18
Een week lang hoorde en zag Pjetkin niets van Marko Borissowitsj Godunow. Hij scheen vermist, en Pjetkin maakte zich bezorgd over hem. Maar plotseling was Marko er, hij wachtte hem 's middags in de tuin van het ziekenhuis op, omdat niemand hem langs de normale weg naar de hoofdchirurg liet gaan en niemand geloofde dat hij met Pjetkin bevriend was, want een vriendschap tussen een man van de wetenschap en een lelijke dwerg scheen absurd. Dus wachtte Marko achter brede rododendrons, tot Pjetkin door de tuin liep. Dat deed hij elke middag na het eten... voor een kostbare roebel als omkoping had Marko dat van de tuinman gehoord. „Mijn Marko!" riep Pjetkin en breidde zijn armen uit, toen Godunow uit zijn schuilplaats glipte en over het gras liep. „Nog een paar dagen en ik zou de politie gevraagd hebben je op te sporen. Waar zit je? Wat heb je tot dusver gedaan?"
Ze gingen op een bank zitten en Marko greep Pjetkins hand en streelde die alsof hij een zoon had teruggevonden. Het verhaal van Marko is gauw verteld.
Nadat hij Pjetkin in het ziekenhuis had afgeleverd, was hij direct naar het stadsbestuur gegaan en had zich bij de dienst doende ambtenaar voorgesteld. Hij begon helemaal onderop bij de reinigingsdienst, dan bij de plantsoenendienst, het elektriciteitsbedrijf, bij de bewaking van het kerkhof, en tenslotte bij het bouwbedrijf. Maar waar hij ook kwam... de ambtenaren verbleekten alsof er een spook hun kamer binnenzweefde, zij konden geen woorden vinden en zeiden tenslotte: „Kameraad, bij de gemeentereiniging ben je niet op je plaats. Je zou zelf in de vuilniswagen moeten." Of: „Doodgraver kameraad? De nabestaanden zouden zich beledigd voelen als ze je zien." Of: „Tuinman? Moeten de bloemen van schrik verdorren?" Er viel niets te beginnen. Godunow verliet elke kamer met een vochtig antwoord, want hij spuwde de ambtenaren zonder iets te zeggen in hun gezicht, en na twee dagen verbood men hem nogmaals op het stadhuis te komen. Men dreigde met de politie. Godunow richtte zich tot de omgeving van Chelinograd. En hier, in de steppe aan de rivier de Isjim, gelukte het. Een staatskippenfokbedrijf zocht nog een verzorger voor 7.000 kippen. Dat was - als je het als leek beschouwde - een mooie betrekking. Voer strooien, wachten tot de eieren gelegd zijn, de eieren rapen, schikken naar grootte, en dan ben je al vrij, je kunt in de zon gaan liggen en je verzorgen. Maar er zit nog een addertje onder het gras, en daarom was er de laatste tijd niemand voor de betrekking gevonden. Daar het een staatsbedrijf was had iemand van het bestuur - vanaf de groene tafel natuurlijk, want idioten vind je zelden in de praktijk - een norm vastgesteld die beslist vervuld moest worden. Per dag zo en zoveel eieren, dat was plicht. Kon je dat niet bereiken, dan verlangde men een rapport en trok men een paar procenten af van het salaris van de arme kippenverzorger.
Marko maakte het direct de eerste week mee... hij voerde de kippen precies volgens het plan, hield het hok schoon, bestudeerde de laatste resultaten van de dierpsychologie en las dat muziek stimulerend werkt en speelde daarom een bandrecorder, voornamelijk marsen en vrolijke liedjes, hij raapte de eieren (er waren hier nog geen aparte hokken waarvan de eieren in een gootje rolden), controleerde de kippen of ze wilden leggen door onder hun staart te grijpen en op de eileider te drukken, werkelijk, hij deed alles wat mogelijk was... maar hij bereikte de norm niet. „Hoe kan ik dat ook?" klaagde hij, toen er een controleur kwam om inlichtingen. „Het ligt aan de hanen. Ze zijn lui, volgevreten en dik, ze liggen in de zon en trekken zich geen donder van de kippen aan. Hoe kun je een hoenderpark onderhouden, als de helft van de hanen impotent is? Moet ik de kippen soms zelf bespringen, nou?"
De controleur verdween weer vlug, nadat hij Marko een varken had genoemd. Maar van zijn eerste weekgeld werd niets afgetrokken. Dat was een geweldig succes.
