30

De directeur van het huwelijkspaleis van Workuta, kameraad Oblomow, was wanhopig. Al drie uur moest hij alles alleen doen... de echtparen ontvangen, de bloemen schikken (ook al waren het kunstbloemen die eigendom van de staat bleven, elk bruidspaar moest denken dat voor hen alleen deze bloemen over honderden kilometers vervoerd waren), hij moest de muziek kiezen, de moeders met felicitaties overladen, de tantes troosten, knipogen naar de vaders en fluisteren: „Vriendje, waarom heb je je zoon niet gewaarschuwd?" (wat alle vaders graag horen, want elke man gedraagt zich onder mannen als een martelaar die men met gloeiende tangen tot een huwelijk heeft gedwongen)... alleen de ambtenaar van de burgerlijke stand Tsjulunai, een soort Nomade die naar Workuta was gestuurd, verloor zijn hoofd niet, zat achter het brede bureau en draaide de trouwformules af als een oude grammofoon. Hij was voor de plechtige gebeurtenis aangesteld... de rest was maar franje die andere beambten hadden op te knappen. En daar Marko deze morgen niet was gekomen en zijn voorganger nog steeds te kampen had met zijn vervloekte buikgriep en meer op de emmer dan in bed zat, steeds beroerd was, zijn ogen verdraaide en jammerde dat hij zich zeker dood zou schijten, rende Oblomow met vliegende slippen rond en hij zweette als een worstelaar, ofschoon buiten een sneeuwstorm woedde en aan de ramen rukte.

Pas tegen de middag verscheen Marko in het huwelijkspaleis. Oblomow zat uitgeput in zijn stoel, dronk thee met melissenextract en beklaagde inwendig zijn harde lot. Toen hij Marko zag, sprong hij als door een wesp gestoken overeind.

„Godunow!" riep hij met hoge stem. „Marko Borissowitsj, daar ben je! Wat een geluk. Ik vreesde al dat je je darm uit je broek had hangen!" Hij rende om de tafel heen en drukte Marko tegen zich aan, gaf hem twee kussen en hijgde aangedaan. „Wat een morgen was dat! Zeven echtparen! Waarom zijn ze allemaal zo tuk op trouwen? Waardoor wagen ze die stap? Je hebt geen rust meer, altijd een kijvend wijf om je heen, de roebel is nog slechts de helft waard en je moet in een donker hoekje wegkruipen om ongestoord je wodka te kunnen drinken, en een eisen dat die wijfjes stellen, eisen: nieuwe hoofddoeken, een andere jurk, onderrokken en hemden, en dan groeien ze in de breedte, zwellen op als balletjes meel en weer wordt er gezegd: Igor, koop! Mijn borsten springen uit mijn beha, mijn broeken zijn te nauw en als ik buk - krak-krak - alles stuk! God, heeft een man dat nodig? Kijk me aan, Marko Borissowitsj, - ik ben ongehuwd, ik lijd niet aan hoge bloeddruk, ik draag mijn volle salaris in mijn zak en ik word honderd jaar. Maar nee, nee... de jonge kerels staan in de rij om te trouwen, als schapen voor een slachtplaats. Wat moet ik zeggen: om tien uur was er hier een kameraad, vierenzestig, en hij wil aantekenen. ,Wat?' vraag ik. ,Wil je dat werkelijk? Maak een omweg... ga eerst naar de dokter en laat lucht in de hersenkamers blazen.' En wat zegt die kerel? ,Kameraad... het is mijn vierde huwelijk!' - Zijn vierde! En hij lacht er nog bij. Pervers, die kameraad, totaal pervers. Ik vraag: ,Eén inlichting, mijn beste: waarom trouw je?' En wat antwoordt hij? ,Broedertje, ik heb een looierij. Drie vrouwen zijn door de looidampen gestorven. Kijk me niet zo aan... natuurlijk moeten ze meewerken! Én ik heb het volgende uitgerekend: een medewerker kost me per maand 120 roebel. Een vrouw werkt voor eten en drinken, en de nachten heb ik zelfs voor niets! Een idioot die dan niet trouwt! Niet prettig zijn alleen de sterfgevallen door het looizuur. Waarschijnlijk sta ik spoedig weer voor je." Dat zegt hij, hij ondertekent het huwelijkscontract en loopt fluitend weg. Mijn beste Marko, wat ben ik blij dat je er weer bent." Marko bekeek hem bedroefd, greep zijn hand, drukte die en zei plechtig: „Mijn beste Ippolit Lukanowitsj... mijn hart breekt ervan, maar ik verlaat je."

„Nee!" Oblomow wankelde en leunde tegen de rand van de tafel. „Marko, je vernietigt me..."

„Ik heb een andere goede betrekking."

„Je vernietigt de orde van de staat! Saboteer niet de kleinste cel van onze maatschappij: het gezin."

„Ik werk vanaf heden in een grote slachterij. Het veilig stellen van de voeding is een nog belangrijker sociale taak."

