6
De dagen stroomden voorbij als de blauwe golven van de Bakoel. De zomers waren heet, en de geur van de wijnbergen, de tuinen en boomgaarden streek verdovend zoet over het land tot de straten van de voorsteden, 's Avonds vlamden de heuvels in het avondrood op, alsof ze van koper waren geslagen, en de wijngaarden vormden gouden ranken tot aan de hemel. Duizenden trokken deze avonden naar de oever van de rivier of naar de heuvels; de bandura, een citerachtig snaarinstrument, weerklonk, of men speelde vrolijke danswijsjes op de harmonica, de bajan. Het was een heerlijk leven, 's Winters lag de eenzaamheid over het land. In de hutjes buiten de stad brandden de purperen vuren in de open haarden en loeide het vee in de stallen. De stedelingen scholden over het lage kolenrantsoen, zij verwarmden maar één kamer en kropen in bed.
Igor Antonowitsj was een ijverige student. Hij leerde niet alleen overdag, maar tot diep in de nacht, verzamelde stapels boeken in zijn kamer en begroef zich in deze papierberg.
Zijn tentamens deed hij uitstekend. „Zoals wij het zien," zei de professor voor chirurgie na drie jaar tegen de van trots blakende Pjetkin, „zal uw zoon Igor eens een goed chirurg worden." En de professor voor inwendige ziekten voorspelde: „Hij zal een goede diagnose kunnen stellen." Het was grappig dat elke vakprofessor de jonge Pjetkin voor zich opeiste en hem een grote toekomst op zijn terrein voorspelde. Zelfs de oude Salkin, die zijn lijken moppen vertelde en zijn anatomielessen met een „het moet nu eenmaal!" begon, beweerde dat Igor buitengewoon begaafd was en een uitstekend anatoom zou worden.
„Wat kies je?" vroeg Pjetkin op een keer aan zijn zoon. En Igor antwoordde zonder aarzeling. „Chirurgie." „En waarom?"
„Die staat in het voorste front van de medicijnen."
Het was een antwoord dat Pjetkin beviel. Mijn zoon, dacht hij dan steeds. Werkelijk mijn zoon. Natuur is toch niet alles... een grote rol speelt het contact van ziel tot ziel. Hoe zou het anders kunnen dat Igor een echte Pjetkin is?
Deze jaren raakte Igor nog vaak verliefd, hij lag met de meisjes in het hoge oevergras van de Bakoel, verleidde hen in wijnhutjes en leerde bij een jonge weduwe de technieken van een liefdeskunst die hij spoedig perfect beheerste als een virtuoos zijn instrument. Maar steeds weer maakte hij zich uit de omhelzingen los en trok hij zich vol diepe gedachten terug in zijn kamer. Daar hing aan de muur, in een goedkoop, smal houten lijstje, de tekening van het meisjeskopje. Boven het rechteroor was die wat vaag geworden... daar had de lange lende uit de Kaukasus gespuwd. Igor had er niets aan veranderd - de vlek was een eer, als een wond uit een slag. Een grote vriendschap had zich in deze jaren ontwikkeld. Je zou het nauwelijks geloven als je hoort wie die vriend is geworden. Juist Marko Borissowitsj Godunow, zeker, de lelijke dwerg, de anatomieknecht, deze naar formaline en desinfectie stinkende luis die tussen de lijken lag als een magere made en om elke grap van de oude Salkin mekkerde als een gecastreerde bok.
Het was een merkwaardige vriendschap. Igor oefende buiten de anatomie- uren op de dode lichamen, sloop stiekem naar Marko in de koude kelder, gaf hem drie roebel en liet de mooiste doden binnenrijden. Daarop leerde hij het vlugge, zekere opereren, de minuscule knoopjes in de hechtingen leggen, het moeilijke naaien van de vaten en de gewaagde operaties die grote chirurgen zelf alleen in gevallen van nood toepassen.
Marko, de dwerg, zat bij deze oefeningen vlakbij op een marmeren tafel, de handen in zijn schoot, de tranende ogen bewonderend op de handen van Igor gericht. Als een goede hechting gelukte of een bijzonder vermetele incisie, klapte hij in zijn handen alsof hij in de schouwburg zat en hij smakte met zijn lippen.
