie verbaast zich daarover? - bekeek eerst Marko en schudde dan het hoofd. „Kun je niet lezen?" schreeuwde hij naar Igor. „Of lever je voor demonstratiedoeleinden een reuzenluis af?"

Marko trok zijn schouders op. „Ik zal die knaap onthouden," zei hij zacht.

„Als hij ooit in het ziekenhuis komt, zal ik hem een spuitje geven, ook al zou het me honderd roebel kosten om iemand om te kopen."

„Ik ben dokter Pjetkin," zei Igor luid. „Hier aangesteld als nieuwe arts."

De korporaal was niet onder de indruk. Hij duwde zijn brede hand naar voren.

„Papieren? Marsbevel? Bevestiging?"

„Alles aanwezig." Igor overhandigde de papieren. Pas toen de korporaal die nauwgezet had bestudeerd, werd hij vriendelijker. Hij vouwde ze op, stak ze in zijn uniformzak en gooide de machinepistool aan de leren riem over zijn schouder.

„Kom mee, kameraad," zei hij op normale toon. „Ik zal je aanmelden bij de kampleiding."

Igor en Marko werden naar de wachtbarak gebracht, zij betraden een lege kamer zonder ramen. Een peertje hing treurig aan het plafond en verlichtte spaarzaam het vertrek. Voor zij in deze kamer terecht kwamen, passeerden zij het wachtlokaal. De soldaten zaten aan lange tafels te roken, dronken kwas, speelden schaak of kaartten, ze lazen kranten of ze luisterden naar radiomuziek.

„Wacht hier," zei de korporaal en verliet de kamer, waarna hij hem afsloot.

„Ze vertrouwen ons niet," zei Marko en ging op Igors grote klerenzak zitten. „Een beetje krankzinnig, vind ik. Wie komt hier nu vrijwillig naar toe?" Ze wachtten een half uur, rookten een sigaret en krompen in elkaar van schrik toen plotseling de deur opengesmeten werd. Een officier van de KGB trad binnen en bekeek Igor openlijk. In zijn handen hield hij de papieren uit Chabarowsk.

„Wij hebben er geen idee van dat je hier komt, Igor Antonowitsj," zei de officier. „Wat een ellende is dat. Een rotstreek! Al een jaar lang vragen wij een dokter om kameraadske Dussowa wat te ontlasten... en nu komt er eindelijk een en niemand weet er iets van. Slapen de kameraden in de stad?" „Ze zijn overbelast," zei Igor voorzichtig. Hij dacht aan de ambtenaar bij de gezondheidsdienst en aan de beschrijving die deze van Dussowa had gegeven. „Ik wed dat over een week mijn aanstelling hier is. Is het marsbevel niet voldoende?"

„Natuurlijk, kameraad Pjetkin. We zijn blij dat we je eindelijk hebben! Stel je eens voor... drieduizend kampbewoners, de manschappen niet meegerekend, en daarbij duizend misdadigers en tweeduizend 58-ers. En maar één arts! Je kunt over die schoften denken zoals je wilt... de grootste ellendeling moet medisch verzorgd worden. Dat is humaniteit." „Wie zijn 58-ers?" vroeg Igor radeloos.

„De politieke gevangenen, kerel. Veroordeeld volgens artikel 58 van het Russische boek van strafrecht. De kankeraars en ontevredenen, de terroristen en conspiranten... het schuim van de samenleving dus. Er zijn intelligente koppen bij, je zou dat niet geloven! Professoren, officieren, academici. .. en die willen niet anders dan de goede orde verstoren. Maar je zult ze wel leren kennen." De officier van de KGB trok zijn kin in en bekeek Marko met een duidelijke aanval van walging. „Hemel, wat is dat? Is die verdwaald? De dichtstbijzijnde dierentuin is in Chabarowsk." Marko snoof door zijn brede neus, wat roofdierachtig klonk. „Mijn papieren," zei hij en overhandigde zijn legitimatie. „Ik ben specialist voor lijken. .."

