15
Kressen en Klein Drienen zaten in een grote vergaderkamer en keken naar het gevlamde hout dat fraai werd uitgelicht door lampen die aan lange kabels vanaf het plafond tot vlak boven de tafels hingen. Hoofdinspecteur Gavel kwam na tien minuten binnen, met in zijn kielzog de twee rechercheurs die de informatie verwerkten en een gezette man van de technische recherche.
‘Alle beepers en telefoons uit,’ verordonneerde Gavel, ‘eerst even de technische zaken.’
De technisch rechercheur had één tempo, zowel in zijn werk als in zijn spreken. ‘De voetafdruk waarvoor ik uit mijn bed ben gehaald is een vage afdruk van een sportschoen, maat 41 of 42. Dat pornoblad is een oudje. Nederlands. In pedokringen is er nog volop belangstelling voor. Het heeft niet lang buiten gelegen. Een dag, twee dagen.’
‘Kan je meer uit die voetafdruk halen?’ vroeg Klein Drienen. Hij kende de techneut niet, besefte Kressen. De techneut haatte vergaderen, maar hij haatte een onderbreking van zijn monotone voordracht nog meer.
‘Jawel, als ik de opdracht krijg,’ zei hij, nadrukkelijk niet naar Klein Drienen kijkend. ‘Ik was bezig over die bladen. Dat tweede blad, uit de schuur, was totaal anders. Modern. Foto’s met computers bewerkt, mogelijk afkomstig van het internet. Beide bladen waren voor liefhebbers van jonge jongens.’ Zelfs zijn toonloze stem verried ongeloof.
‘Is er iets wat die bladen verbindt met deze zaak?’ vroeg de hoofdinspecteur. De rechercheurs schudden allebei hun hoofd.
‘Het is te toevallig,’ zei Klein Drienen. ‘Die bladen liggen er niet zomaar.’
Niemand reageerde en dat was, naarmate de stilte langer duurde, dodelijker voor Klein Drienens idee dan welke rotopmerking dan ook.
‘Kunnen we een stand van zaken krijgen?’ vroeg Gavel akelig neutraal.
‘Jazeker.’ De rechercheur klonk opgelucht. ‘De moeder van Ayse, Ceren Kaymak, moet om twee uur op haar werk zijn. Ze vertrekt om halftwee. Haar vertrek wordt bevestigd door getuigen.’
De andere rechercheur nam het woord. ‘Een bewoner van de Vliegenzwamstraat ziet Ayse met openhangende jas uit de flat komen, kort na halfdrie. Alleen.’
‘En dat fietsje?’ vroeg Kressen.
‘Er wordt geen fietsje genoemd. Daarna is ze spoorloos, tot die oom haar waarschuwt dat ze niet bij de flat weg mag. Dat is, volgens hem, om halfvier. Hij is de laatste die haar heeft gezien. Met fietsje.’
‘Ayses vader belde om vier minuten over halfvijf,’ zei de rechercheur.
‘Er is iets dat me dwarszit,’ zei Kressen. ‘We hebben een knallende ruzie tussen vader en moeder meegemaakt. De tante van Ayse noemde de mogelijkheid dat Ayses vader weg zou gaan. Mogelijk zit er een scheiding aan te komen en we weten allemaal wat voor ellende dat kan geven met de kinderen.’
‘Wat bedoel je?’ zei Gavel. ‘Dat de familie dat kind heeft ontvoerd?’
‘Ik denk dat het geen kwaad kan om de marechaussee op Schiphol in te lichten.’
‘Die weten ervan.’ Gavel knikte naar de rechercheur. ‘Zijn die verhalen nagetrokken?’ vroeg hij.
‘Ja. Dat is foute boel,’ zei de andere rechercheur. ‘De moeder van Ayse beweerde te werken bij een uitzendbureau. Ze was daar al een jaar niet meer geweest.’
‘Zwart schoonmaken,’ zei Klein Drienen, ‘dat vind ik…’
‘Maar Ayses oom heeft een halfuur verdonkeremaand.’
De rechercheurs aan de tafel gingen rechtop zitten en schoven iets naar achteren op hun stoelen. Ze hadden allemaal hun portie gehad aan traumatische gevallen en waren van de generatie die de stress niet van zich af praatte. Wegzuipen was met de huidige werkdruk vrijwel onmogelijk en arrestanten slaan te riskant. De enige manier om het de baas te blijven was afstand bewaren.
‘Hij zegt dat hij haar om halfvier voor het laatst heeft gezien. Maar hij was pas om kwart over vier bij bureau Maatwerk. Een kwartier te laat. Dat wordt daar bijgehouden. De rit naar Maatwerk is hooguit een kwartier en dan moet je alle stoplichten tegenhebben.’
‘Een halfuur,’ zei Gavel terwijl hij kil naar Klein Drienen keek.
‘Wat zit jij te knikken?’
‘Volgens een buurvrouw heeft de oom enige tijd met Ayse doorgebracht in de garage onder de flat.’
‘Ayse ging die garage in, met oom?’
‘Ja.’
‘Heeft ze haar weer buiten zien komen?’
‘Nee,’ zei Klein Drienen.
De technisch rechercheur keek vragend rond, want hij wilde weten of hij meteen mee moest om de garage en de auto van de oom uit te kammen op zoek naar sporen. Haren. Bloed. Speeksel. Sperma.
‘Nee,’ zei Kressen, ‘niet meteen in witte overalls bij de familie naar binnen. Ze zeggen al zo weinig. Als we ernaast zitten, krijgen we helemaal geen poot meer aan de grond.’
‘Waar is die oom?’ vroeg Gavel.
‘Weg. Op zoek naar Ayse.’
Het bleef even stil. ‘Goed,’ zei Gavel ten slotte. ‘Vind die oom en wring hem uit. We zetten observatie op die garage tot we hem hebben.’ Hij gaf een knikje en stond op. De vergadering was voorbij.
Kressen stond op en keek naar Klein Drienen. De reactie op zijn vragen over de kinderpornobladen en de voetafdruk had geen zichtbaar effect op hem gehad. Leek het. Toen ze de kamer uitliepen, kwam er een telefoniste met een bezorgd gezicht op hen af. Er was een fietsje gevonden. Een wit kinderfietsje met zijwieltjes en een sticker van de Teletubbies op het stuur.