19

Wie voor het eerst uit de reusachtige wouden van de taïga komt en de stad Irkoetsk betreedt, gaat stil op een van de banken in de vele parken en plantsoenen zitten en zwijgt. Hij denkt in een sprookjesland te zijn en heeft een hele tijd nodig om bij zichzelf te zeggen: vadertje, ook dat is Siberië. Ook dat is Rusland. Deze moderne stad met de brede lanen en plantsoenen, de grote witte schepen op de Angara, die naar het Baikalmeer varen, deze kleine zee tussen de oerwouden, de vermetele gebouwen van de Idanow- Universiteit, de theaters, opgetrokken in klassieke stijl met pilaren en zuilen, de Opera en de Schouwburg, het Witte Huis met zijn Korinthische zuilen, waarin de universiteitsbibliotheek is ondergebracht, de machtige ijzeren brug over de Angara, de sprookjeskerk Spasskaja en Kretowskaja, de enorme stuwdam van Bratsk, die met 4,5 miljoen kilowatt elektriciteit een wereldrecord draagt, het paleis van een station in de voorstad Glaskowskoje en het grootste sportstadion van het verre oosten. .. dat alles, broedertje, is Siberië, ook al kun je het niet geloven. Een stuk wereldstad te midden van een oneindigheid die nog steeds niet veroverd is, waardoor jaar na jaar de geologen en ingenieurs trekken om nieuwe gebieden te ontdekken, nauwelijks voor te stellen bodemschatten, rivieren die nog op geen enkele kaart staan, gebergten en kloven waarin de oertijd nog nestelt. En dan kom je uit het begin van de wereld bij deze rivier, in deze stad vol licht en vreugde en je denkt dat Irkoetsk een ster is, die eens in dit oerwoud terecht is gekomen en nu zijn eigen leven leidt.

In de zomer zijn de oevers van de Angara en het Baikalmeer vol transpirerende mensen die koelte zoeken... 's winters wordt de melk op de markt in bevroren blokken verkocht, want bij vijftig graden vorst kun je geen ding meer bewegen, behalve mens en dier. En de stad heeft zo'n honderd industrieën om zich heen, in de leerlooierijen worden bisam, sabelbont, hermelijn, marter, witte vos en nerts verwerkt, in 72 scholen, 19 technische scholen en 8 hogescholen wordt de geest van een nieuwe Siberische generatie ontwikkeld, 10.000 studenten wonen voortdurend in de stad, de nieuwe elite van een maagdelijk land waarvan de ontsluiting eens de wereld kan veranderen... o vrienden, wat is het een heerlijk geschenk in Irkoetsk te leven.

De universiteitskliniek is - zoals alles in Irkoetsk - het modernste ziekenhuiscomplex in het hele oosten. Hier ontbreekt het aan niets... en of je nu in Parijs, Londen of Berlijn, New York, Tokio of Rome in het ziekenhuis ligt, je vindt geen verschil met deze Siberische kliniek, het zij dat men eerlijk genoeg is om te bekennen dat Irkoetsk nog moderner, nog beter, nog omvangrijker dan welk ziekenhuis ter wereld ook is. Geloof me, kameraden, ook al valt het moeilijk... zelfs in Moskou kijken ze een beetje scheel naar Irkoetsk. De levensgloed van deze stad in de taïga is eruptief als de bodem waarop die gebouwd is. Want twee maal werd de stad bijna vernietigd door een aardbeving, en eens werd tweederde door brand vernield. Ze hebben er ook een statistiek voor: tussen de jaren 1825 en 1887 teisterden 184 aardschokken de stad. Wie verbaast zich erover dat de mensen zelf als vulkanen zijn? Men heeft Irkoetsk eens de „parel van Siberië" genoemd... de stad is meer, deze stad van zuilen en stenen schoonheid: de stad leeft van de oerkracht van de natuur die hem omringt, de natuur die voor mensenverstand niet te begrijpen is.

