20
Het kantoor van de KGB van Chelinograd - ook die was daar, want waar de vooruitgang vordert, gedijt ook het wantrouwen van de staat tegenover zijn burgers - lag in een nauwe zijstraat, onopvallend, een huis als duizend andere, ver van de gevangenis, eerder een huurhuis van een arbeiderscollectief, dan een gebouw waarin de lotgevallen in enkele kaartenkasten waren opgetast. Men wist in Chelinograd ook nauwelijks iets van die kameraden die voor de Russen het dichtst bij de lieve God staan, want God schiep hemel en aarde, stuurt wind en regen, laat de zon schijnen en de nacht invallen, bepaalt de lente, de zomer, de herfst en de winter... maar de kameraden van de KGB bepalen of iemand op zijn gemak zijn pijpje mag roken en 100 gram wodka kan drinken, of dat hij in Kaap Desjnew in een mijn met honderd andere gevangenen zijn waardeloze geest mag uitblazen. Dus hebben ze meer functies dan God, want bij hem weet je dat in de zomer de steppe vol gras staat en in de winter sneeuw op het land ligt... maar je weet nooit of je de volgende zomer of winter nog beleeft - dat is weer geheel afhankelijk van de onopvallende kameraden met de scherpe ogen en de gecompliceerde wetten.
Pjetkin vermoedde totaal niets toen de post hem een brief bracht. Men verzocht hem - luister goed: men verzocht hem! - op donderdag naar de Sjabarowskaja te komen. Om 10 uur 's morgens. Voor een bespreking. De afzender was nog geheimzinniger: bureau voor technische samenwerking. Een naam die Pjetkin totaal niets zei, maar voor een Rus is techniek een toverwoord. Het nieuwe Rusland was door de techniek ontstaan, door de techniek zou het eens de grootste staat ter wereld zijn, de machtigste, rijkste, progressiefste, de begeerlijkste en veiligste staat. Een staat waaraan de overige wereld zich oriënteerde. Het werkelijke leven van Rusland begint pas... over twee, drie generaties, volgens voorspellingen. De tijd is altijd al Ruslands bondgenoot geweest... en terwijl de tijd de andere volkeren opvreet en zacht maakt, zal de tijd Rusland tot het middelpunt van de aarde maken. Grijns toch niet zo stom, kameraden, dat is geen utopie... het is de waarheid. Maar slechts weinigen hebben de moed die te erkennen. Wij spreken elkaar over vijftig jaar weer...
„Een merkwaardige zaak," zei Godunow, toen hij de brief gelezen had. Hij leefde als patiënt in het ziekenhuis, werd door Pjetkin persoonlijk behandeld, en al had hij geen enkele ziekte, toch moest hij het over zich heen laten gaan dat men hem spuitjes gaf en bittere drankjes en tabletten. „Ik onderga alles om bij je te zijn," zei hij tegen Pjetkin. „Ik weet dat je iets met me moet doen om niet de aandacht op me te vestigen... maar waarom hebben ze me vanmorgen een klisteerspuit gegeven? Moet er daarvoor zo'n leuke verpleegster komen? Wat een gevoel is dat... het loopt in je en het is net of het er aan de voorkant uit wil... wie kan dat uithouden? Igor, mijn wolfje, verzin iets wat minder akelig is." „Technische samenwerking," zei Pjetkin en draaide zijn brief tussen zijn vingers. „In principe klinkt dat goed. Misschien beproeven ze een nieuw bestralingsapparaat? Ik zal er heen gaan, Marko."
De Sjabarowskaja is, zoals gezegd, een zijstraat, en het huis is een geel geverfd lelijk gebouw. Maar binnen was het schoon, vreemd stil en van een bijna koude eenzaamheid. Kamer 6. Pjetkin klopte, iemand riep: „Binnen!" En toen was hij in een van de typische kantoren met de troosteloze inrichting die uit een tafel, drie stoelen, een dossierkast, een portret van Lenin aan de muur en een verwelkte plant op het kozijn bestond. De man die achter de tafel zat, wenkte Pjetkin glimlachend toe, wees op de stoel en riep: „Ga zitten, Igor Antonowitsj. Wij zullen gelijk terzake komen." Hij zelf stond niet op, wat een beleefde man anders doet, en hij noemde Pjetkin direct bij zijn naam, zonder dat deze zich had voorgesteld. Twee dingen die Pjetkin opvielen en hem voorzichtig maakten. „Ken je me, kameraad?" vroeg hij en ging zitten.
