34

Het plan van Godunow bleek geniaal te zijn.

Jewronek was blij als Marko met de vleestransporten meehobbelde, Skopeljeff verdroeg de straf Gods met grote woede en tandengeknars, de verwonding van de hand werd een probleem, waarmee twee artsen - namelijk Dr. Pjetkin in het mannenkamp en Dr. Sadowjewa in het vrouwenkamp - zich bemoeiden, en daar niemand de bevelen van artsen in twijfel durfde te trekken, want iedereen komt eens in de situatie dat hij een arts nodig heeft en wat gebeurt er dan als deze zegt: „Aha. Ben jij het? De ongelovige? Hoe kan ik je helpen als je niet in me gelooft?", dus niemand werkte de arts tegen - reed Marko nonchalant en onbevreesd voor een onderzoek heen en weer en zo werd hij de brievenbesteller van Dunja en Igor. Hij was de brug van hun geluk, hun kracht, hun toeverlaat, hun laatste hoop. Al gauw hoefde er geen post meer in het verband verborgen te worden... niemand controleerde Marko. Hij was een regelmatig terugkomende gebeurtenis geworden, de wachten van beide kampen waren aan hem gewend. Jewronek drukte het zo uit, toen Skopeljeff zich beklaagde: „Hij is een geile kerel, kameraad. Een andere verklaring is er niet. Een normale man gaat op een vrouw liggen, als hij kan... maar deze afzichtelijke dwerg is verliefd op autorijden. Pervers, vriend - maar onschuldig. Laten wij hem het genot gunnen, zijn broek op het ritme van het rijden nat te maken..." Ook de verdeling van Marko's aandeel in het gewichtsverlies verliep voortreffelijk. Een pondje voor Dunja, een pondje voor Igor, en dat om de twee dagen, reken erop, kameraden, dat je er dik van kunt worden. Problemen waren alleen hoe het vlees te braden of te koken, zonder dat anderen het merkten of honderd mensen met water in hun mond voor het raam stonden. Maar ook hier vond Marko een even eenvoudige als spirituele oplossing. Hij hakte het vlees met een bijltje, mengde het met uien, zout, peper en een paar druppeltjes olie en serveerde het als tartaar.

„Daar word je sterk van als een tijger, zoontje," zei hij tegen Pjetkin. „Het is het beste vlees! Zo zacht dat het op je tong smelt. Het stroomt direct in je spieren..."

En tegen Dunja zei hij: „Eet, mijn duifje, eet. Je mag inwendig niet verdrogen. Er zullen nog veel kleine Pjetkins geboren worden." De brieven die hij heen en weer droeg, waren ontroerend, samengeschrompeld tot het belangrijkste, de liefde. Als Igor en Dunja via de omweg van Marko met elkaar spraken, bestond de hel Workuta niet meer, geen ijsstormen, geen dagelijkse strijd tegen vuil, onverschilligheid, onmenselijkheid, ziekte en onnodige dood. Een onwerkelijke wereld opende zich voor hen, een droomland waarin zij hand in hand rondliepen, alsof de vernietiging waarmee ze dagelijks bedreigd werden, niet bestond. Dunja schreef:

„Igor, ik houd van je. Ik voel je nabijheid en omhels je. Je bent in me en blijft in me, we groeien samen en zijn één lichaam, één bloed, één leven..." En Pjetkin schreef:

„Dunja, o mijn engel, mijn verlangen, mijn hele leven, je maakt het goed, zoals Marko zegt. Wat zijn de mensen dom... ze wilden ons scheiden en we zijn nog dichter bij elkaar gekomen. Ik heb de kracht om te wachten, al die heerlijke kracht die jouw liefde schenkt. De oneindigheid is klein vergeleken bij mijn liefde..."

Nauwelijks hadden zij de brieven gelezen of zij verbrandden de papieren direct. Maar ze waren daarmee niet vergeten... zij leerden de woorden uit het hoofd, mompelden ze zacht voor zich uit, baden ze voor het slapen gaan in het donker. Woorden die belangrijker waren dan 400 gram klef brood, het bord kasja, het gedroogde visje, de ingemaakte komkommers en de beker kipjatok. Belangrijker nog dan suiker, zout, gries en zuurkool. Ze waren de sterkste voeding: liefde!