Dunja Dimitrowna had in het ziekenhuis een mooie, lichte kamer met uitzicht op de binnentuin gekregen. De geneesheer-directeur, professor Dr. Bulak, begroette haar een uur na haar aankomst persoonlijk op zijn kantoor, hij hield een voordracht over kameraadschap en de eer om in Irkoetsk arts te zijn, stelde dan de andere artsen voor en plaatste Dunja op de mannenafdeling van de chirurgische kliniek. Ongevalspost III. Een doorgangsafdeling. Hier werden de gewonden binnengebracht, kregen hun eerste verzorging, werden verder doorgegeven naar de behandelende chirurgische afdelingen. Een voortdurend komen en gaan van verminkte lichamen, een verzamelplaats van steunende, schreeuwende, stervende mensen. Dokter Juri Dimitriwitsj Tsjepka, een hoogmoedige, lange, magere kerel met het gezicht van een schaap, was eerste arts van afdeling III. Hij begroette Dunja met een vette grijns, betastte met zijn blikken haar borsten en heupen, klakte met zijn tong en zei: „Wij zullen het goed met elkaar kunnen vinden Dunja Dimitrowna. Ben je helemaal alleen in Irkoetsk?" „Ik kom van de Amoer, kameraad." Dunja zei het als een terechtwijzing. „Wij zijn eenzaamheid gewend."

„Wie zal in Irkoetsk eenzaam zijn?" Tsjepka lachte en wilde Dunja om de heupen grijpen. Maar zij was vlugger, ontweek hem en sloeg hem op de vingers. „Aha! Een ijzeren vrouwtje!" riep Tsjepka en kromde zich van het lachen. „Lieve collega, vertel me niets van de meisjes uit het zuiden! Ze zijn net wilde paardjes, ze trappen als je ze vangt en ze trekken aan de lasso, springen als ze het zadel voelen... maar getemd zijn ze als de beste renpaarden van heel Siberië. Mag ik je verklappen dat ik heel goed paard kan rijden?"

Zoals gezegd was hij een akelige kerel, die Juri Dimitriwitsj Tsjepka. Je zou zin hebben hem voortdurend op zijn bek te slaan en het zou een genot geweest zijn. Hij buitte zijn betrekking als eerste arts schaamteloos uit, sloop de jonge vrouwelijke artsen en verpleegsters na zodra het donker werd, en bracht een slecht rapport bij de geneesheer-directeur Prof. Dr. Bulak uit over iedereen die hem niet terwille was.

Dunja schreef gelijk na haar aankomst een brief aan Igor, maar zij gaf hem bij de administratie af om hem te laten posten. Dat was een grote fout van haar. De brief werd opzij gelegd, een man in een klein, afzonderlijk kantoor besliste dat hij vernietigd zou worden en zo verdween de brief in een papiervernietiger.

Hoe leefde Dunja eigenlijk? Zij was arts en het levensritme van een kliniekarts is eentonig, wordt gedicteerd door de zieken. Het leed overspoelt je zo lang tot je het geschreeuw en gesteun niet meer hoort, tot je zelfs de arme mensen niet meer ziet, maar alleen nog de ziekte, tot alles samengeschrompeld is tot het deel van het lichaam dat je behandelt. Een gekneusde arm, een handamputatie, een dijbeenbreuk, een open schedel, een ingedrukte borstkas, een gebroken wervelkolom, een gezicht vol glassplinters, een afgerukt been. Dag na dag, en vaak ook 's nachts slechts bloedende, verminkte lichamen... Ongevallen in de fabrieken, ongevallen op de wegen... verbazingwekkend hoe grondig de mensen zich door eigen schuld decimeerden.

Drie keer belde Dunja Issakowa op en sprak met haar vader Sadowjew. Dimitri Ferapontowitsj zat dan steeds in het partijhuis achter zijn bureau te trillen en hij schreeuwde in het mondstuk: „Duifje, hoe gaat het met je? Ben je gezond? Zijn ze allemaal aardig voor je? Lieg me niet voor! Ik kom direct! Het hele dorp haalt geld op, dan kan ik naar je toe vliegen! En ik zal iedereen die je beledigt, tegen de muur spijkeren! Mijn zwaantje, mijn kleine, blonde nachtegaal..." Dan begaf zijn stem het meestal en Dunja kon eindelijk vragen:

„Wat heb je van Igor gehoord, vadertje?"