„Wie kent de arts Pjetkin niet?" De man leunde achterover. Dat was de derde onbeleefdheid, want een goed mens stelt zich voor, met zijn voornaam, de naam van zijn vader en zijn achternaam, zodat je weet met wie je te maken hebt en hoe je hem moet aanspreken. „Het medische genie. Daarmee zijn we gelijk bij het onderwerp! Je hebt officieel verzocht als Duitser beschouwd te worden en naar je vaderland Duitsland te mogen vertrekken."
Op dit ogenblik wist ook Pjetkin wie het „bureau voor technische samenwerking" werkelijk was. Hij werd kalm, beheerste zich en bereidde zich voor op een strijd om zijn verdere lot.
„Ze hebben me meermalen gezegd dat ik, ondanks dat ik als Rus ben opgevoed en door kolonel Pjetkin ben geadopteerd, Duitser ben gebleven. Ze zeggen het zelfs heel plastisch: als je een os in een kameelhuid naait, blijft hij toch een os."
„Over de os Pjetkin spreken we straks." De man achter de tafel keek naar het houten plafond. Het was wit geverfd, maar bladderde al weer af. Ook dat is bekend, kameraden. Waar zijn tegenwoordig nog verfsoorten die het honderd jaar uithouden? „Laten wij het bij je verzoek houden... dat is toch zeker een grap, Igor Antonowitsj."
„Het is zo waar als ik een Duitser zou zijn. De beslissing ligt nu bij jullie. Als ze me niet naar Duitsland willen laten gaan, moet ik wel een Rus zijn." „En dat noem je logica?" De man, een verzorgde, slanke man met grijzend, bruin haar, die er eerder als geleerde dan als ambtenaar van de geheime dienst uitzag, schudde verbaasd het hoofd. „Het Russische volk heeft je opleiding tot arts betaald... het Russische volk verwacht van je dat je je werkkracht en al je kunnen ter beschikking stelt van het Russische volk." „En ik verwacht van de Russische staat dat men mij als een man uit hun midden beschouwt en me niet verhindert met een vrouw te trouwen, van wie ik houd."
„Ach ja, Dunja Nikolajewna. In je verzoekschrift staat woordelijk: „Terugkeer naar Duitsland met Dunja Nikolajewna als mijn vrouw " Pjetkin, je wist waarschijnlijk niet wat je schreef. Wij zullen het nog eens overlezen." „Leer het maar uit je hoofd, kameraad! Ik sta erop samen met Dunja naar Duitsland te emigreren!"
De man achter de schrijftafel keek Pjetkin een poosje zwijgend aan. Het was of Pjetkin in de brandnetels viel. Er viel een stilte in, de stilte voor het masker viel. Twaalf uur. Demasqué! De ware gezichten komen te voorschijn. En ze kwamen...
„Igor Antonowitsj Pjetkin," zei de man bijna plechtig, „ik zal het niet kunnen verhinderen dat je grondig verhoord wordt. Blijf kalm... voor de deur staat al een wacht."
„Wat heeft dat te betekenen?" Pjetkin sprong op. Hij was zich bewust van zijn machteloosheid, maar hij wilde niet zonder verzet uit deze kamer gaan. „Ik protesteer! Ik heb mijn verzoek gericht tot het ministerie van binnenlandse zaken in Moskou, en vandaar verwacht ik antwoord!" „Wie denkt er nou aan je krankzinnige verzoek, Pjetkin?" De man achter de tafel lachte elegant. „Wij zijn juist bezig dat uit de wereld te helpen. Mijn beste Igor Antonowitsj, ik arresteer je wegens moord op de dokteres Sinaida Nikolajewna Swesda..."
Marko Borissowitsj Godunow zat op de w.c. de krant te lezen, hij
rookte behaaglijk een sigaret die hij zelf had gedraaid en die in
zijn kamer berucht was, want zelfs de nauwelijks uit hun rust te
brengen verplegers deinsden terug en gooiden verschrikt hun armen
in de lucht, als Marko aan een van zijn eigen fabricages zoog, en
beweerde dat hij de vullingen van de matrassen in papier draaide.
De goede man zat dus tevreden op de houten bril en genoot van een
ongestoord kwartiertje, toen de hoofdverpleger Jermal binnen kwam
rennen. Je moet de verhoudingen kennen, vrienden, om je niet te
verbazen. Er waren natuurlijk geen afzonderlijke w.c.'s, geen door
muren en deuren afgescheiden kamertjes, waarin je kon wegkruipen,
alleen met jezelf en je uitscheidingen. Nee, in een grote ruimte
stonden zeven closetpotten naast elkaar, in een rij, als bij een
parade, en als ze allemaal bezet waren, had je een bijna militante
aanblik van martiaal kijkende mannen met de broeken omlaag. Aan de
andere muur waren zeven wastafels geplaatst, weliswaar zonder zeep
en handdoek, want men had daarmee slechte ervaringen opgedaan.