Niemand merkte het, niet eens Dussowa, die elke nacht in Pjetkins bed lag, stevige, geurende, zinnelijke naaktheid, een gebergte van lust en die tevreden was als hij haar maar streelde, kuste of toestond dat zij zich tegen hem aandrukte en in zijn omarming insliep als een gelukkig kind. Soms beminden zij elkaar ook, maar het was voor Pjetkin geen bedrog tegenover Dunja, maar slechts het onderduiken in een stormvloed die hem overspoelde. Dan werd Dussowa een roofdier, zij beet zich in hem vast, smoorde in het kussen dat zij tegen haar mond drukte, haar warme gegrom en gloeide van haar tenen tot haar wilde zwarte haar. Dat waren de uren die Pjetkin vreesde... dan werd hij een man, meegesleept door het geweld van Marianka's heerlijke lichaam. Het was niet mogelijk koud te blijven... als hij deze borsten omvatte, die vlammende schoot zag, ging hij onder en verzonk hij in een vulkaan. Na afloop lagen ze er als uitgespuwd lava bij, hol en uitgeput, ze rookten een sigaret of dronken cognac uit Georgië, die Dussowa door haar oom in Moskou het sturen.

En toen gebeurde het - vier weken na de eerste brief aan Dunja. Marianka vroeg: „Heb je nog iets van die Dunja Dimitrowna gehoord, Igor?"

Pjetkin keek de rook van zijn papyrossa na. Hij was leeg als een uitgedronken fles. Dat Marianka nu naar Dunja vroeg, onderging hij als een provocatie.

„Nee," antwoordde hij. „Geen woord. Het maakt me helemaal ziek..." „Je zult ook niets meer van haar horen." Dussowa wentelde over zijn borst. Haar lichaam was glad van het zweet, zij rook zoet, als overrijpe, beurse perziken. Een dierlijke geur, die vooral uit haar grote, stevige borsten opsteeg. „Nooit zul je meer van haar horen..." „Ben je daar zo zeker van?" „Zo zeker als de maan niet van de hemel valt." „Ik geloof het niet."

„Ze hebben haar overgeplaatst." Marianka lachte donker. Haar tong gleed over zijn gesloten ogen. „Overgeplaatst naar Omsk... Daar gaat zij naar de verdommenis."

Pjetkin knikte treurig. Hij zuchtte en vond dat het heel natuurlijk klonk, overtuigend en smartelijk. In de kachel lag de as van Dunja's laatste brief die Marko zes uur geleden uit het vrouwenkamp had meegebracht. Lieg me maar voor, zwart duiveltje, dacht Igor. Je weet niet hoe voortreffelijk hier toneel wordt gespeeld. Dunja zit ginds in haar kamer mijn brief te lezen. Het is gemakkelijk je wijs te maken dat ik je leugens geloof. Doordat je me bemint, bouw je voor jezelf een wereld van goedkope façaden op. En Pjetkin zei met trillende stem:

„Wat maakt het nu uit, Marianka Jefimowna? Of ze nu in Omsk of Jakoetsk, Odessa of Wladiwostok zit... ze kunnen Dunja om de halve wereld jagen - zij is altijd bij me. Als wij 's nachts naar de hemel kijken, ontmoeten wij elkaar bij de sterren. Deze plaats kan niemand ons ontnemen..." „O ja, wel, wel!" riep Dussowa. Zij omklemde Igors hoofd, trok het omhoog en dwong hem haar aan te kijken. Haar ogen vlamden, een heerlijk gezicht vol oergeweld. „Wat zie je? Is daar maar één ster? Waar ontmoet je haar? In mijn ogen? Zeg op wat je ziet..." „Vernietiging. .."

Zij kreunde luid, trok aan Pjetkins haar, drukte zijn hoofd tussen haar geurende borsten, kuste hem tot hij bijna stikte, wurgde hem bijna en beet in zijn roerloze lichaam, slaakte erbij kleine kreetjes en bewerkte hem van zijn hals tot zijn tenen. Dan sprong zij plotseling op, gooide de Chinese zijden ochtendjas over haar lichaam en vluchtte de kamer uit. Ik moet nu van hem weg, dacht zij en wankelde over de donkere gang naar haar kamer. Ik vermoord hem anders. Ik moet weglopen, voor mezelf en voor het verschrikkelijke dat in me te keer gaat. Ik zou hem nu ter plaatse kunnen doden. En ik zou daarbij uit elkaar springen van genot...