„Niets. Helemaal niets! Hij zwijgt. Geen brief, geen telefoontje. Ik heb hem twee keer geschreven en ik heb twee keer naar Chelinograd opgebeld. Weet je wat ze me zeggen: ,De dokter heeft geen tijd!' Tegen mij zeggen ze dat. Geen tijd! ,Ha!' heb ik gebruld, ,ik ben zijn schoonvader! Haal mijn schoonzoon! Voor mij heeft hij altijd tijd. Ik ben Sadowjew, al dertig jaar lid van de partij...' En wat doen ze? Ze hangen gewoon op. Leven in Chelinograd alleen maar gecastreerde ezels? Dat vind ik vreemd, mijn duifje. .. je Igor maakt zich uit de voeten. Dat zal het zijn. Hoe kun je van zo iemand houden, Dunja?"

„Ze zullen ons wel afluisteren," zei Dunja, en er was moed voor nodig om zo iets door de telefoon te zeggen. En kijk... daar kraakte de lijn en de verbinding met Issakowa was verbroken. Voor Dunja was deze situatie te begrijpen, maar Sadowjew begon te keer te gaan, hij schudde de telefoon, sloeg met zijn vuisten op de tafel, belde het telefoonkantoor in Blagowjesjtsjensk op, schold hen uit, beledigde de ambtenaren, noemde hen schijtlaarzen en huilende eunuchen en zei nog grovere dingen en besefte tenslotte uitgeput dat de macht van de staat erkend moet worden. De geheimzinnige man in het kleine kantoor van het ziekenhuis legde echter een nieuwe bladzijde in het dossier Sadowjewa/Pjetkin en sloot de papieren dan in zijn bureau. En net als Sinaida in Chelinograd werd op een avond ook de arts Dr. Tsjepka opgebeld.

„Kameraad Juri Dimitriwitsj, hoe staat het ermee? Hoe ver ben je gevorderd met Dunja?"

„Ik zal het met mooie woordjes niet klaarspelen," antwoordde Dr. Tsjepka en blies de rook van zijn sigaret in de telefoon. Hij zat in zijn kamer op de sofa en dronk cognac uit Georgië. „Zo'n wild diertje moet je vangen met netten en strikken."

„Dan ga je de vallen zetten, kameraad. Stel de centrale niet teleur. Je hebt wat te verliezen..."

Tsjepka knikte zwijgend en legde neer. Je raakt niet los van je verleden, dacht hij. Je bent eens gestruikeld, zeven jaar geleden, en je denkt dat nu alles vergeten is, zeven jaar geleden, dat is een lange tijd, dan is er heel wat zand over gegaan, maar niets hoor. Bij de KGB weten ze alles, ze vergeten niets, ze hebben altijd de rekeningen klaar en ze presenteren ze als het hun uitkomt. En alles is weer net als toen, je bent een erbarmelijke kerel die tegen de wind in moet spuwen om zich te wassen.

Tsjepka dronk nog vier glazen cognac, nam daarna een bad, trok over zijn naakte, met een pittig parfum ingewreven lichaam alleen zijn witte badmantel aan, glipte in geborduurde pantoffels zoals de Jakoeten dragen en sloop de gang door naar Dunja's kamer. De deur was niet op slot. Toen hij de knop omlaag drukte, zag hij dat de kamer leeg was, er stond een fles limonade op de tafel, een half leeg gedronken glas ernaast. De geur van zoete Chinese sigaretten hing nog in de lucht.

Een ongeluk, dacht Tsjepka. Eerste hulp. Een ellendige dienst. Zij kon niet eens die verschrikkelijke limonade opdrinken.

Hij keek om zich heen, besloot Dunja eens een beetje te laten schrikken, hij trok zijn badmantel uit en ging naakt in haar bed liggen. We zeiden het al: Tsjepka was een akelige kerel, en zoals hij in Dunja's bed lag, uitgestrekt met een glimmend kippenvel, geurend naar parfum, knokig en lang, begreep je niet dat hij bij vrouwen zoveel succes had en in de kliniek voor een trots hert doorging.