„Ik denk erover na hoe ik de hanen tot meer ijver kan aanzetten," zei Marko nu tegen Pjetkin. „Een groot probleem. Laten we eens van de mensen uitgaan. Wat doet men als een man bij de aanblik van een leuk meisje niet naar haar broek grijpt? Dan krijgt hij hormonen. Hij slikt een paar tabletten en kijk, hij springt weer rond als een vrolijke bok. Waarom zouden de hanen geen hormonen krijgen? Denk eens aan de enorme prestatie die men van hen verlangt! Een mens zou al lang ingestort zijn, maar zo'n stuk pluimvee moet enorme prestaties vertonen. Dat is een onsocialistische uitbuiting van de hanen. Ik heb er al een rapport over ingeleverd." Pjetkin lachte. Hij legde zijn arm om de brede schouder van de dwerg en voelde zich thuis. „Kom me elke week opzoeken, Marko," zei hij. „Ik zal ervoor zorgen dat ze je bij me toelaten. Heb je iets van Dunja gehoord?" „Niets mijn zoontje."
Dat was vreemd en toch verklaarbaar. Direct na zijn aankomst had Pjetkin uit Chelinograd aan Dunja geschreven. En ook Dunja had een lange brief naar Chelinograd gestuurd. Maar de post tussen Irkoetsk en Kasakstan scheen niet goed te functioneren... de brieven gingen verloren. In werkelijkheid belandden ze in de KGB-centrale in Irkoetsk en werden daar bij de dossiers gedaan. Alleen Sadowjews post kwam aan... daar werd een fotokopie van gemaakt en de enveloppen werden zo mooi dicht gemaakt, dat niemand kon merken dat ze open waren geweest. Het zijn nu eenmaal vakmensen, kameraden, kunstenaars op hun gebied.
„We moesten hen uitdagen," zei Pjetkin met een sombere blik. „Een brief schrijven en Dunja mededelen dat ik de Duitse ambassade in Moskou van alles op de hoogte heb gebracht. Als ze dan komen om me te verhoren, weten wij waar mijn brieven blijven."
„We weten het zo ook, zoontje. Waarom provoceren?"
Marko schudde het hoofd. „Je moet de wolven niet uit de bossen lokken...
je bent alleen, maar zij komen in troepen. Dat is een oude wijsheid van herders... schrijf die in je hart, Igor. Je kan geen enkele boom met één enkele bijlslag vellen."
Deze avond schreef Pjetkin echter toch een brief aan Dunja. Hij deelde haar mede, dat een vriend in Moskou met een belangrijke, hoge functionaris in de opperste sovjet zou spreken. Dat was een leugen, maar het zou wel onrust zaaien. Laten we eens kijken, wat de gevolgen hiervan zijn, dacht Pjetkin en plakte de brief dicht.
Pjetkin ontmoette twee keer per dag de jonge dokteres Sinaida
Nikolajewna Swesda, als hij de pas geopereerde patiënten in de
recover bezocht. Zij verrichtte haar werk nauwkeurig en
gewetensvol, zij had een goede neus voor eventuele complicaties en
kon snel en moedig optreden. Een paar keer prees Pjetkin haar...
Sinaida bedankte hem met een stralende lach en een schittering in
haar donkerbruine ogen. Het gebeurde ook wel dat zij, als
onopzettelijk, zijn hand aanraakte, één keer raakte zij hem met
haar borsten aan toen zij zich over zijn schouder boog om een
röntgenfoto te bekijken; een keer gleed zij over de in de was
gezette vloer uit en viel ze in zijn armen, zij omklemde hem uit
angst, en naar het scheen niet alleen met haar handen, maar ook met
haar benen. Zo voelde hij haar dijen en de dwingende kracht die
erin verborgen lag. Pjetkin scheen echter van steen te zijn. Het
was mogelijk dat hij werkelijk niets merkte, vooral niet van de
opzet van zulke aanrakingen... of hij had zich zo volkomen onder
controle dat Sinaida's pogingen leken op een molen zonder koren. Na
tien dagen rinkelde bij Sinaida de telefoon. Zij aarzelde de hoorn
op te nemen, maar het toestel rinkelde zo lang tot haar verzet in
elkaar stortte. „Slaap je al?" vroeg een mannelijke stem. „Ik was
net in slaap, ja."
„Hoe gaat het met onze Pjetkin, Sinaida Nikolajewna?" „Hij is hard als een rots, kameraad."
„Rotsen kun je laten springen. Je hebt dynamiet genoeg in je. Houd vol, Sinaida! Je weet dat het je taak is dat Pjetkin die Dunja Dimitrowna vergeet. Is hij zo lelijk dat je zo aarzelend optreedt?"
„Hij is een prachtkerel," zei Sinaida. De eerlijkheid van haar geestdrift klonk door in haar woorden. „Ik ben op hem verliefd geraakt, kameraad." „En toch lig jij nog niet in zijn bed?" De stem van de man klonk koud en afgebeten. „Wat schort er nog aan?"