„Wat is hij?" De officier rukte de papieren uit Marko's hand. „Hij is mijn metgezel. Mijn assistent, als u wilt, kameraad. De autoriteiten van de medische dienst in Chabarowsk hebben het goedgekeurd dat kameraad Godunow met mij samenwerkt. Hij moet als ziekenbroeder werken." „Een anatomieknecht!" De officier gooide de papieren voor de kromme spillebenen van Marko. „Ze hebben in de stad humor. Hij zal meer lijken moeten rondslepen dan hem lief is. Hij kan er torentjes mee bouwen..." „Is de mortaliteit hier zo groot?" vroeg Igor geïnteresseerd. „De eh... mortaliteit is normaal... alleen, je kent Dussowa nog niet." Dezelfde zin als in Chabarowsk. Igor schudde zijn hoofd. „Ik verheug me erover haar straks te zien." „Dan ben je de enige die zich verheugt. Kom mee."

Hij liep naar de deur en Marko tilde de bagage op. Maar de officier maakte een afwerend gebaar.

„Laat dat maar liggen! Je bent nu een lid van het kampbestuur. Een leger van dragers staat tot je beschikking. Wacht! Twee man voor de bagage." Over de lange gang klikten voetstappen. Voeten in houten sandalen. Dan verschenen twee mannen in de deuropening en bleven op de gang wachten. Ze droegen een katoenen broek, grijs, kleurloos, veel gelapt, en een bruinachtig hemd. Het hoofd was kaalgeschoren, klein als bij een kind, verschrompeld. In diepe, donkere holten lagen de matte ogen. Het waren twee oude mannen, voor zover je hier de ouderdom nog kon bepalen. Een van hen keek Igor met zwijgende smeking aan... zijn lippen waren blauw en trilden.

„Bagage naar het ziekenhuis!" bulderde de korporaal die van opzij opdook. „En vlug, apen! Dawai, dawai, eierhoofden!"

De gevangenen stortten zich als hongerige wolven op de bagage, tilden die op en verlieten in looppas het vertrek. Het gehijg van hun longen leek op het gepuf van een locomotief.

„Die ene man is ziek," zei Igor ernstig. „Een hartkwaal. Ik zal hem morgen direct onderzoeken. Waarom werkt hij nog?"

„Vraag dat maar aan Dussowa." De officier van de MWD lachte ruw en ging voor. „Mijn beste Pjetkin, je komt niet in een sanatorium..."



Bij de kampleiding verliet de officier Igor en Marko. Hij wees op een langgerekt stenen gebouw en zei: „Daar is het. Wij zien elkaar straks bij het eten. Veel geluk, kameraden."

Langzaam liepen zij over het geveegde plein naar het ziekenhuis. In de kampstraten werkten gevangenen die „binnendienst" hadden. Zij maakten de weg schoon, verfden het hout met groene verf, repareerden de barakken. Uit de keukenbarak steeg een vettige rook loodrecht omhoog. Het rook naar zuurkool. In het niemandsland werkte onder toezicht van tien bewakers ook een groep... die harkte het fijne zand tussen prikkeldraad en houten hek tot een gladde vlakte. Zo kon men de volgende morgen zien of iemand had geprobeerd de strook des doods te passeren. Uit de deur van het ziekenhuis kwamen nu de twee sjouwers. De man met de blauwe lippen trok direct zijn muts van zijn hoofd en bleef onderdanig voor Pjetkin staan.

„Kan ik met u praten, kameraad?" vroeg hij zacht toen Igor langs hem heen liep. „Alsjeblieft maar een paar minuten. Weest u alsjeblieft zo goed... U ziet eruit of u niet slecht bent. Alsjeblieft..."

„Wie ben je?" vroeg Igor. Hij bleef staan. De andere gevangene liep vlug weg, met ingetrokken hoofd, wel vijftig kilo angst op zijn nek. „Stepan Iwanowitsj Dusjowskij. Professor in de natuurkunde in Charkow. Wilt u me aanhoren?"

„Ja, natuurlijk. Morgenochtend. Kom dan naar het ziekenhuis." „Daar is Dussowa..."

„En ik ben er ook, professor. Is dat voldoende?" „Het is moeilijk nog ergens aan te geloven."

„Waarom ben je hier in het kamp?"