Hij wachtte een uur, rookte zes sigaretten, dronk zelfs de zoete limonade uit, waar hij hevig het zuur van kreeg, deed toen het licht uit, toen hij op de gang vlugge, trippelende voetstappen hoorde.

Eerst was het de vreemde tabaksgeur die Dunja voorzichtig maakte, toen zij de deur opende. Dan knipte zij het licht aan, bleef in de open deur staan en keek om zich heen. Op het eerste gezicht was de kamer leeg... zij lette niet op het bed in de nis; wie komt er op de gedachte dat er een bezoeker in bed kan liggen. Zij sloot de deur, draaide de sleutel om en trok haar witte doktersjasje uit. Daaronder droeg zij slechts een kanten broekje en een nauwe beha die de volle borst nauwelijks wist te temmen. „Zoveel tegemoetkoming had ik nooit verwacht," zei Tsjepka, die duivelszoon, uit het bed. Dunja draaide zich om en greep met een bewonderenswaardige reactiesnelheid de lege limonadefles. „Eerst de deur op slot draaien, dan een lichaam ontbloten waarvan de dichters onsterfelijke verzen zouden zingen... Dunja Dimitrowna, je overvalt me met je wildheid..." „Sta op!" zei Dunja met koude stem. „Ik wist dat je eens zou komen. Al drie weken sluip je me na."

„Heb je dat opgemerkt? Dat is de vonk die contact kan maken, Dunja. Ik verteer van verlangen naar jou. En jij bent een vrouw uit wier poriën de liefde straalt. Je huid ademt genot uit. Je weet dat heel goed. Wat een uitbarsting als jij en ik samenkomen! Dunja... ik lees het verlangen in je ogen..."

„Denk maarniet dat ik om hulp zal roepen." Dunja greep de fles en woog hem in haar hand. Zij sprak heel kalm, zoals bij een prettig gesprek, als je het over de schouwburg hebt, of over een nieuw boek of over een warme zondag aan de oever van het Baikalmeer. „Aan de Amoer leerden wij met gevaren te leven. Ik heb de wolven met een knuppel weggejaagd, en een beer heb ik een hamer naar zijn kop gegooid. Nu heb ik een fles om een varken te verjagen. Dat is voldoende. Sta onmiddellijk op!" „Je zult je verbazen als ik opsta.'

Tsjepka lachte gemeen. Hij sloeg de dekens terug en toonde zich aan Dunja in zijn volle naaktheid. Zijn opwinding was duidelijk te zien. „Wat nu?" vroeg hij, terwijl hij zijn armen achter zijn hals kruiste. „Wil je me uit het bed sleuren? Ik weeg 189 pond en die zijn moeilijk te verplaatsen. Laten wij samen eens nadenken, Dunja: met woorden krijg je me niet van de matras, geweld zou geweld oproepen, en dan is een vrouw altijd in het nadeel; als je om hulp roept, lachen ze je uit, want ik zal zo blijven liggen en zeggen: „Kameraden, gaan jullie weer weg! Zij is alleen aan het gillen gegaan omdat zij op zoveel mannelijkheid niet voorbereid was." Ze zullen knipogen en antwoorden: „Er zijn mogelijkheden om deze trots te breken!" - en weer zul je alleen zijn. Je ziet dat je in een moeilijke positie bent. Wij zullen samen over dit probleem nadenken. Kom hier... het leven is zo kort en verdeelt het genot zo onrechtvaardig. Wij moeten minder nadenken en meer met onze gevoelens genieten."

„Je onderschat me, Juri Dimitriwitsj," zei Dunja kalm. „Waar ben je geboren?"

„In Kiew." Tsjepka keek Dunja verbluft aan.

„Dan zal niemand het je kwalijk nemen dat je de meisjes van de Amoer niet kent. Sta je nu op en verlaat je de kamer?" „Morgen, als de zon zich in de Angara spiegelt... eerder niet." „Je bent een stomme kerel, Tsjepka. Op die manier heb je zeker alle vrouwen veroverd?"

„Ja. In elke vrouw zit een enorme paringsdrift verborgen. Ze verhullen die slechts met het manteltje van de schaamte. Maar dat is een dunne stof... die scheurt bij de eerste stevige ruk en valt in het stof. Dunja, bevrijd je van het slijk van de moraal..."