„De gelegenheid." Sinaida kroop overeind in haar bed en leunde tegen de muur. „Ik had de opdracht dokter Pjetkin attent op me te maken en een natuurlijke ontwikkeling te steunen. Dat betekent dat hij niet het gevoel moet hebben dat hij overrompeld is. Hij is erg kritisch." „Maak je niet belachelijk, Sinaida Nikolajewna. Uitvluchten, niets anders dan uitvluchten! Wij verwachten van je dat je op zijn laatst in tien dagen - dat is de uiterste termijn - kan berichten dat je de minnares van Igor Antonowitsj bent." De stem kreeg een zachtere klank en Sinaida luisterde met ingehouden adem. „Houd je werkelijk van hem?" „Ja, kameraad."
„Wij staan je toe Pjetkin in je particuliere leven op te nemen." „Ik dank je, kameraad."
„Maar zorg ervoor dat je niet zwanger wordt. Je kent de gevolgen?" „Ja, kameraad. Het zal niet gebeuren." „Veel geluk, Sinaida Nikolajewna." „Ik dank je, kameraad."
Zij gooide de hoorn neer alsof hij in haar hand gloeide, trok haar benen op tot haar kin en staarde in het schemerdonker van haar kamer. Voor haar deur knarsten de wielen van verrijdbare bedden. Kreten van verplegers, het getrippel van verpleegsters. Plotseling de harde en diepe stem van dokter Trebjoff. „Allemaal naar operatiekamer II. Zoals jullie zijn. Vlug!" Een ongeluk. Zieken, geopereerde patiënten, stervende patiënten, doden. Een nooit afbrekende stroom van lijden. En daartussen de hef de, het verlangen naar Pjetkins gezegende handen, de droom door hem gekust te worden, het genot in zijn lichaam op te gaan.
Zij vloog overeind, verkleedde zich, knoopte haar korte, witte jasje dicht en drukte het ronde, witte dokterskapje op haar zwarte haar. Dan draaide zij zich voor de spiegel en constateerde met trots dat je door het jasje kon zien dat zij geen beha droeg.
Toen zij later over de gang liep, staarden de langs de muren wachtende zieken haar na. „Wat een duifje!" zei een tamelijk oude man met een grijze baard en hij klakte met zijn tong. „Ik geloof, broedertje, dat je in dit ziekenhuis beter kunt worden - de aanblik alleen al is als een zoete medicijn." Igor Antonowitsj opereerde nog steeds. Al tien uur, met een uur pauze voor een kannetje thee en een schotel borsjtsj.
Sinaida Nikolajewna zeepte handen en armen in, doopte ze in een steriele oplossing, liet zich schort en monddoek voorbinden en loste zwijgend een van de oververmoeide assistent-artsen af. Pjetkin keek even op en keek in haar grote, stralende ogen. Een bliksemstraal die uit de zon schiet. „Afzuigen!" Hij wees met een kromme schaar op een opengesneden ettergezwel in de buikholte. „En de omgeving grondig schoon maken! Een peritonitis is vaak het gevolg van niet al te schone chirurgie..."
Sinaida knikte. De elektrische afzuiger in haar hand zoemde en vibreerde. Zij was gelukkig en dwong zich het telefoontje te vergeten. Maar zij vergat de verre Dunja Dimitrowna niet.
Tegen een droombeeld strijden is een van de zwaarste gevechten die men kan leveren. Sinaida nam deze strijd op.
De Jakoeten - je moet niet denken dat ze domme mensen zijn, omdat
ze klein zijn, kromme benen hebben, spleetogen en een gelooide huid
- kennen een goed spreekwoord: als een vrouwtjesvos het mannetje
naloopt, ziet zij de adelaar niet.
Even blind was Sinaida Nikolajewna, toen zij nu naast Pjetkin stond en met de zuiger en een aantal tampons de buikholte schoon maakte. In plaats van in de grote wond te kijken, keek zij hem aan, bewonderde zijn bekwaamheid, de zekerheid van zijn handen, het geluidloze, vlugge opereren. Bij dokter Trebjoff was het anders... daar werd aan de operatietafel geschreeuwd, scharen en klemmen vlogen door de lucht, een keer had Trebjoff de verpleger Iwan Simferowitsj zo'n enorme trap tegen zijn achterste gegeven dat de arme kerel dwars door de operatiezaal vloog en tegen de wand smakte, waar hij kreunend op de tegelvloer ging zitten. De verpleegsters en artsen hadden weinig te lachen, bij God niet, en toen Trebjoff op een keer in een slagader prikte en het bloed tegen het plafond spoot, verzamelden zich om de tafel een troep gekken die elkaar begonnen uit te schelden en tal van beledigingen door de lucht slingerden. Igor Antonowitsj opereerde zacht. Alleen het gerinkel van de instrumenten onderbrak de stilte, het zachte, zuigende pompen van het narcoseapparaat met de zich verwijdende en weer in elkaar schrompelende ademzak, een paar korte woorden of aanwijzingen, bij aarzelingen alleen een lange, bestraffende blik, maar geen kreet: „Staan er alleen gekken om me heen?" In deze extase gebeurde het... Sinaida hielp Pjetkin het gezwel te verwijderen en zij sneed daarbij met de punt van haar lancet in haar vinger. Het was maar een klein sneetje, niet zichtbaar in de direct samentrekkende gummihandschoen, niet eens pijnlijk en het bloedde ook niet. Zonder iets te zeggen, opereerde Sinaida verder. Zij sloeg de eerste wet van de chirurgen om bij eigen verwonding tijdens de operatie direct de wond antiseptisch te behandelen, in de wind. Voor haar was de nabijheid van Pjetkin belangrijker, het gevoel naast hem te staan, hem te kunnen bewonderen, zijn handen aan te raken, ook al gebeurde dit tussen bloed en etter, en in zijn ogen te kijken, met de tederheid die een man voelt als een warme wind. „Klaar," zei Pjetkin, toen de buikholte schoon was en het grote gezwel verwijderd. „Dichtnaaien, Sinaida Nikolajewna. En veel penicilline. Wij kunnen niet in elk gaatje kijken..."