„Marko, - ik geef je drie roebel per week meer. Je vermogen om ontdane familieleden te troosten, is geniaal!" Oblomow stond er handenwringend bij en voelde zich duizelig worden. „Je kunt me nu niet alleen laten." „De verzorging van het vlees heeft de voorrang. Ik ben partijgenoot, Ippolit Lukanowitsj, patriot, die al zijn krachten daar wil inschakelen, waar het vaderland er het meeste profijt van heeft. Ik heb niet lichtvaardig gehandeld, o nee... ik ben bij de partijsecretaris geweest en heb geïnformeerd. En wat zegt hij tegen mij? ,Mijn beste Godunow... je werk is voortreffelijk. Maar belangrijker dan trouwen is eten! Ik plaats je in de slachterij van het kamp. Daar is het voorste front van de sociale strijd!' Ik heb me door deze vaderlandslievende woorden laten overtuigen, Oblomow." „De partijsecretaris! Kameraad Bukanow! Een afgunstige kerel, een duivel die in een andermans zak schijt! Hij kon me nooit lijden. Steeds heeft hij me scheel aangekeken! Als hij maar kan, gooit hij een steen naar mijn hoofd. Jij bent zo'n steen, Marko. Hij is er alleen op uit mij te raken. O, het is verschrikkelijk met zulke minderwaardige mensen te moeten leven." Oblomow ging moeilijk zitten, begroef zijn gezicht in beide handen en verroerde zich ook niet, toen Marko de kamer verliet. Later echter stuurde hij een bediende naar de darmpatiënt Wassja met het bevel, nauwkeurig te noteren hoeveel keer hij ging. De bode trof Wassja zittend op de emmer aan, bleek en ingevallen, met holle ogen en blauwe lippen. „Ik droog helemaal uit," jammerde Wassja. „Het is me een raadsel waar alles vandaan komt. Ik moet toch al leeg zijn als een uitgeblazen fles? Werken? Uitgesloten! Moet ik de huwelijkspaartjes inkapselen met de stank uit mijn darm? Wat denkt die Oblomow eigenlijk wel?" Hij dacht helemaal niets. Hij kwam er niet toe. 's Middags trouwde een hooggeplaatste persoon uit Workuta, de zoon van de directeur van gemeentewerken. Er kwamen negenenvijftig bruiloftsgasten, en Oblomow verdronk in handen geven en golven van lawaaierig gepraat.



Twee dagen werkte Marko als uitbener aan de lange houten tafels. Het was beroerd werk, zwaar, je ging ervan zweten, steeds onder het bloed. In de hal naast hem werden de runderen en varkens geslacht, hun geschreeuw en gepiep en hun doodskreten weerkaatsten in zijn oren. Dat was iets waaraan Marko moest wennen... vlees snijden, of het nu van een dode os of van een mens was, ging hem gemakkelijk af, alleen lagen in de anatomie de lichamen stil en bleek voor hem en werden niet op zijn tafel gelegd, warm en dampend van bloed, blinkende haken door de voetpezen, waarmee ze dan in vieren gedeeld langs een lijn verder vervoerd werden.

Jewronek, de natsjalnik, keek deze dag een paar keer in de werkruimte, wenkte zijn vertrouwde Jewsej bij zich in een donker hoekje en vroeg zacht: „Nou, wat doet hij? Wat zegt hij? Hoort hij jullie uit?" Jewsej schudde het hoofd. „Hij beent uit, verder niets. Hij zegt geen woord. Net of hij geen mond heeft..."

„Een heel gevaarlijke kerel. Ogen als een wezel. Behandel hem netjes, zeg ik jullie..."

Hierdoor kwam het dat Marko door niemand bespied of lastig gevallen werd. Hij hakte het vlees in stukken, zaagde botten, schoof Jewronek die hem vriendelijk met kletspraatjes lastig viel, een heerlijk lapje toe, wat deze slechts aarzelend aannam, want omkoping is sabotage, het volksvermogen wordt aangetast en je weet nooit hoe de handlangers van spionnen het later draaien, en hij zag ook dat de slachterij elke dag een transport vers vlees en worst voor het vrouwenkamp samenstelde. Dat was belangrijk, Jewronek zocht elke dag andere slagers uit, natuurlijk alleen misdadigers en hij zei met een knipoogje: „Al mag je ze dan niet aanraken... de blik op een echte vrouwenborst kan als een feestdag zijn... Kameraden, er zijn er die zo overprikkeld zijn, dat ze in de slachterij een koeienuier pikken en die mee naar bed nemen..." „Is het mogelijk," vroeg Marko de tweede dag al, „dat ik een transport naar het andere kamp vergezel?"

Jewronek begreep het direct. Hij grijnsde niet, maar werd bleek. Zulke transporten waren ook altijd de beste gelegenheid stiekeme zaakjes af te wikkelen. Buiten het kamp, in zekere zin in het niemandsland, ontmoetten de goede vrienden van Jewronek elkaar, namen het vlees over dat in de boeken als gewichtsverlies genoteerd stond en heten de roebels in hun vereelte handen rollen.