„Ik zal me van de stank van een bok bevrijden. Aan de Amoer is een eenvoudige zweep voldoende en hij loopt al alsof er een bos stro op zijn rug wordt verbrand. Wat ben je toch een hersenloze kerel, Juri Dimitriwitsj!" Zij deed vier passen vooruit, stond voor het bed en keek met koude ogen op Tsjepka en zijn opwinding neer. Dan tilde zij de limonadefles op, en voor Tsjepka kon wegdraaien, sloeg zij hem ermee op zijn hoofd, het glas versplinterde en de bodem van de fles stak plotseling als een kroon in zijn schedelpan, hij schitterde als een reusachtige diamant. Een golf bloed stroomde over het naakte lichaam. Tsjepka strekte zich uit, kreunde zacht en verloor het bewustzijn.

Zonder haast trok Dunja haar doktersjas weer aan, verliet haar kamer en gaf alarm vanuit de gangtelefoon. Zij waarschuwde het noodoperatieteam dat altijd klaar stond in een kamer naast de operatiezalen. „Hoofdverwonding," zei ze met de onpersoonlijke stem van alle kliniekartsen. „Glassplinters in het schedeldak. Verrijdbaar bed... ja, je hoort het goed, kameraad, naar mij. Het ongeluk ligt in mijn bed. Dr. Tsjepka, je vermoeden is juist. Heeft hij met jou ook een weddenschap afgesloten? Vlug dan, anders bloedt hij dood. Een limonadefles is een voortreffelijk wapen. De kameraden van de glasfabriek hebben goed werk geleverd - het is een voortreffelijk, hard glas."

De volgende morgen zat Dunja Dimitrowna voor het eerst tegenover de geheimzinnige man in het kleine, onbekende kantoor. Een vriendelijke, gezette man met zwarte krullen en een vlezige neus, waarop drie puisten glommen. Hij wees op een stoel voor de tafel en zei: „Je kunt roken, kameraadske," en bladerde in een dossier. „Kameraad Tsjepka zal aan de linkerkant verlamd blijven," zei hij onverschillig. „Weet je dat?" „Nee. Het spijt me."

„De neurochirurgische collega's naar wie je Tsjepka direct hebt laten brengen, zien geen hoop. Jij hebt een verduiveld harde slag over je, Dunja." „Ik heb Tsjepka gewaarschuwd."

„Maar moet je hem dan direct ongelukkig slaan? Een naakte man, dat is toch geen reden om zijn leven te vernietigen. Weet je dat ik een aanklacht wegens moord kan indienen?"

„En ik zal met een aanklacht wegens verkrachting antwoorden." „Waar zijn de bewijzen?" De dikke man keek Dunja vriendelijk aan. Maar in die vaderlijkheid zat de hele, onbreekbare macht van de KGB. „Wat kun je tot je verdediging aanvoeren, Dunja Dimitrowna? Een naakte man in je bed. Tegenvraag: hoe komt het dat hij naakt is? Waarom stond je toe dat hij zich uitkleedde waar je bij was?"

„Hij lag al naakt in mijn bed toen ik van de eerste hulp terugkwam." „Bewijzen! Wie zal dat geloven?" De vriendelijke man wapperde met beide handen toen Dunja opnieuw wilde antwoorden. „Laten wij ons alle overbodige woorden besparen. Het enige dat telt is mijn rapport, is mijn onderzoek, is de opvatting die ik over de zaak Tsjepka koester. Ik zit hier om logisch na te denken en de andere mensen van mijn logica te overtuigen. Hier is een papier!" Hij stak een papier op en liet het toen op de tafel fladderen. „Daarop staat wat je gedaan hebt, Dunja. Poging tot moord op dokter Tsjepka met een fles. Onvrouwelijk gemeen, afschuwelijk en niet erg fraai. Zoals ik al zei, men zal je om dit papier arresteren en veroordelen... dat is zo zeker als dat de Angara 's winters bevriest. Maar wat heb ik eraan, kameraadske? Je bent een goed arts, je kunt de Russische staat nog lang van dienst zijn, wij hebben er geen belang bij, juist hier in dit maagdelijke land, de beste werkkrachten te isoleren. Wij hebben elke hand nodig. Dus blijft ons een andere weg over." Hij tilde een tweede papier op, wapperde ermee door de lucht en liet het eveneens omlaag fladderen. „Eén enkel woord is voldoende, kameraadske... je handtekening. Verder niets. Dan wordt Tsjepka naar een inrichting gebracht, wij zorgen voor de arme kerel, en tegen jou wordt er niet meer over gesproken. Wij hebben juist gehandeld dat je je tegen dat wilde zwijn verzette. Je hebt je eer beschermd, dat moeten wij waarderen. Aan die twee motieven moesten wij maar denken, vind je niet?"