Nadat de zeep vier keer was gestolen en de handdoeken, aan elkaar
genaaid, als geblokte hemden weer opdoken, zag de directie van het
ziekenhuis van deze luxe af. Kasakstan kon namelijk maar slecht aan
deze hygiënische noodzakelijkheid wennen. Het kwam zelden voor dat
deze mooie ruimte - hij was zelfs wit betegeld en voorzien van een
stenen vloer - leeg was, zoals nu, zodat Marko alleen op zijn
closetpot zat en de wereld volkomen in orde vond. Dat verpleger
Jermal binnen kwam rennen, hinderde hem niet... ook personeel heeft
zo zijn behoefte, en als ze haast hebben, bewijst dat alleen maar
dat ze vetter eten.
„Hier is hij!" schreeuwde Jermal en bleef voor Marko staan. „Hij zit daar als een aap en blaast stank in de schone lucht. Opstaan! Dr. Trebjoff zoekt je, je moet een spuitje hebben!"
Marko bleef zitten en liet zijn benen bengelen. Hij vouwde alleen de krant zorgvuldig op en klemde die onder zijn linkerschouder. „Hoezo Trebjoff?" vroeg hij. „Ik lig op de afdeling van Dr. Pjetkin. En Igor Antonowitsj heeft me beloofd dat ik die akelige spuitjes niet meer hoef. Jullie maken me er beroerd mee, ik wankel nog slechts en noem zuster Marfa ,mijn dikkerdje' en ik hoest dokteres Wanda in haar gezicht, omdat ze in een mist schijnt te zweven. Nee - Dr. Pjetkin is ertegen..."
„Hij zal geen tijd meer hebben ergens tegen te zijn," riep verpleger Jermal. Hij was de man die Godunow van al het personeel in het ziekenhuis van Chelinograd het minst mocht. Een heerszuchtige kerel die altijd gelijk wil hebben en nooit een fout toegaf, ook al stak zijn hemd uit zijn broek. „Opstaan en meekomen! Dr. Trebjoff zit op je bed te wachten..." „Wat betekent dat... Pjetkin heeft geen tijd meer?" vroeg Godunow langzaam.
„Ze hebben hem gearresteerd."
„Gearresteerd? Pjetkin?" Godunow sprong van de bril, gooide de krant op de grond en haalde zijn broek op. „Dat kan alleen een vergissing zijn!" „Niemand weet het juiste. Ze hebben alleen opgeroepen, die heetgebakerde kameraden van de KGB. Nu is iedereen in het ziekenhuis aan het gissen. De een zegt dat hij de regering heeft beledigd, een ander beweert dat hij altijd al een halve gevangene is geweest, al toen hij in Chelinograd kwam. De berichten dampen als jouw stront, Godunow. En nu opschieten... moet de geneesheer-directeur nog langer wachten?"
Marko weigerde niet meer om het spuitje te ontvangen. Hij ging op zijn bed liggen, tilde zijn billen op en Trebjoff boorde een injectie in de spieren, zodat Godunow knarsetandde. „Je hebt een vaste hand," zei hij tegen Trebjoff, toen hij zich weer op zijn rug draaide. „Hoe verschillend worden die spuitjes toch gegeven. Bij Pjetkin leek het net of een mug me stak. Is de goede dokter verhinderd, Awdeij Romanowitsj?" Dr. Trebjoff antwoordde niet. Hij keek de dwerg peinzend aan, boog zich dan over hem heen, alsof hij zijn amandelen wilde onderzoeken en vroeg: „Ben je niet met Pjetkin naar Chelinograd gekomen, kameraad?" „Zo was het. Maar men kon hier mijn diensten niet gebruiken en daarom moest ik een paar duizend vervloekte hennen aan de norm van de staatseconomie wennen. Die taak vernielde mijn zenuwen. Wat is er met Pjetkin aan de hand?"
„Je zult hem niet terugzien," zei Trebjoff somber en zacht. „Wij zullen hem geen van allen terugzien. Vraag niet verder, Marko... houd je bij je eitjes, dat is een reële, niet-politieke taak met een veilige toekomst." Trebjoff richtte zich weer op en vertrok zonder om te kijken. Godunow wist genoeg. Hij vouwde zijn handen over zijn borst en sloot zijn ogen. Hij is dus tot daden overgegaan, dacht hij. Hij heeft naar geen waarschuwing geluisterd. Steeds met zijn hoofd tegen de muur. Er is op de hele wereld geen hoofd dat zo iets uithoudt. Nu zit hij ergens in een cel te wachten op wat er met hem gebeurt.