„Ik heb berekeningen getoond. Ik zei dat wij de komende tien jaar de Amerikanen niet kunnen inhalen bij het atoomonderzoek. Het was de waarheid. .."

„Morgenochtend na het appel. Ik neem aan dat er hier appel wordt gehouden?"

„Ja, natuurlijk." Dusjowskij streek met zijn handpalmen over zijn blauwe, droge lippen. „Maar ze zullen me bij het buitencommando indelen. Vandaag is het mijn geluksdag... ik heb binnendienst." „Meld je dan ziek."

„De opzichter zal me uitlachen en me tegen mijn achterste trappen. Bent u al eens in een kamp geweest?" „Nee. Ik zie zo iets voor het eerst."

„Leg dan een pantser om uw hart en hersenen, anders zit u op een dag naast me op de brits in barak 19. Denk aan mijn woorden, jonge vriend. Hoe oud bent u?"

„Nog geen zesentwintig."

„Wat jong. Wat heerlijk jong! En dan in de hel!" Dusjowskij zette zijn vuile muts weer op. „Ik zal het proberen, dokter. Morgenochtend. Als de opzichter me niet in elkaar trapt. U moet weten... elke barak heeft zijn opzichter, een opperduiveltje onder alleen duivels. Alleen misdadigers. Zij geven de toon aan in het kamp... wij politieken zijn afval, de inhoud van een cloaca. U zult het nog wel zien... waar u ook komt, in de keuken, in het magazijn, in de bakkerij, in de werkplaatsen, bij de interne kampafdelingen, in het ziekenhuis, overal alleen misdadigers, dieven, rovers, homoseksuelen, verkrachters, vervalsers, souteneurs, zelfs moordenaars. Mijn opzichter is straatrover geweest. - Tot morgen, jonge vriend. Ik zal het proberen..." Diep in gedachten liep Igor door. Zo is het hier dus, dacht hij. Hebben ze een arts nodig om de dood te verhaasten? Een die selecteert in plaats van te genezen? Iemand die de barakken uitkamt en de zieken arbeidsgeschikt verklaart? En daarvoor hebben jullie een Pjetkin uitgezocht? Wat een misgreep, kameraden...

Zij betraden het ziekenhuis en botsten in de hal direct al op een gevangene die een andere voor zich uitdreef en hem met een met stront besmeurde onderbroek om zijn hoofd sloeg. De geslagen man jammerde en rende in een kring rond.

Igor hield de man met de onderbroek vast en slingerde hem tegen de muur. De gevangene zette grote ogen op en wilde tot de aanval overgaan, maar Marko was al bij hem en stompte hem bliksemsnel met zijn vuist in zijn maag.

„Wees maar heel kalm, ventje," zei hij daarna. „Wil je dat mijn vuist er aan de achterkant weer uitkomt?"

„Hij heeft zijn broek vol gescheten!" hijgde de gevangene. „Dat is al de derde keer. Een varken is hij, een stinkend varken!"

„Ik heb de buikloop!" riep de geslagen man. Hij viel op zijn knieën en huilde plotseling. „Wat kan ik eraan doen? Waarom word ik ervoor gestraft? Ik wil het immers niet, maar het gaat vanzelf..."

„Ga in bed liggen," zei Igor en tilde de huilende man van de grond. „Waar lig je?"

„Kamer vier. Maar ze laten me niet liggen. Ze jagen me steeds weer mijn bed uit. Omdat ik stink! Wat kan ik eraan doen? Kan ik het veranderen?" „Laten we gaan." Igor pakte de ene gevangene in zijn kraag en zag nu pas dat hij een wit linnen jasje droeg, wel vol vlekken, maar toch wit, een duidelijk verschil bij de kleren van de andere gevangenen. „Ik ben de nieuwe dokter," zei hij tegen de man die hem met boze fonkelende ogen aanstaarde. „Pjetkin heet ik! Vergeet jij het ook niet? P-j-e-t- k-i-n..." en bij elke letter gaf hij hem een behoorlijke slag om zijn oren, zodat het hoofd heen en weer schoot als op een veer. Dan pakte hij hem weer in zijn kraag en schudde hem door elkaar. „Dr. Dussowa?" schreeuwde Igor. „Waar is zij?"