Zij knikte en keek hem na toen hij de tafel verliet, de handschoenen uittrok en in de emmer gooide, naar de wastafel liep en zijn armen waste. Een verpleegster deed zijn schort af en veegde met een doekje het zweet van zijn voorhoofd.
„Geen vragen?" riep Pjetkin over zijn schouder naar de operatietafel. „Geen vragen, Igor Antonowitsj." Sinaida boog zich over de open buik en begon te naaien. Een jonge assistent-arts, kersvers van de universiteit van Alma-Ata, hielp haar, gaf de naalden aan, haalde de klemmen weg, depte en trok de wondranden tegen elkaar. Hij was bleek, ademde moeilijk en hield slechts met moeite zijn ogen open. Al zes uur stond hij tegenover Pjetkin en rekende erop dat hij elk ogenblik in elkaar kon zakken en onder de tafel vallen.
Pjetkin en dokter Trebjoff ontmoetten elkaar op de gang. Trebjoff was in gala. Hij zag er in zijn donkerblauwe kostuum met het witte hemd en een discreet gestrikte das vreemd, bijna westers uit, als een bezoeker uit een ver land die een vleugje luxe in de socialistische eenvormigheid spuit. Hij bleef staan, stak zijn handen in zijn broekzakken en bekeek Pjetkin van top tot teen.
„Dat dacht ik wel," zei hij. „Je bent een waterbuffel! Je werkt tot in de nacht. Denk je nooit aan jezelf?"
,,'s Nachts, Awdeij Romanowitsj. 's Nachts lig ik op mijn rug en dan denk ik: waarom is alles zo? Dunja in Irkoetsk, ik in Chelinograd, uit elkaar gesleurd, omdat wij van elkaar hielden. Is dat rechtvaardigheid? Wij hebben de grote revolutie gemaakt om de mens waardigheid te geven. Lenin zei: alle mensen zijn gelijk. Dat was een voortreffelijke gedachte... maar het bleef maar een gedachte."
„Er zouden helemaal geen problemen zijn, als je een Rus was."
„Verdomme nog aan toe, ik ben een Rus!" riep Pjetkin.
„Dat zeg jij." Trebjoff gaf Pjetkin een arm en trok hem mee de gang in.
„Daarom vraag ik je ook: waarom werk je als een waterbuffel en denk je niet aan jezelf? Vandaag is er een concert van de pianist Remnoff in het cultuurpaleis. Een briljant pianist, een technisch meesterschap met gevoel.
Hij speelt vandaag Beethoven en Brahms. Beethoven... dan sluit ik mijn ogen en begin ik te dromen. En wat doe jij? Jij verwijdert een etterende tumor die even goed tot morgenochtend had kunnen wachten. Wie is er je dankbaar voor?"
„De zieke," zei Pjetkin kalm.
„Zolang hij in het ziekenhuis is. Als hij eruit is, zal hij ten hoogste schelden dat hij nu een litteken op zijn buil heeft." Trebjoff bleef staan. „Igor Antonowitsj, ik mag je graag... vanaf de eerste dag al." „Dank je, Awdeij Romanowitsj. Het is wederkerig." „Daarom moeten wij elkaar niets wijsmaken." Trebjoff boog zich naar het rechteroor van Pjetkin. „Je hebt vijanden, jonge vriend." „Dat weet ik." Pjetkins gezicht stond krampachtig. „Ik zou graag weten waar ze zitten en wie het zijn."
„Dat zul je wel nooit horen. Weet jij waar de stormen ontstaan? Ze zijn er plotseling en ze buigen de bomen. Een paar knikken er om. Daar moet je op letten, Pjetkin... buig, maar laat je wortels niet uitrukken. Nog een raad onder vrienden: maak je los van Dunja." „Daar hoeven we niet over te discuteren," zei Pjetkin afwijzend. „Dat is ook niet nodig. Ik doe een beroep op je gezonde verstand, Igor Antonowitsj. Wat heeft die wereldschokkende liefde nog voor een zin? Dunja woont in Irkoetsk... jij zit in Chelinograd, en je zal het zonder hoog bevel niet meer verlaten. Je hebt geen pas, die ligt bij de autoriteiten in de brandkast en over je leven wordt beschikt als over een dorsmachine bij het dorsen. Heel duidelijk gezegd: je zult Dunja nooit terugzien! Is dat een reden om direct in een monnik te veranderen?"