Marko draaide zich op zijn zij en staarde naar de geboende linoleumvloer, die drie keer per week in de was werd gezet. De geluiden om hem heen verbleekten... de kaartende kameraden van bed één, drie, vier en negen, de voortdurend voordrachten houdende, voormalige schaker van bed vijf, de doodzieke machinist bij de spoorwegen van bed twee, van wie een long was weggenomen en die beweerde dat het kwam doordat hij dertig jaar lang walm had ingeademd, de student van bed acht, die tot de komst van Pjetkin een medisch raadsel was, tot Pjetkin constateerde dat hij aan een zeldzame beenmergziekte leed... alles verloor hij uit het oog, er bleef slechts één gedachte over: is Pjetkin nog te helpen? Hoe kan ik in zijn nabijheid blijven? En Dunja, mijn God, Dunja... die moet gewaarschuwd worden. Het heeft geen zin haar op te bellen, want alle gesprekken worden afgeluisterd, daar was Marko zeker van. Een brief schrijven had nog minder zin, want die zou nooit aankomen. Dus bleef er maar één ding over: naar Irkoetsk reizen en haar zelf spreken. Maar dan verloor hij Pjetkin uit het oog.
Het was een probleem dat Godunow bijna op de grond drukte.
Na het middageten ging Marko - het gewone beeld - met een stok naar
buiten om in de tuin frisse lucht te happen. Meestal zat hij dan op
een bank onder een treurwilg, een aanblik die je jaren niet vergat,
want er kwamen heel wat kinderen aanlopen, die stonden op veilige
afstand en bekeken nieuwsgierig het wezen op de bank, waarvan
beweerd werd, dat het ook een mens was. Dus nu vroeg ook niemand:
Marko Borissowitsj, waar ga je heen? Men liet de dwerg door het
park lopen. Maar nu maakte hij een grote boog om de vertrouwde
bank, hij keek bliksemsnel een paar keer om en verdween tussen de
struiken. Weg was hij, en dat hij niet terugkwam, merkte men pas
bij het avondeten, dat op een tafel naast zijn bed stond en koud
werd.
Het was toen al te laat om hem te zoeken. De afdelingsarts die Dr. Trebjoff direct op de hoogte bracht, verbaasde zich erover hoe gelaten de geneesheer-directeur het verdwijnen van een patiënt opnam. „Laten we blij zijn dat hij weg is," zei Trebjoff alleen. „Hij was een simulant. Pjetkin en ik hebben hem alleen uit medelijden behandeld. Nu is hij tenminste de staat niet meer tot last."
De middag bracht Godunow bijzonder onrustig door. Eerst viste hij uit waar het kantoor van de KGB zich bevond. Daartoe sprak hij een agent aan, gewoon op straat, zoals je een hoertje aanspreekt, en hij vroeg: „Kameraad, ik heb een zaak die heel waardevol is voor de geheime politie. Weet je soms het adres."
„Ga naar het hoofdbureau," raadde de agent hem aan. „In mijn afdeling komt het adres niet voor."
Marko liep rond alsof hij een gevluchte vogel zocht. Op het hoofdbureau stuurde men hem door zeven verschillende kamers, overal vertelde hij hetzelfde, over een verdenking dat in de kolchoz „Nowo Gorkij" een als tractorchauffeur verklede priester stiekem diensten hield en zelfs doopte. Dat was iets, wat hem direct gehoor verschafte, maar pas na twee uur vernam hij het adres van het kantoor van de KGB.
In de Sjabarowskaja - Godunow maakte een luchtsprong toen hij het hoorde en herinnerde zich de brief van het kantoor voor technische samenwerking, die Pjetkin had gekregen - zag hij van de verborgen priester in de kolchoz af, maar noemde brutaal de naam Pjetkin. Dus werd hij ook direct naar de juiste plaats gebracht, naar de kamer van de vriendelijke, goed geklede, dus ontwikkeld uitziende officier van de KGB. „Je hebt een klacht tegen Pjetkin?" vroeg de elegante man en dronk uit een klein, dun kopje geurende groene thee. „Wie ben je en wat weet je?" „Eerst één ding." Marko haalde diep adem. „Ik neem aan dat jullie Dr. Pjetkin goed opgeborgen hebben, want hij is een schoft." „Verder." De man slurpte een slokje en smakte. Hij scheen een geestdriftig theedrinker te zijn.