„Kamer één links, dr. Pjetkin," stamelde de gevangene. Hij verzette zich niet toen Igor hem voor zich uitduwde en als eerste kamer 1 binnendrukte. Met een rood, opgezwollen gezicht tuimelde de gevangene tegen een kast en bleef daar met hangend hoofd staan. Nog voor Igor kon binnengaan, hoorde hij een stem, de stem van Dussowa. Een schelle, snijdende vrouwenstem, een toon als uit aangeslagen glas. „Russlan! Ben je gek? Wat zie je eruit? Wat is er buiten aan de hand?" „Ik ben er, kameraadske," zei Igor luid. Hij gooide de deur ver open en ging naar binnen. Marko volgde hem, zich bewust van de indruk die hij op vrouwen maakte. Hij verkneukelde zich. Zij wordt direct stom, stom als een mol! Maar... hij vergiste zich.

Achter de tafel, bezaaid met papieren, zat een vrouw van een angstaanjagende dierlijke schoonheid. Een bos gitzwart haar om een rond hoofd, de jukbeenderen staken ver naar buiten en de Tataarse ogen gloeiden. Toen zij opsprong, was zij middelmatig groot, sterk gebouwd, met volle borsten boven een slank middel. Zij droeg een donkerblauwe bloes, te nauw voor haar borst, en een gele rok die haar heupen omspande als een omarming. Aan haar benen glansden zwarte, zachte laarzen, de gevreesde laarzen van Dussowa, die gepoetst werden als een juweel. Elke morgen inspecteerde zij het fijnste groefje op vuil, voor zij de laarzen aantrok. Als zij ergens ook maar een zweem van vuil vond, riep zij Russlan en liet de gevangene die de laarzen gepoetst had afranselen met een zweep. Haar handen, verbazingwekkend lang en smal, waren wit als haar verdere huid, van een porseleinachtig wit dat je alleen in Azië vindt. Een huid, doorzichtig als een Chinees kopje. „Dokter Pjetkin," zei Dussowa. Met verbazing hoorde Igor dat haar snijdende stem donkerder werd, welluidender, voller.

„U kent tenminste mijn naam!" zei hij. „Ik ben zojuist aangekomen en moet naast u gaan werken."

„De kampleiding belde op, daarom ken ik uw naam." Zij keek schuin naar de ziekenverpleger Russlan, die nog steeds hijgend tegen de kast leunde.

Dan zag zij Marko. In haar ogen verschenen vonken. „En naast mij is een verkeerde uitdrukking, mijn beste collega. Onder mij... Ik ben kapiteinarts. Welke rang hebt u?"

„Helemaal geen rang, kameraadske. Ik ben arts... dat is voldoende, van bedelaar tot minister."

„Heel mooi." Dussowa lachte ingehouden. Haar wat brede mond met de smalle lippen bewoog. Zij toonde witte tanden. Het gebit van een kat. „Een romanticus in het strafkamp. Iets nieuws, collega. De gepropageerde zachte tour? Waar ze allemaal niet op komen, als de politiek vervelend wordt." Zij gooide haar hoofd opzij en keek naar Russlan. „Wat heb je met kameraad Kalakan gedaan?"

„Ik heb hem zeven draaien om zijn oren gegeven en tegen de muur gegooid. Hij mishandelde waar ik bij was een patiënt. Ik was zo romantisch me te herinneren dat ik arts ben."

„Eruit!" riep Dussowa, maakte twee passen en trapte de verpleger met de punt van haar laars tegen het scheenbeen. De mishandelde man slaakte een gil, draaide zich om en wankelde de kamer uit. „Hij is mijn beste man," zei Dussowa toen de deur dicht was. „Een moordenaar. Een onberekenbare kerel. Maar hij werkt als een koelie. Of hij een hart heeft, weet ik niet... maar hij assisteert me bij operaties als een machine. Zo iets heb ik nodig." „Nu zal ik assisteren. Ik ben chirurg."