„Het is een reden om tegen dit systeem van mensencollectiviteit storm te lopen."
„Jij dwaas!" Trebjoff gooide de deur van de ingangshal open. De nachtzuster sprong op en groette. „Wil je het Kremlin in de lucht laten vliegen? De tijd van de anarchisten is voorbij. Tegenwoordig ben je een halve banneling, een man die te werk is gesteld - maar de veroordeling volgens artikel 58 is helemaal geen probleem, zo iets verloopt even gemakkelijk als een normale handtekening. Waarom ga je je weg niet naar de zon, Pjetkin. Er wacht je een schitterende carrière, als je maar collectief denkt. Leer in de breedte te leven! Bijvoorbeeld Sinaida... Is Sinaida geen duifje dat je voortdurend zou kunnen strelen?"
„Je kent Dunja niet," zei Pjetkin peinzend. „Ik moet mijn weg naar de zon gaan, zei je. Dunja is mijn zon."
„Kom morgen naar me toe." Trebjoff keek op zijn polshorloge. „Ik zal je onderzoeken, Igor Antonowitsj. Je zal wel een kronkel in je hersenen hebben. Over tien minuten begint het Beethoven-concert. Ik moet me haasten." Hij verliet het ziekenhuis alsof er alarm was gegeven dat er een groot ongeluk was gebeurd. Pjetkin keek hem na. Hij voelde zich ellendig. Niet vanwege de achter hem liggende drukke dag. Bij het opereren telde hij geen uren. Maar de korte opmerkingen van Trebjoff hadden hem getoond, hoe ver zijn leven al met de plannen van hem onbekende, machtige autoriteiten verstrikt was. Langzaam volgde hij Trebjoff naar buiten, bleef voor het huis staan en ademde de zuivere nachtlucht in. De kronen van de bomen in het nieuw aangelegde park wiegden in de wind. Een eenzame hond liep rond, groot en ruig en met een geel vel, hij bleef staan, tilde zijn kop op, bekeek de man en ontblootte zijn tanden.
„De wereld is van jou -" zei Pjetkin zacht. „Jij kunt lopen waar je wilt. Waarom grom je naar mij? Ik benijd je, vriend... een vrije hond, wat moet dat mooi zijn..."
Hij liep een paar keer door het park, ging op een van de banken zitten en verheugde zich dat de stinkende straathond hem naliep en twee meter van hem vandaan in het gras ging liggen en hem met zijn groene ogen aanstaarde.
Deze nacht veranderde Igor Antonowitsj Pjetkin. Hij wilde Duitser zijn.
Al spoedig overviel haar de koorts. Haar verhemelte werd droog, haar slapen klopten, rillingen liepen door haar lichaam, haar huid werd als leer en gloeide. Haar vinger zwol op, de zwelling zat reeds tot haar elleboog. Sinaida zat in bed en leunde onthutst met haar hoofd tegen de muur. De pijn had haar gewekt en toen zij wilde opspringen, was zij slap teruggevallen en had zij alleen nog de kracht bezeten tegen de muur omhoog te schuiven. Alle geluiden werden gedempt als in watten... zij krabde over de muur en hoorde het nauwelijks, zij riep zo hard zij kon en hoorde haar eigen stem als een heel verre echo. „Igor!" riep zij. „Igor, help me! Mijn arm! Red mijn arm, Igor..." Maar het was alsof haar stem haar mond niet meer kon verlaten, de stem klonk slechts inwendig. Als een akelig, bedorven stuk leer lag haar tong in haar mond, nauwelijks te bewegen, de ademhaling belemmerend.
Zij wist wat nu heel snel haar lichaam zou vernielen en de angst verzamelde alle krachten in haar. Zij liet zich uit het bed vallen en kroop, met de opgezwollen, trillende, brandende arm over de grond slepend, naar de deur, drukte die open en viel op de gang. Daar bleef zij liggen, half in haar kamer, zij drukte haar gezicht tegen de vloer en begon te huilen. Plotseling was alle pijn weg, een luchtigheid nam bezit van haar lichaam, een vreemde kracht tilde haar op en liet haar onder de sterren zweven als een fijn wolkje. Igor was er, hij zei wat tegen haar, en toen spatte Igor uit elkaar, omdat de straal van een ster hem doorsneed, zij gilde en moest toch kalm verder zweven, terwijl Igor in bebloede stukken op de aarde regende. Zo vond Pjetkin haar, toen hij uit het park kwam. Met een paar passen was hij bij haar, tilde haar op en schrok van de koortsgloed van haar huid. Sinaida als een kind in zijn armen dragend, rende hij naar de onderzoekkamer en gaf via de verschrikt uit hun kamers rennende nachtzusters alarm voor alle artsen van de chirurgische afdeling.