„Hij is toch bij je, kameraad?" vroeg Marko, terwijl hij zijn stem liet dalen. „Waarom is Pjetkin een schoft?" vroeg de man op zijn beurt. „Dat zit zo: daar komt hij op een dag op de kolchoz, in mijn kippenfarm, bekijkt mijn kippen, staart naar de hanen die ijverig hun mannelijke arbeid verrichten en hij zegt tegen mij: ,Broedertje, ik ben arts in het ziekenhuis. Ik eet heel graag verse eieren en af en toe een gebraden, sappig kippetje. Is het mogelijk dat ik eieren en een kip van je krijg?' Ik zeg: ,Mijn beste dokter, wij zijn hier op een kolchoz, wij moeten onze norm halen, wij hebben geen rechtstreekse verkoop. Maar ieder van ons krijgt een klein deel. Daar kan ik iets van geven.' En ik heb hem in de loop der tijd negenenzestig eieren en vier knapperige kippetjes gegeven. Denk je dat hij ze tot op heden betaald heeft? Geen kopeke! Alleen lucht heb ik in mijn hand. En dus ga ik vandaag naar het ziekenhuis om een paar roebeltjes van die dokter Pjetkin af te troggelen en wat hoor ik? Hij is weg! Ik vlug naar de politie... voor een arme man zijn negenenzestig eieren en vier kippen meer dan de belofte van de zaligheid... en de politie stuurt me hierheen, kameraad. Hoe kan ik Dr. Pjetkin spreken?"
„Je vordering moet schriftelijk ingeleverd worden, kameraad." De elegante man maakte een paar aantekeningen en gooide toen zijn potlood weg. „Je hoort dan van ons."
„Dr. Pjetkin is dus werkelijk bij jullie?" vroeg Godunow hardnekkig. „Wat een schijnheilige kerel! Wie kun je nu nog vertrouwen, kameraad, zeg me dat eens! Je leeft helemaal volgens de beginselen van Lenin en dan komt er een die de noodzakelijke orde verstoort. Wordt hij gedeporteerd?" „Let erop dat je hanen springen," zei de voorname man achter de tafel. Hij bekeek Marko als een zeldzaam fossiel en spoelde dan zijn walging met een grote slok thee weg. „Maar vraag niet zo veel. Je kletst me te veel." „Zo word je wel als je tussen de kippen zit!" klaagde Godunow. Hij rolde met zijn vissenogen, greep naar zijn kale reuzenschedel, zuchtte erbarmelijk en verliet het kantoor.
Op straat veranderde hij volkomen. Hij riep een taxi aan en alleen uit nieuwsgierigheid stopte de bestuurder, want zo iemand als Godunow had hij nog niet vervoerd, zoals hij eerlijk bekende.
„Naar de kolchoz ,Nowo Gorkij'," riep Marko. „Vlieg, mijn broertje, vlieg met je mestkar... ik zal je de weg wijzen. Wij zijn er voorlopig nog niet." Na een uur bereikten zij de kippenfarm. De nieuwe beheerder, een oude man met reuma en een lelijke, dikke, rode en puistige neus, die er hulpeloos bij zat en de kippen en hanen helemaal aan hun natuur overliet, wat eens tot een ramp kon leiden, want alles moet immers voorzien en bestuurd zijn, ontving Marko met rode drankogen, boerde en ging weer op zijn brits liggen. De lucht was dik van de alcoholgeur.
Het kon Marko niet schelen. Hij liep naar de hoofdren, draaide vijf kippen de nek om, pakte honderd eieren in een rieten mand en liet zich terugrijden naar Chelinograd, nadat hij de oude man dankbaar had gekust. Met deze vijf kippen en honderd eieren opende Marko de sluizen van de spraakzaamheid. Hij verdeelde zijn schatten onder de lagere ambtenaren, en daar voor een mens eten, drinken en beminnen de drie grondelementen betekenen en een voldaan lichaam tot de mooiste dingen in dit leven behoort, vertelden de welgedane mensen ijverig over Pjetkin, zijn arrestatie, de aanklacht en de vooruitzichten die hij had.
Die waren bijzonder teleurstellend. „Ze zullen hem in een kamp stoppen," zei de registratieambtenaar bijvoorbeeld. Hij had een overzicht, want hij hield de lijsten bij. „De veroordeling zal volgens artikel 58 volgen," zei hij en bekeek met welgevallen zijn kip onder de tafel. „Dat maakt geen moeilijkheden en gaat vlug. Maar naar welk kamp Pjetkin overgebracht zal worden, is nooit te voorspellen."
„Maar je hoort het wel, broedertje?" vroeg Marko en haalde nog vijf eieren uit zijn zak.
„Wie anders dan ik?" De ambtenaar sloeg een dossiermap dicht over de eieren. „Alle papieren gaan door mijn handen."
„Mag ik dan zo nu en dan eens aankomen?" Godunow knipoogde, maar hiermee ging hij te ver. De ambtenaar knikte zwijgend en stijf, stopte de eieren in zijn la en keek naar de deur. Marko begreep het. Je moet de welwillendheid van je medemensen niet al te zeer op de proef te stellen. Hij maakte een buiging als een boer die een trap tegen zijn reet heeft gekregen, klakte met zijn hakken en verdween. Hij was tevreden. De vissen spartelden in het net en af en toe zou hij het net eens optillen en kijken hoe ze het maakten. Het contact met Pjetkin was hersteld.