„Wat een geluk!" Dussowa klapte in haar handen. Haar Tataars, duivels knappe gezicht glom alsof het met spek was ingewreven. „Ik heb het nooit geleerd."

„En toch heb je..." De woorden bleven in Igors keel steken. „Wat kon ik anders? Erbij blijven staan en zeggen: ik kan het niet? Verwacht je dat van mij? Ik heb het lancet genomen en gesneden. Een paar hebben het zelfs overleefd... ik bewonder hun constitutie." Zij keek langs Igor heen en bekeek Marko die zwijgend naast de kast stond. „En wie is dat?"

„Onze nieuwe verpleger."

„Wil je alleen maar zenuwpatiënten op de afdelingen kweken?" „Marko Borissowitsj Godunow is de beste anatomieknecht ter wereld." „Wat een grap! Wat een kostelijke grap!" Dussowa lachte. Werkelijk, zij kon lachen, zij boog zich in de heupen en haar borsten zwollen in haar bloes op. Het was een knorrende, veel te diepe lach die niet bij haar stem paste. Wat een vrouw, dacht Igor verschrikt. Wat een helse schoonheid. Hoeveel onverbruikte gloed. Ligt hier het raadsel van haar legendarische wreedheid? Vernielt zij zichzelf? Is zij een vulkaan die men dichtgegooid heeft en verbaast men zich nu dat overal de aarde trilt?

„Een chirurg brengt zijn lijkenknecht mee!" riep zij en leunde lachend op het tafelblad. „En dat in een strafkamp! O Pjetkin, Pjetkin, ik heb je miskend. .. Je bent geen romanticus, je bent een dwaas, een beminnelijke dwaas, een heilige idioot! Marko, kikker, vooruit... wij laten meneer zijn nieuwe tehuis zien..."

Zij ging voor, zij sloop als een roofkat. Haar rok wipte om haar knieholten, de heupen wiegden bij elke stap opzij. Aan het eind van de gang van de stafafdeling gooide zij een deur open en liet Igor langs. Hij raakte zonder het te willen haar borst en voelde dat die hard was als steen. Een geur van rozenolie drong in zijn neus, zoet en zwaar als een groot bloeiend veld. De kamer was als alle kamers in dit gebouw... vier bij vier meter, geverfde muren, een naakte lamp aan het plafond. De kamer was kaal en daarom dubbel zo troosteloos. De vloer bestond uit geschuurde planken, schoon geboend door zwetende, hongerende, hijgende gevangenen. „Tegen de avond is de kamer klaar," zei Dussowa. „Ik zal direct gelasten dat hij bewoonbaar wordt gemaakt. Heb je nog wensen, collega?" „Waar slaapt Marko?" „Dat weet ik nog niet." „Laat dan twee bedden in de kamer zetten."

„Onmogelijk. Jij bent arts, hij is verpleger. Ook in een werkkamp heerst de hiërarchie. Je woont alleen... Marko zal wel een bed op een van de afdelingen vinden. Er is daar een kamertje waar de vaat staat. Urinaal, po, klisteerspuit. .. Daar past nog wel een bed in. Of kunnen je zenuwen daar niet tegen, Godunow?"

Marko grijnsde naar haar en vouwde zijn handen. „Kameraadske, ik deed mijn middagdutje altijd naast de lijken. Wat zal ik me stoten aan po's? Een opgewekte kerel vindt overal slaap."

Dussowa staarde de dwerg aan, alsof hij een andere taal sprak. In haar zwarte ogen ontstond verbazing. Dan draaide zij zich om en verliet de kamer. Igor en Marko volgden haar.

„Je kunt het stof van de reis van je wassen," zei ze en bleef voor een deur staan. Verboden toegang, stond erop, met rode letters. „Ik heb een douche laten inbouwen... Die mag je gebruiken. Handdoek en zeep vind je op een tafel naast de douche." „En waar is mijn bagage gebracht?"

„Voorlopig naar mijn slaapkamer. Een deur van de douche komt erop uit." Zij draaide zich om en lachte naar Igor. Haar Tatarenogen glinsterden. „Niemand zal je storen, Pjetkin... ik ga nu de ronde doen."