„Haal dokter Trebjoff uit het concert!" riep hij toen hij de arm onderzocht had. „In het cultuurpaleis! Direct! Wat staan jullie me nu aan te staren? Bel hem op!" De jonge arts aarzelde nog. Voor het eerst zag hij Pjetkin opgewonden en dat verwarde hem. De andere artsen hadden Sinaida uitgekleed en op de onderzoektafel gelegd. Pjetkin voelde haar pols. Die was klein, zwak en sterk versneld.
„Temperatuur eenenveertig zes," zei een jonge chirurg uit Alma-Ata. Pjetkin tastte de buik af. De milt was enorm vergroot. Een andere arts haalde bloed uit haar arm en uit de rug van haar hand en rende met de monsters naar het laboratorium. Sinaida's adem werd snel en oppervlakkig. Nieuwe rillingen schudden haar lichaam heen en weer. De huid werd ruw en droogde uit.
„Direct naar de septische operatiekamer!" riep Pjetkin. „Wat een ellende! Heeft Sinaida er met niemand over gesproken dat zij zich verwond heeft? Vlug, vlug... dat is een wedloop met de dood. kameraden!" Het duurde geen kwartier, toen was ook dokter Trebjoff weer in het ziekenhuis. Een suppoost had hem discreet uit het concert gehaald, juist onder een passage van het pianoconcert waar Trebjoff zo van hield en waarbij hij zijn ogen sloot om alleen de muziek te horen en niet zijn tijdgenoten om zich heen te zien.
„Gelukkige kerel!" zei Trebjoff tegen de suppoost en klopte hem op zijn schouder. „Jij bent geen arts geworden. Je was er zeker te dom voor, maar nu zie je in dat domheid een genade van God is, is het niet? Dat is het vierde concert van Beethoven dat ik niet kan uit luisteren. Ik zal het pianoconcert als treurmuziek voor mijn begrafenis vragen... uit de kist zal niemand me meer weghalen..."
Ze hadden door de telefoon niet tegen Trebjoff gezegd, wat er in het ziekenhuis was voorgevallen, alleen dat er haast bij was. Nu, al beneden bij de ingang, riep men hem toe: „Sinaida Nikolajewna heeft een sepsis!" Trebjoff gooide zijn hoed door de lucht, schreeuwde als een woedende stier naar twee artsen die uit het laboratorium kwamen rennen en rukte bijna de deur van de operatiekamer uit zijn hengsels. Pjetkin, klaar voor de operatie, knikte hem toe.
„Wondinfectie. Een stafylokokken-sepsis. Infectie door een snee in de vinger. Ik wilde niets doen zonder je raad, Awdeij Romanowitsj." Dokter Trebjoff boog zich over de bewusteloze Sinaida Nikolajewna. Haar toestand was verschrikkelijk, de prognose durfde hij niet uit te spreken. „Jij bent de hoofdchirurg, Pjetkin," zei hij schorrig. „Doe wat je doen moet..." Dan bekeek hij Sinaida, schudde zijn hoofd en gaf de bewusteloze arts een draai om haar oren! „Vervloekt wijf!" riep hij. „Je wilde zeker voor heilige spelen, niet? En nu, wat nu? Nu zullen ze je verminken! Dit heerlijke lichaam verminken. Pjetkin, waar wacht je op?" Het was een gruwelijke operatie. Eerst sneed Pjetkin haar arm tot onder haar oksel open en liet het bloed uit de lange wond stromen. Maar tot aan de elleboog was het weefsel al ontstoken en opgezwollen en het stuurde steeds nieuwe stafylokokkenculturen door de bloedbanen haar lichaam in. Tegelijkertijd injecteerden andere artsen hoge doseringen van tetracycline en plaatsten een druppelaar aan de gezonde arm.
„Amputeren!" zei Trebjoff door zijn samengebeten tanden. „Igor Antonowitsj. .. kom tot jezelf: ex-articulatie van de bovenarm. Kijk me niet aan als een kleine hond! Ik weet het ook. Zij is niet meer te redden. Maar wij zullen er niet bij blijven staan en onze armen laten hangen. Het is een kans, een kleine kans... een druppel in de woestijn..."
„Nee!" Pjetkin legde het grote amputeermes weer weg. „Ik probeer het laatste. Laat nagaan wie van ons bloedgroep O resuspositief bezit." Trebjoff gooide zijn armen in de hoogte en legde dan zijn handen plat op zijn hoofd. „Wij hebben hier nog nooit een grote bloedtransfusie gedaan," zei hij. „Maar zoals je wilt, Pjetkin. Ik ben de eerste. Ik heb O positief!" Hij rukte het blauwe jasje en het hemd van zijn lichaam en begon te schreeuwen. Men wachtte er al op en stond als sprinters in de startgaten. „Iedereen kent hier zijn bloedgroep. Wanda, Masja en Wjera... naar alle afdelingen! Haalt de artsen van de andere afdelingen uit hun bedden! Alle bloedgroepen O resuspositief naar de operatiekamer! Vooruit! Vooruit! Er moet vaart achter!"