„Je wordt een groot dokter!" zei hij vaak. „Dat zag ik direct! Denk je dat ik je anders stiekem in de anatomie had gelaten en de beste lijken onder je neus zette? Voor de wetenschap werp ik mijn betrekking in de waagschaal, alleen voor de wetenschap. Ach, wat je hier in deze kelder niet allemaal meemaakt, zoveel domheid valt niet te begrijpen, broedertje. Daar komen hier de vrouwtjes, ze willen ook eens met een witte jas door de gangen trippelen, maar als ze dan voor het lijk staan en die verdomde Salkin, die oude duivel, zegt tegen hen: ,En nu, liefje, snijd jij de penis van opa af...' dan vallen ze flauw en moet ik hen wegdragen, naar buiten en hun lucht toewuiven. Wat een studenten! Studenten! ,Prepareer de nervus sympathicus er eens uit,' zegt Salkin bijvoorbeeld. En waar zoekt die kerel de zenuw? Aan de kuit! Je zou de haren uit je hoofd trekken bij zoveel stommiteiten!" Uit deze gesprekken in het begin ontstond bij Marko Borissowitsj een soort hondse toewijding. Wat men niet voor mogelijk gehouden had, gebeurde: hij verliet zijn lijkenkelder, ging in de zon en 's winters in de sneeuw wandelen, wachtte Igor op de weg naar de universiteit op, droeg zijn boekentas, bracht hem tijdens de colleges thee of ijskoude kwast, overhoorde hem en hamerde met hem de moeilijke formules van de chemische fysiologie erin. Zelfs Irena Iwanowna duldde hem in haar huis, en dat wil wat zeggen. Toen Marko voor het eerst opdook en aanbelde, klein, krom, een rode muts op zijn dikke schedel, meer lijkend op een insect dan op een mens, sloeg zij direct de deur weer dicht en riep Igor om hulp.
„Daar staat buiten een monster!" riep zij toen Igor kwam aanlopen. „Moeder Gods, dat zo'n wezen bestaat! Ik heb nog nooit zo iets verschrikkelijks gezien."
„Het is Marko, een beste kerel," zei Igor. Hij hoefde de deur niet open te doen om te zien wie ervoor stond.
„Is dat een mens?" Irena week terug toen Igor de kleine Marko binnenliet en zijn muts afnam. Dat verergerde zijn aanblik nog. Irena werd niet goed, alsof zij bedorven vis had gegeten.
„Een verbazingwekkende kerel, moedertje!" Igor lachte en klopte Marko op zijn brede schouders. „En hij draagt de trotse naam van een Tsaar. Godunow! Wat breng je me, Marko?"
„Een slokdarm met een heerlijk kankergezwel. De vorm van een poliep die een derde van de mondopening inneemt."
Hij zwaaide een pakje van vetvrij papier en wilde het openmaken. Igor hield Marko's handen vast en duwde hem voor zich uit zijn kamer in. Irena! Zij valt flauw als zij de uitgesneden slokdarm ziet, dat was zeker, en je kon het haar niet eens kwalijk nemen. Wie krijgt er nu visite die in plaats van bloemen een slokdarm van een lijk meebrengt?
Spoedig was Marko voor Igor onmisbaar. In de universiteit raakte men eraan gewend dat de lelijke dwerg de grote, jonge man naliep. De spotters kregen een zere mond van het kletsen, dan verstomden de praatjes. Het is zinloos de buurt bij elkaar te schreeuwen en geen weerklank te vinden. „Over een jaar ben je klaar," zei Marko Borissowitsj in de winter van 1962. Zij liepen langzaam door de knarsende sneeuw. Marko had Igor zoals gewoonlijk bij het ziekenhuis afgehaald, waar Igor stage liep in de chirurgie. Professor Rellikow liet hem zelfs zelfstandig hechtingen maken en gebruikte hem vier keer als assistent bij een galoperatie. Dat was een grote onderscheiding, maar Igor aanvaardde dat gelaten. „Wat ga jij dan doen?" „Ik weet het nog niet, Marko. Dat zal het ministerie bepalen." „Je gaat uit Kisjinew weg, niet waar?"