Ik laat je niet alleen, mijn zoontje, dacht Godunow gelukkig. Waar ze je ook heen brengen, al is het naar het voorportaal van de hel... Marko Borissowitsj zal in je buurt zijn. De duivel die mij op een afstand kan houden, is nog niet verwekt...
Godunow ging 's avonds met de laatste trein naar Semipalatinsk en daarvandaan met veel overstappen verder naar Irkoetsk. Hij was een week onderweg, inwendig bevend, of deze tijd niet verspild was en Pjetkin vlugger afgevoerd werd dan men hem had verklapt. Het was een waagstuk deze week in de waagschaal van het lot te werpen, maar Marko zag geen andere weg.
Igor Antonowitsj Pjetkin werd vier keer verhoord. Het waren korte
ondervragingen, helemaal in tegenstelling tot de gebruikelijke
methoden van de KGB. Anders probeerden ze de gearresteerden door
urenlange verhoren, ook 's nachts, murw te krijgen. Ook waren het
steeds andere officieren die Pjetkin ondervroegen en Igor scheen
tot steeds hogere rangen door te dringen, ofschoon ze allemaal in
burger waren.
De vragen waren steeds eender: „Heb je alles gedaan om Sinaida Nikolajewna Swesda te redden?"
„Hoe komt het dat zij een infectie heeft opgelopen?" „Heb je toevallig of opzettelijk je lancet laten uitschieten om Sinaida daarmee te verwonden?" „Waarom heb je niet geamputeerd?" „Had je geen specialist uit Alma-Ata kunnen laten komen?" En tenslotte de vraag die Pjetkin plotseling bewees dat hij nooit een vrij mens was geweest, sedert men hem van Sergejewka had overgeplaatst: „Je wist natuurlijk dat Sinaida de opdracht had, je te beminnen? Daarom heb je haar ook gedood..."
„Ik wist hier niets van," antwoordde Pjetkin met vaste stem. „En dat ik Sinaida gedood zou hebben, is zo absurd, dat ik op al die vragen geen antwoord meer geef." Hij stak een papyrossa op, die men hem in een pakje over de tafel schoof, en bekeek zijn tegenstander met de scherpe belangstelling van een arts aan wie de patiënt bekent dat hij 's nachts stemmen hoort.
„Vinden jullie die verhoren niet belachelijk? Noem de werkelijke reden van mijn arrestatie, kameraad."
De officier, een man met grijs haar, met de houding van een gardesoldaat, leunde achterover en omvatte de tafelrand met beide handen. Hij keek Pjetkin een poosje zwijgend aan en knikte dan zwak.
„Je hebt gelijk, Igor Antonowitsj. Het is onwaardig. Per slot van rekening was je pleegvader een officier met hoge onderscheidingen, hij heeft in Stalingrad gevochten, hij was de held van het volk en een voorbeeld voor de jeugd. Jij draagt zijn naam en je moet je ook bewust zijn van die eer." „Ik heb die naam nooit door het slijk gehaald, kameraad. Ik heb gestudeerd, ik ben met lof geslaagd, ik heb me ingespannen een goed arts te zijn. Arts zijn betekent echter helpen. Iemand helpen die ziek is. Zonder onderscheid. De zieke mens is altijd onze broeder... of hij nu iets bij de partij is of een gedeporteerde."
„Dat is een hoge ethische opvatting." De officier met het grijze haar bekeek zijn handen. „Maar dat mag geen politiek worden. In Kisjinew heb je al in je jonge jaren de kameraden van het gemeentebestuur beledigd - je ziet dat alles in je dossier staat - je verweet ze dat ze het geld voor de pekel hadden verzopen. Je moeder Irena Iwanowna stierf door een ongeluk toen het glad was... zo iets komt in de Sovjetunie 's winters wel een paar duizend maal voor. Dan zette je het kamp Sergejewka op zijn kop en nu wil je ook nog met dokteres Dunja Dimitrowna trouwen. Toen men je beleefd verklaarde dat dit onmogelijk was, omdat je Duitser bent, verloor je alle terughoudendheid en diende je een verzoek in om te emigreren naar Duitsland. .."
„Met inbegrip van Dunja," zei Pjetkin met stemverheffing.
„Dat is het toppunt van stommiteit, Pjetkin. En je blijft daarbij?"
„Ja."