De verpleegsters renden weg. Pjetkin naaide de grote snede in de arm dicht en zette toen een driewegkraan in de ader. Een jonge arts zette een verrijdbaar bed naast de operatietafel en Trebjoff wierp zich erop, ging gemakkelijk liggen en riep: „Vlugger! Vlugger! Zijn er hier alleen maar kerels die de snelheid van slakken hebben bestudeerd?"
Het hielp allemaal niets. Met de wanhoop van iemand die toch nog verwachtingen koestert spoelde Pjetkin het frisse bloed door Sinaida's lichaam. .. hij deed er hoge doseringen antibiotica bij, zoveel als verantwoord was en gaf toen de strijd tegen de overmachtige vijand op. „Wij moeten wachten...," zei hij volkomen uitgeput. „Wij hebben alles gedaan. .. Wie wil bidden, moet het maar doen..."
Twee dagen later stierf Sinaida Nikolajewna Swesda tegen de middag. Zij kwam nog even bij uit haar bewusteloosheid, alsof zij geen stom afscheid van de wereld wilde nemen, waarvan zij de verovering pas begonnen was. Met een treurige blik keek zij om zich heen. Pjetkin en Trebjoff zaten aan haar bed.
„Ik laat je alleen," zei Trebjoff en stond op. „Waarom? Blijf toch."
„Hoe kun je zo'n idioot zijn!" Trebjoff streelde Sinaida over haar warme, droge gezicht en lachte met een scheef gezicht. „Dochtertje, houd maar moed..." zei hij met een vreemde trillende stem. „Nu kun je hem alles opbiechten. Hij loopt niet weg... en jij hebt geen tijd meer om je te schamen. .."
Pjetkin wachtte tot Trebjoff de kamer uit was. Dan boog hij zich over Sinaida's mond en legde zijn oor op haar opengesprongen lippen. „Igor, ik houd van je...," fluisterde zij. Een zachte adem gleed over de leren, opengesprongen lippen. „Blijf bij me... blijf... blijf..." Hij knikte, nam haar gloeiende hand en drukte die tegen zijn mond. Wat is dat allemaal toch gruwelijk, dacht hij. Een leugen verandert haar sterven in geluk. En overal is het zo... wij trekken leugens aan als feestkleren, wij draaien ons in de spiegel en verheugen ons over het geglinster van de onwaarheden.
„Sinaida...," zei hij en boog zich weer over haar heen. Haar adem rook al naar ontbinding, maar haar ogen worstelden nog om te leven en waren vol hoop. „Ik blijf bij je tot het einde van je leven."
Het was een goedkope belofte... een geschenk van minuten slechts. Maar zij begreep het niet... voor haar bestond de tijd niet meer, slechts het geluk van het heden. Zij glimlachte, en terwijl haar lichaam weer huiverde van koorts en haar adem vlugger en vlugger ging, doofde de glans in haar ogen uit, trok het eeuwige zwijgen langzaam als een nevel over haar bewustzijn.
Het gelukkige lachje bleef, toen haar adem zo abrupt ophield, dat zelfs Pjetkin ervan schrok. Het was alsof iemand het licht uitgeknipt had... het contact met het leven was verbroken.
Pjetkin stond op en verliet de kamer. In de gang wachtte Trebjoff bij de muur, hij stond nerveus te roken. Hij was, dat weten wij, een grote, sterke kerel en dus waren ook de tranen die in zijn ogen blonken, groot en dik.
„Afgelopen?" vroeg hij toonloos. Pjetkin knikte.
„Ja. Heel plotseling."
„Was zij gelukkig?"
„Ik geloof van wel."