Hij schoof Dunja het laatste papier toe. Zij wierp een blik op de enkele regels en schoof het energiek terug. Zij moest van Pjetkin afzien. „Nee," zei ze hard en stond op. „Ik zal Igor Antonowitsj terugzien. De prijs is mij te hoog."

„Op het andere blad staan tuchthuis en verbanning." De vriendelijke man krabde over de puisten op zijn dikke neus. Hij was ook maar een man en de aanblik van Dunja was prettig en hartversterkend. Hij dacht aan de kampen in de steppe, in de bossen en helemaal in het noorden aan de IJszee, aan dit andere Siberië, waarin de ellende van de eeuwen zich had opgehoopt. Het Siberië van bannelingen en verloren mensen, de levende lijken en dode zielen, de wegen door de taiga en de toendra die men met de lichamen van de doden kon plaveien. Hij dacht aan de wolk van de miljoenen vloeken die boven Karaganda en Workoeta, boven Kolyma en de Lena hing, en hij probeerde nogmaals, tegen zijn eigen voorschriften in, slechts aan de wet te denken, niet aan de mensen.

„Dunja Dimitrowna... wees niet blind! Je handtekening is slechts een vormkwestie. Alleen de afsluiting van een gesloten zaak. Je zult Pjetkin niet meer ontmoeten."

„Dat denk je...," zei Dunja zacht. Het besef van de waarheid maakte haar leeg als een reusachtige ruimte waarin zij haar eigen stem niet meer hoorde. „Ik weet het. Wij hebben bevel van de hoogste leiding. Hoe verwarrend de waarheid ook is... Pjetkin is een Duitser. Je handtekening, kameraadske, en alle problemen zullen in een brandkast verstoffen. Is het zo moeilijk om onder miljoenen mannen één enkele te vergeten?"

„Dat is het, kameraad." Dunja liep naar de deur. Een trots kippetje, dacht de dikke, vriendelijke man, maar ze zullen toch haar hals omdraaien. Het is jammer, maar de wetten wijken niet voor mooie lichamen en stralende ogen. Bij de deur bleef zij staan en draaide zich nogmaals om. „Als ik Igor niet mag terugzien, dan is dat op een of ander bevel. Ze zullen me dwingen het op te volgen, dat weet ik. Maar ik zal me verzetten, dat weet ik ook. Wie kan verlangen dat ik Igor met een handtekening verraad? Wie? Niet eens God! Dat had je van tevoren kunnen weten, kameraad..." „Wat een vergelijking!" riep de dikke kerel. „God is een analfabeet. Of heb je wel eens een schriftelijk oordeel van God gezien?" Dunja antwoordde niet meer. Zij verliet het kleine kamertje en gooide de deur hard dicht. In de gang bleef zij staan, drukte haar gezicht tegen de met olieverf gesausde muur en sloot haar ogen.

Igor. Zullen wij elkaar nooit terugzien? Hoe weten wij dat? Wij zullen te voet om deze aarde lopen en ergens ontmoeten wij elkaar. Ergens... al is het in de voorhal van de hemel - of de hel. Ze zullen ons nooit scheiden, Igor... nooit!

In haar kamer schreef zij een aanklacht tegen Tsjepka. Op hetzelfde ogenblik telefoneerde de kleine, dikke man met Moskou en om de twee woorden knikte hij eerbiedig en zei hij: „Ja, zo wordt het gedaan, kameraad. Ja, zo wordt het gedaan."