„En je verwacht dat we je nu aan onze borst drukken?" „De revolutie heeft de mensen bevrijd. Ik vraag je, kameraad: staat die vrijheid ons ook niet toe te trouwen met wie men lief heeft?" „Je vraag bewijst dat je nooit een Rus kunt worden. Je blijft een Duitser, ook al heet je Pjetkin, ook al werd je in een staatsschool opgevoed en draag je Lenin in je hoofd... alleen beschik je over een westelijke interpretatie. Dat is betreurenswaardig, Igor Antonowitsj. Rusland had grote verwachtingen van je, je stond op een ladder, die bijna tot de hemel reikt. Je kunt gaan..."
Dat was het tot dusver langste verhoor geweest, Pjetkin werd weer naar zijn cel gebracht, een donkere ruimte zonder ramen, in de kelder. De bewaker keek hem vragend aan en schudde zijn hoofd. Hij was drie weken geleden door Pjetkin geopereerd, slechts een onschuldige blindedarm, maar dat ze hem voor goed van zijn pijnen bevrijd hadden in een operatie die slechts twintig minuten duurde, beschouwde hij als een klein wonder. Hij was gaan liggen, iemand had hem een spuitje gegeven, en toen was hij bijgekomen, lag in zijn bed en hij riep: „Waarom hebben ze me weer teruggebracht? Wat is er aan de hand, kameraden? Ben ik een niet te genezen geval? Wees eerlijk en lieg me niet voor. Roep mijn vrouw en mijn kinderen, dan kan ik afscheid nemen..." Het duurde lang voor hij begreep dat alles al voorbij was, dat zijn blinde darm eruit was en dat dokter Pjetkin hem over acht dagen genezen uit het ziekenhuis zou ontslaan. Sedertdien bewonderde hij de dokter en hij was bijzonder ontdaan toen de dokter plotseling beneden bij de cellen opdook als gevangene van de KGB.
„Waarom ben je, neem me niet kwalijk, kameraad arts, zo'n domme kerel?" vroeg hij, voor hij de celdeur afsloot. „Hangt je zaligheid dan van een enkel vrouwtje af?"
„Ja, Stepan." Pjetkin ging op de harde houten brits zitten. Er lag geen matras op, maar wie moe is, kan zelfs staande tegen de muur slapen. „Denk aan je vrouw. Zou jij haar verlaten?"
„Dat is een netelige vraag, kameraad," antwoordde Stepan en rammelde met zijn sleutels. „Je kent mijn vrouw niet..."
Om verdere vragen te voorkomen, liet hij Pjetkin alleen. Maar op de gang bleef hij staan, knipperde met zijn ogen en dacht na. Prokofja is een goede vrouw, dacht hij. Een ijverig moedertje. Zij heeft me negen kinderen gebaard, allemaal gezond en sterk. Nee, ik zou haar niet alleen laten, ook al rammelt zij te erg met de pannen. En dan moet je altijd je mond met eucalyptus spoelen, voor je na een glaasje wodka thuis komt... Zoals men Marko Borissowitsj Godunow verklapt had, verliep de veroordeling zonder grote formaliteiten en met opvallende snelheid. Op een morgen werd Pjetkin in het daglicht gehaald, hij mocht zich scheren onder toezicht van Stepan, hij kon een bad nemen en hij verscheen, geurend naar zeep en warm water, in de verhoorkamer. Nu zaten er drie officieren achter de tafel en zij droegen nu ook een uniform. De man met het witte haar, een kolonel, zoals nu bleek, klapte een map open en keek Pjetkin vriendelijk, zij het ook met ambtelijke distantie, aan.
„Ik heb de eer," zei hij met militair krachtige stem, „je je vonnis mede te delen. Ga zitten, kameraad, en luister goed:
De grote raad van de komitet gossudarstwednnoi besopassnosti (KGB) heeft op zijn zitting de zaak van de beklaagde Igor Antonowitsj Pjetkin, geboren als Hans Kramer op 5-5-1938 in Koningsbergen, nationaliteit Duitser, behandeld. Hij wordt beschuldigd van het misdrijf volgens artikel 58, lid 4 en 11, van het Wetboek van Strafrecht van de Unie der Socialistische sovjet Republieken. De bijzondere raad heeft beslist: Beklaagde Igor Antonowitsj Pjetkin is schuldig bevonden volgens paragraaf 4, artikel 58, de bestaande orde in de USSR met de middelen van een denkwijze van de bourgeoisie verstoord te hebben en gepoogd te hebben deze orde te ondergraven en te verstoren.
De beklaagde wordt volgens paragraaf 11 van artikel 58 schuldig bevonden, de door een roemrijke overwinning geëindigde Grote Vaderlandse Oorlog in stilte verder gevoerd te hebben en daarmee de opstandige elementen in ons land gesteund te hebben. In naam van de Socialistische sovjet Republieken en wegens zijn misdaad wordt Igor Antonowitsj Pjetkin tot tien jaar verbeteringswerkkamp veroordeeld. Als clementie is het feit te beschouwen dat hem de burgerlijke rechten na de beëindigde straftijd niet ontnomen worden."