„Wie kan dat nu al weten? Ze zullen me sturen naar een plaats waar ze een arts dringend nodig hebben. Naar de Noordelijke IJszee of een gat in Siberië, naar een steppekamp of een kolenmijn. Zieke mensen zijn er overal." „Zouden ze mij als je assistent laten meereizen?" vroeg Marko zich af en blies in zijn blauwe handen van de vorst. „Ik bedoel, dat is slechts een theoretische vraag. Het zou toch mogelijk zijn dat je bijvoorbeeld alleen maar zegt: kameraden, ik neem de betrekking in Nowo Petrowka aan. Een akelig gat, ik weet het, de vossen sterven daar van eenzaamheid en de aardwormen verdorren er, omdat ze zich drooggehuild hebben. In orde, beste kameraden, ik ga daarheen en genees de zieken. Maar sta me toe dat ik mijn assistent meeneem. Hij moet mijn zware tas dragen, de spuitjes schoonmaken, de verbanden wassen en wikkelen, mijn laarzen poetsen, de wagen smeren en de paardjes voederen, hij moet alles doen, opdat mijn medische werk beter loopt. Kameraden, schrijf ook een reispapiertje voor Marko Borrissowitsj Godunow uit." Marko veegde over zijn ogen. „Zo zou je kunnen spreken, louter theoretisch."
In Igor kwam een warm gevoel op. Het was alsof een hond je handen likt, nadat je hem afgeranseld hebt. Hij legde zijn arm om Marko en verbaasde zich erover dat deze niet huilde.
„Je wilt je betrekking bij de anatomie opgeven?"
„Ja, Igor Antonowitsj."
„Een goede levenspositie?"
„Ik wil bij je zijn, zien hoe een groot arts ontstaat." „Je fantaseert, Marko. Ik ben niets bijzonders." „Je bent door God begenadigd, mannetje." „Onzin. Wie is God?"
„Laten we daar niet over twisten." Marko, de dwerg, bukte terwijl hij liep, schraapte sneeuw op met zijn spinnevingers en kneedde een sneeuwbal. Hij gooide hem ver weg, en Igor verbaasde zich over de kracht van de lange op reuzenwormen lijkende armen. „Verbaas je je?" vroeg Marko. „Ik wilde je alleen maar bewijzen hoe sterk ik ben. Ik kan overal leven waar jij ook bent."
„Ik zal erover nadenken." Igor sloeg de kraag van zijn jas op. Een ijzige wind waaide van de rivier. De populieren aan de oever zuchtten onder de vorst. „Over een jaar... mijn beste Marko, hoe zal de wereld er dan uitzien?"
De wereld zag er leeg uit.
In het huis van Pjetkin stond een kist.
Marko had het verschrikkelijke nieuws gebracht, nog voor de autoriteiten officieel ingrepen en de militie een man naar Anton Wassiljewitsj stuurde. Op het kruispunt van de Pawlowskaja en de Poesjkina waren door de gladheid twee auto's op elkaar gebotst. Het toeval wilde dat juist op dat ogenblik Irena Iwanowna uit een stoffenwinkel stapte en de Pawlowskaja wilde oversteken. Zij kon niet eens schreeuwen, zo snel vloog de ene wagen op haar toe en smakte haar tegen de muur. Toen men haar bevrijdde, droop er bloed uit haar mond, en waar vroeger haar mooi gevormde borst was, gaapte een kuil, waarin twee grote mannenvuisten een plaats konden vinden. De chauffeur van de onheilswagen was ongedeerd. Hij danste op de bevroren straat rond als een gek, hij schreeuwde dat men hem aan de eerste de beste lantaren moest ophangen, hij had wel geen schuld, die andere kameraad, die ellendeling, was van opzij op hem geknald, maar als hij sterven moest, dan moest die ander ook mee, die klootzak van een bestuurder. Dat waren domme wensen, want de andere bestuurder hing over zijn stuur en had zijn nek gebroken. Niemand bekommerde zich om hem, alleen een slager stampte over de straat en gaf de schreeuwende ongedeerde bestuurder een enorme draai om zijn oren, zodat de man in de sneeuw terecht kwam, waar hij stil bleef liggen en zich niet meer verroerde. Intussen hadden andere goede mensen Irena Iwanowna naar de winkel teruggedragen en op een toonbank met stof gelegd. Iemand veegde het bloed van haar mond. Een man met een lorgnet op zijn neus boog zich over haar heen. „Hé, vrouwtje! Hoor je me? Heb je pijn? Kun je ademhalen? Zie je mij? Hallo, hallo... geef een teken, kameraadske... De ziekenwagen is zo hier..."
Je kunt over het stadsbestuur van Kisjinew denken zoals je wilt - en wie denkt er nu vriendelijk over ambtenaren - met de ziekenwagen verliep het voortreffelijk. Al na twintig minuten werd Irena Iwanowna ingeladen en reed zij naar het ziekenhuis. Zij leefde nog toen de broeders haar op de baar gespten... toen men haar de opnameafdeling binnenduwde, ademde zij niet meer.