„Een geheimzinnig vrouwtje." Trebjoff veegde met de rug van zijn hand de tranen uit zijn ogen. „Al twee jaar is zij hier in Chelinograd. Een engel van een figuurtje, maar hard als een rots. Als iemand tegen me zou zeggen dat hij haar in zijn bed heeft gehad, zou ik hem zijn schedel splijten, want hij zou dan een infame leugenaar zijn. En daar kom jij... en direct is zij omgedraaid. Kijk me aan, Igor Antonowitsj - wat is er eigenlijk zo onweerstaanbaar aan je? Ik kan niets vinden." Trebjoff spande zich met gedwongen opgewektheid in, maar hij was niet sterk genoeg, hij kon zijn tranen niet inhouden. „Ik zal je wat verklappen, mijn jongen. Ik heb je benijd. Er is je iets vanzelf in je schoot gevallen, als een appel door de wind afgeschud, terwijl ik me al twee jaar inspande. Als een pauw hupte ik om Sinaida heen - zij lachte naar me, zoals je naar een onschuldige dwaas lacht en tegen hem zegt: „Eet nu maar braaf je soepje op, vadertje. Mors niet, lik je baard niet af en geen windjes laten hoor, dat hindert de andere broedertjes. .." Het was zo erg dat ik bij mamma-amputaties eerst de borsten streelde voor ik ze in de emmer gooide, omdat ik me verbeeldde Sinaida's borsten te omvatten. Toen jij kwam, Pjetkin, had ik je kunnen wurgen en omhelzen tegelijk. Je verloste me van het trauma Sinaida en je nam tegelijkertijd mijn grote liefde weg." Trebjoff legde zijn arm om Pjetkin, kuste hem op zijn wang en ademde als een kapotte blaasbalg. „En nu laat je me alleen met Sinaida."
Hij liet Pjetkin staan en ging met gebogen hoofd de dodenkamer in. Een uur later stond Sinaida Nikolajewna opgebaard in de eetzaal van de artsen. Trebjoff had een prachtige, gebeeldhouwde kist laten komen, oude Mongoolse en Kasakische ornamenten, waarin iets zichtbaar was van de kale steppe en de liefde voor de paarden. Onder een met goud bestikte deken lag zij, haar gitzwarte haren doorvlochten met kleurige linten. Trebjoff huilde als een kind, ging aan het voeteinde van de kist zitten en sprak met niemand meer. Alleen toen Pjetkin nogmaals naar de kist liep en rode rozen op Sinaida's handen legde, keek hij op. „Zij lacht nog steeds," zei Trebjoff met verstikte stem. „Ik zie het."
„Wat heb je tegen haar gezegd?" „Een leugen."
„Moet ik je wurgen, Pjetkin?"
„Ik zal het je nu niet verhinderen, Awdeij Romanowitsj."
Trebjoff stond op, boog zich over de dode en kuste haar op de lachende lippen. Pjetkin trok hem terug en hield hem vast, toen hij zich verzette. „Wil je je ook een sepsis op de hals halen?" riep hij. „Sepsis! Jij ellendige hond! Al twee jaar wilde ik haar kussen, en twee jaar lang was ik voor haar een vlo. Nu kan zij zich niet meer verzetten en jij praat van sepsis..."
Maar hij liet zich door Pjetkin naar buiten brengen, viel in zijn kamer op de stoel, greep onder de schrijftafel in de papiermand, haalde de fles wodka te voorschijn en zette die aan zijn mond.
's Avonds riep de opnamearts wanhopig om dokter Pjetkin. Er was een man die kronkelde van pijn over de grond, hij bespuwde de muren en de broeders en riep steeds om dokter Pjetkin. Iedereen kon zien dat hij alleen maar simuleerde. En hij was bovendien nog een lelijke dwerg. Pjetkin liep naar de opname. Werkelijk, het was Marko. Hij zat in de hoek van de grote kamer, jankte alsof hij gebraden werd en voerde met handen en voeten een vreemde dans uit. Dat veranderde direct toen hij Pjetkin zag. Hij sprong op en klapte in zijn handen.
„Zoontje!" riep hij. „Je gelooft niet dat ik ziek ben! Het zijn allemaal sukkels. Ik heb het hun uitgelegd... ze kennen die ziekte gewoon niet. Lezen ze dan geen geneeskundige boeken? Maar jij kent de ziekte, nietwaar? Wij hebben samen al eens een man ontleed die aan die verschrikkelijke kwaal is overleden. Alleen mannen hebben er last van... de vrouwelijke artsen weigeren dat te geloven. Geef me een bed, Igor Antonowitsj, jaag me niet de koude nacht in... Je weet hoe besmettelijk het is wat ik met me ronddraag. .."
Pjetkin draaide zich om. „Naar kamer 19," zei hij tegen de wachtende broeder die zich klaar hield om Godunow uit het ziekenhuis te trappen. „En breng ze in de operatiekamer op de hoogte. Alles voorbereiden voor een amputatie van de hersenen..."
„Zoontje!" gilde Godunow. Hij rende Pjetkin na en ging aan zijn arm hangen en liep met hem mee. „Heb medelijden. De kippen doen me de das om, de hanen zijn lui, er komen steeds minder eieren. Ik ben ziek in lichaam en ziel... geef me een bed bij je, zonder mijn hersenen te verwijderen." Pjetkin bleef staan. „De ware reden?" vroeg hij dreigend. „Ik heb het je beloofd." Marko veegde over zijn gezicht dat trilde van vreugde. „Ik kom terug. Ze wilden me niet in dienst nemen... dus kom ik als patiënt. Maar ik ben bij je, Igor... ik kan je weer helpen..." Het was een ogenblik dat Pjetkin de lelijke dwerg had kunnen kussen.