De kolonel liet zijn blad zakken en schraapte zijn keel. Het leek of er een hete golf van pijn over Pjetkin werd uitgegoten. Dit vonnis bezorgde hem geen zenuwinzinking, maar hij zag zijn idealen met één klap vernietigd. Hij dacht: ik ben opgegroeid in een leugen, ik ben opgevoed met een leugen, ik heb een leugen geloofd. De wereld, waarin ik gelukkig was, bestaat helemaal niet.
„Het vonnis is ondertekend met de namen van de leden van de bijzondere raad," zei de kolonel met het grijze haar. „Heb je alles goed begrepen, Pjetkin? Onderteken dan!"
Hij legde het blad voor Pjetkin op de tafel en schoof hem een vulpen toe.
Pjetkin stond van zijn stoel op en deed een pas achteruit.
„Ik onderteken niet," zei hij luid. „Ik protesteer tegen het vonnis! De aanklachten zijn krankzinnig, en de terechtzitting, waarin ik me had kunnen verdedigen, heeft nooit plaatsgevonden. Ik heb mijn plicht als arts gedaan, verder niets. En ik houd van een meisje. Als dat een misdaad is, bestaat er geen recht meer. Nee, ik onderteken niet."
„Zoals je wilt, Pjetkin." De kolonel duwde het papier weer in de map. „Het vonnis is met of zonder je ondertekening rechtskrachtig. Ik wens je veel geluk, kameraad Pjetkin."
Voor Igor kon antwoorden, grepen hem twee beambten van de KGB en brachten hem uit de kamer. Met lege ogen, werktuigelijk zijn voeten neerzettend, liep Pjetkin omlaag naar de kelder, waar hij aan Stepan werd overgegeven.
„Ik weet het al. Tien jaar," zei Stepan. „Was dat nodig?" Hij ging naast Pjetkin op de brits zitten en haalde een stuk harde worst uit zijn zak. Hij gaf dat aan Pjetkin en keek beschaamd opzij, toen deze er gretig in beet. Al acht dagen had het eten slechts uit een liter warm water, tweehonderd gram brood en een dunne kasja bestaan. Hij heeft mijn blinde darm verwijderd, dacht Stepan. Zo lang hij hier beneden bij me is, zal ik hem mesten als een gans. Tien jaar - hij zal het niet overleven. Wat een domme kerel! „Ik geef je een raad," zei hij, nadat Pjetkin de worst op had. „Als je in het kamp komt, kijk je de kampleider direct scherp aan en dan zeg je tegen hem:,Broedertje, je bent erg ziek! Heeft niemand je dat nog gezegd? Als je zo doorgaat, heb je nog maar een jaar te leven.' Natuurlijk weet hij dat je arts bent, en het hart zal in zijn schoenen zakken en zijn knieën beginnen te knikken. Wie is er niet bang vroeg dood te gaan? Wat zal de kampleider dus doen? Hij zal je bij zich roepen, je moet hem stiekem onderzoeken en dan smartelijk je hoofd schudden. Dat werkt als een buikloop... hij zal van angst water schijten. ,Ik zal je redden,' zeg je dan. ,Ik heb zo'n gecompliceerd geval al eens genezen.' Je zult zien, kameraad arts, wat een wonder er dan geschiedt. Zo moet je het doen, niet anders. Dan overleef ook jij het..."
Pjetkin knikte peinzend. In hem was alles leeg... hij was een vat dat door de komende gebeurtenissen gevuld moest worden.
„Weet je waarheen ze me brengen?" vroeg hij eindelijk.
„Geen idee van. Maar de laatste transporten gingen allemaal naar Workuta. Je moet je dat eens voorstellen... van Chelinograd naar de IJszee!
Ach God, als je warm water drinkend kon hamsteren..."
Pjetkin ging liggen, toen Stepan weg was, en dacht aan Dunja. Het waren bloedende gedachten, nog slechts herinneringen zonder de hoop op een toekomst.
Ik zie haar nooit terug, dacht hij, maar ik vergeet haar niet. Tien jaar dwangarbeid, ik zal ze doorkomen. Ik zal in leven blijven door aan Dunja te denken. En na tien jaar zal ik haar weer zoeken... Kameraden, jullie kunnen mijn rug buigen, maar mijn ruggegraat kunnen jullie niet breken! Een Pjetkin capituleert niet. Ook niet voor de IJszee, niet voor Workuta. Zolang ik adem en kruip, roep ik om de vrijheid...