Professor Rellikow bekeek de ingedrukte borstkas en trok dan een laken over het starre gezicht. Bij het transport naar de kelder kwam de treurige stoet Marko Borissowitsj tegen, die van de anatomie was gekomen om met een vrachtwagen drie nieuwe lijken af te halen.
„Al geregistreerd?" vroeg hij aan de broeder die de baar voortduwde. „Als zij in de stad geen familie heeft, neem ik haar gelijk mee. Dat ontbreekt ons nog, een vrouwtje..."
Hij tilde het laken van haar gezicht, slaakte een schelle kreet en maakte een luchtsprong. Dan draaide hij zich om en rende zo snel als je van zijn kromme benen nooit zou verwachten, de gang door en het ziekenhuis uit. Zo vernam Igor het eerst de dood van zijn moeder en haalde haar direct naar huis. Toen Anton Wassiljewitsj Pjetkin binnenkwam, had de kistenmaker haar net op de zijden kussens gelegd en haar met bloemen bedekt. Achter de kist knielde Marko en hij huilde.
„Zij is niet dood!" riep Pjetkin en viel bij de kist neer. „Irenaatje, mijn duifje, je kunt niet zo maar dood zijn. Hoe kun je ons verlaten? Irenaatje, word toch wakker..." Dan sloeg hij met zijn voorhoofd tegen de rand van de kist, sprong op en staarde met bloeddoorlopen ogen om zich heen. „Waar is de moordenaar?!" schreeuwde hij. „Waar is die ellendeling? Ik slinger hem tegen de muur tot zijn hersenen uit zijn kop spuiten! Hebben ze hem gearresteerd? Ik zal zijn uitlevering verlangen! De vissen zal ik met hem voeren! O Igor, mijn zoontje... wij hebben geen moeder meer..." Hij legde zijn hoofd op Igors schouder en huilde.
De begrafenis was een gebeurtenis voor Kisjinew. Weinig mensen van de kolossale menigte die het kerkhof vulde, hadden Irena gekend - maar de naam Pjetkin werkte als een magneet. Men wist: toen de chauffeur van de ongelukkige auto vernam wie hij tegen de muur had geslingerd, was hij bleek als meel geworden en was hij een uur later uit het raam van het hoofdbureau van politie gesprongen.
Ook hij werd deze dag begraven, een paar rijen verder als Irena Iwanowna. .. maar niemand nam daar nota van. Alleen zijn vrouw en twee kinderen en een paar buren stonden om het graf, zij huilden hard en maakten dan vlug dat ze wegkwamen, toen ze merkten dat zij schuin werden aangekeken. Ze waren bang dat men hen zou bespuwen.
Nadat al het gehuil en geweeklaag was verstomd, en de nieuwsgierige mensen vertrokken waren, stonden alleen nog Pjetkin, Igor en de dwerg Marko tussen de kransen en bloemen. De twee doodgravers leunden wat opzij onder een reusachtige treurwilg op hun schop, ze rookten een pijpje en wachtten tot zij eindelijk het graf konden dichtgooien.
„Ik heb sectie verricht op moeder, voor zij in de kist werd gelegd," zei Igor zacht toen Pjetkin de tranen uit zijn ooghoeken veegde. „Een gebroken rib had haar long doorboord. Zij stierf aan inwendige bloedingen. Men had haar kunnen redden..."
„En waarom heeft niemand het gedaan?" brulde Pjetkin dof. „De weg was te lang. Van het ongeluk tot de aankomst bij Rellikow duurde het een uur. Ze zeggen: het was glad. Het stadsbestuur heeft bezuinigd op de pekel." Igor sloeg zijn vuisten tegen elkaar als een bokser voor de wedstrijd. Wie nu in zijn ogen keek, zag het gevaar dat eruit straalde. „Ik zal de bonzen vragen hoe dat zit, in het openbaar, in de krant! Ik zal vragen: wat hebben jullie met de roebels gedaan, die voor de pekel bij gladheid waren bestemd? Waar zijn die gebleven? Keer jullie zakken eens om - wij die steeds over de gladde wegen glijden, willen dat eens zien!" Vanaf deze dag was Igor Antonowitsj een paar invloedrijke lieden een scherpe doorn in het oog.
Hoe zeggen de Oesbeken dat in de woestijn van Toeran? „Een zandvlo is een straf van God, als hij tussen de tenen zit..."