50
Ze hadden gekozen voor een kleine kantoorkamer. Gerda Dalfsen zat naast Senay, het jongste zusje, Kressen achter het enige bureau. Senay schommelde met haar voet heen en weer, haar ogen gericht op haar schoot. Het afgelopen uur had ze haar verhaal drie keer verteld, en ze begon nu aan de vierde keer.
‘Hoe zijn jullie naar het park gelopen?’ vroeg Gerda.
‘Gewoon. Langs de flats,’ zei Senay.
‘Waren daar kinderen buiten?’
‘Ja.’ Senay pauzeerde misschien een seconde. ‘Maar we zijn gewoon doorgelopen.’ Ze wierp een korte blik op het bekertje cola op het bureau. Gerda stond op en reikte het haar aan. ‘Alsjeblieft.’ Gerda Dalfsen knipperde met haar ogen tegen de slaap en zag niet dat Senay bijna onmerkbaar met haar hoofd schudde. Cola gulpte over de rand en kwam op Senays witte bloesje terecht.
‘O jee,’ zei Gerda. Maar niets kon Senay meer helpen, de tranen liepen langs haar gezicht en ze bleef huilen, zonder enig geluid, ook toen Gerda haar op schoot nam en probeerde te troosten.
De tweede sessie, met Meral, bracht hen aanvankelijk geen stap verder, maar Meral keek steeds vaker naar de klok boven de deur. Kressen glimlachte. Ze zou om halfeen vrij zijn van school.
Dan moest ze naar huis. Nog tien minuten.
‘Wie heb je in het park gezien?’ vroeg Gerda aan Meral.
‘Gewoon. Kinderen.’
‘Kende je die kinderen?’
‘Nee.’ Meral liet zich van haar stoel glijden en liep naar de deur van het kantoor. ‘Ik moet nu echt naar huis. En mijn zusje ook.’
Ze trok aan de deurklink en schrok zich een ongeluk toen ze merkte dat de deur op slot zat.
‘Ik moet naar huis!’ zei ze dringend. Kressen en Gerda Dalfsen keken haar aan en wachtten. Haar angst werd onbeheersbaar, brak door. Meral draaide zich zacht jammerend om en om.
‘Wat gebeurt er als je niet op tijd bent?’ vroeg Gerda, maar Meral liep met haastige stappen heen en weer langs de wand die haar tegenhield terwijl ze onophoudelijk, in één adem smeekte om naar huis te mogen.
‘Ik probeer het even alleen,’ fluisterde Gerda. Kressen knikte.
Hij schrok van de hoop die Meral kreeg toen ze hem naar de deur zag lopen en de wanhopige snik toen hij de deur achter zich afsloot.
Toen hij na twintig minuten weer binnenkwam, zat ze in elkaar gedoken, alsof ze het koud had.
‘Meral?’ vroeg Gerda zacht, ‘wil je meneer Kressen vertellen wat er gebeurt als je te laat thuiskomt?’
‘Dan krijg ik straf van mijn vader.’
‘Wil je hem je been laten zien?’
Meral draaide haar gehoofddoekte hoofdje weg en trok haar rok omhoog tot de knie. Op haar kuit was een grote driehoek ingebrand. De huid van het litteken was slordig wit en rood geribbeld, maar de punt van de driehoek was scherp en symmetrisch.
‘Hoe is dat gebeurd?’
‘Met de strijkbout,’ fluisterde Meral. Ze liet haar rok weer vallen. ‘Omdat mijn jas kapot was.’
‘Wat gebeurt er als je te laat komt?’
‘Dan moeten we op de lift. Of we krijgen met de riem.’ Ze keek naar Gerda. ‘Mogen we nu weg? Alstublieft?’
‘Er is een goederenlift in de flat,’ zei Gerda. ‘Vader laat de kinderen op de lift klimmen. Dan hijst hij de lift omhoog, de schacht in. Daar laat hij ze zitten. Een paar uur. Een nacht. Ook de jongste.’
‘Meral,’ zei Kressen. ‘We moeten echt weten wat er met Ayse is gebeurd. En we weten dat ze met Senay en jou is meegegaan.’
Ze zat stilletjes voor zich uit te kijken. Kressen overwoog een confrontatie op touw te zetten met de punk uit de flat en het zingende jongetje.
‘Wij konden er niks aan doen,’ zei Meral, toch nog onverwacht.
‘Zij wilde met ons spelen.’
‘Mocht dat, van je vader? Waren haar ouders goede moslims?’
Meral keek naar haar schoenen. ‘Zij was een klein meisje. Zo klein, dan kan je niet slecht zijn.’
‘Waar kwam je haar tegen?’
‘Bij de flats.’
‘Wat deed ze daar?’
‘Fietsen. Ze ging praten met Senay. Toen fietste ze mee.’
‘Wat gingen jullie doen in het park?’ Kressens ervaring met geroutineerd liegende volwassenen redde hem. Hij zou niet eens precies kunnen zeggen wat hij merkte, maar hij wist dat ze loog toen ze zei: ‘Spelen.’
‘Je moet me vertellen wat er is gebeurd,’ zei Kressen. ‘Eerder kan ik je niet laten gaan.’
Angsten, te groot voor een kind, streden om voorrang en toen ze sprak was het zo zacht dat Kressen zich naar voren moest buigen.
‘Mijn broer had een geheime plek in het park. Wij wilden kijken.’
‘Waar was die plek?’
‘In de bosjes. Bij het bruggetje.’ Ze keek op. ‘We hebben Ayse nog geholpen met haar onderbroek toen ze moest plassen. En toen kwam de hond.’
Kressen knikte haar toe.
‘Senay en Ayse liepen samen naar de ene kant. Ik naar de andere. De hond blafte heel hard. Ik was bang. Toen de hond wegging, kwam ik terug. Ayse was in de sloot gevallen.’
De angst woog zwaar in Kressens buik.
‘Senay zei dat Ayse er niet uit kon klimmen.’
‘Wat heb jij gedaan?’
‘Ik ging kijken.’ Ze keek naar beneden, hield haar gezicht verborgen. ‘Ze bewoog met haar handen en het water was helemaal vies, bruin.’
Kressen wist wat ze ging zeggen.
‘Ik zag wel dat ze wilde opstaan. Maar ik kon haar niet helpen want dan werden mijn kleren vies.’