Ik weet het, ging het warm door Jewronek heen. God, hij wil me op een beleefde manier in het verderf storten. Is het mogelijk... wat een uitdrukking! Men moet het mogelijk maken. Vrienden, een waarschuwing! Ga dat misbaksel van een dwerg uit de weg!

„Morgenmiddag leveren wij weer. Bloedworst, vlees en soepbeenderen. Twee vrachtwagens. Als jij het konvooi wilt vergezellen, kameraad Godunow. .."

„Heel graag." Marko sleep zijn lange slagersmes. Aan een haak van de kabel zweefde een half rund over zijn tafel. „Uit de weg, broedertje... ik heb geen tijd voor kletspraatjes."

De typische walgelijke activist, dacht Jewronek en ging opzij. Hij keek hoe Marko het halve rund stukhakte. Snel, met bijzonder krachtige en zekere sneden, anatomisch een genot.

Jewronek krabde zijn dikke neus, zette zijn stierennek op en verliet de hal. Hij was bang. Daar waren twee ogen die alles zagen, twee oren die alles hoorden, hersenen die hun allen de baas waren. Kameraden, wie heeft zo iets graag in zijn brigade?

In de late middag, kort voor het einde van het werk, ontstond er een hevig geschreeuw in het slachthuis. Jewsej, Jewroneks vertrouweling en vroegere specialist in warenhuisinbraken, rende hijgend Jewroneks kamer binnen. „Hij heeft zich gewond," riep hij. „Hij heeft in zijn linkerduim gesneden. Nu zit hij iets te schreeuwen over bloedvergiftiging."

Jewronek dacht aan Moskou, aan de geheimzinnige controles, aan de belangrijkheid van deze dwerg en sprong op.

„Een ramp!" stamelde hij. „Waarom is het ziekenhuis niet op de hoogte gebracht? Waarom niet?"

„Omdat zich iemand in zijn vinger snijdt?" vroeg Jewsej dommig. „Iemand?" riep Jewronek. „Als jullie je kop afsnijdt, is dat alleen maar een streep door jullie naam op de lijst... maar bij Godunow kunnen we allemaal naar de strafbunker vertrekken, als hem wat overkomt. Waar is hij? Nog in de hal? Stommelingen! Bokken met stront in de kop! Godunow moet direct naar het ziekenhuis worden gebracht. Liggend!" Jewronek rende weg. In het slachthuis trof hij Marko aan, bleek en met opengesperde ogen. Hij had een lap om zijn bloedende duim gewikkeld en vertelde met doffe stem een ervaring uit Kisjinew.

„Zoals ik zei... het lancet schoot uit en liet een klein schrapje achter op de linkerduim. Wat doet de sukkel? Hij likt er een paar minuten aan en let er niet meer op. 's Avonds had hij al koorts, 's nacht was zijn hand dik als een berenklauw, hij klopte alsof er duizend hamers in zaten, de arm brandde alsof hij in de brandnetels lag en hij begon te ijlen. Hij droomde dat hij Stalin kuste en riep dat maarschalk Bodwonny in onderbroek voor de troep uitreed, daarna paarde hij met de vrouwelijke minister van cultuur, Furzewa en hij juichte van genot, tenslotte verzonk hij in een diep gepeins, huilde als een baby en stierf in de morgenschemering. O hemel, moet het mij ook zo vergaan? Weten jullie hoeveel lijkengif bacteriën al in dit vlees zijn? Verduiveld, ik voel mijn arm al kloppen."

„Een plank!" schreeuwde Jewronek al bij de deur. „Leg hem op een plank!" Hij stuitte zijn vaart voor Marko, boog zich over hem heen, staarde in zijn opengesperde ogen en knikte met dichtgeknepen hals toen Marko vroeg: „Zie je mijn ogen schitteren? De koorts... de dodelijke koorts..." „Stil, kameraad," fluisterde Jewronek schorrig. „Laten we in Godsnaam kalm blijven, kameraad. Geen paniek. Alles wordt er gedaan om je te redden. Ik heb de beste arts gewaarschuwd, kameraad Pjetkin. Die zal je redden."

Marko knikte dankbaar, verdraaide zijn ogen en zakte in elkaar. Jewronek snoof luid door zijn neus, tilde de dwerg met behulp van Jewsej op een geschuurde plank, dekte hem met zijn hondpelsmantel toe en bad in stilte dat God, die hij minachtte, hier goed werk zou doen. In welke richting - dat liet Jewronek helemaal aan het besluit van de Heer over. Veel slagers in witte, met bloed besmeurde jassen droegen Marko in looppas door de kou en de sneeuwwind naar het ziekenhuis. Jewronek bleef achter; de reus voelde dat zijn benen zwak werden, want wie overkomt het dat hij plotseling zonder zijn toedoen in het blikveld van Moskou staat? En bovendien: reken eens uit wat er in de loop van zeven jaar (zo lang was Jewronek natsjalnik in Workuta) als gewichtsverlies aan vlees was verdwenen. Dan mag je zeker beven, vrienden!