21

Rond middernacht zag Kressen hoofdinspecteur Gavel zijn kantoor binnenlopen. Hij nam zijn kans waar en liep direct achter hem aan naar binnen en sloot de deur. ‘Het doorzoeken van Yildirims garage was een blunder,’ zei Kressen.

Gavel keek op. ‘We zijn geen sociaal werkers.’

‘Yildirim was de eerste die ons vertelde dat Ayses vader gokverslaafd is. Hij gaf ons toestemming om zijn garage te doorzoeken, maar de deur was al opengebroken.’

‘Ik vind het erg lullig voor je. Verder nog iets?’

Gavel stond bij zijn bureau en las de papieren die erop lagen. Ik ben te ver gegaan op de eerste dag, dacht Kressen, hij zal het me inpeperen waar hij kan. ‘Er is een kind zoek,’ zei hij, ‘als we elkaar vliegen gaan afvangen…’ Zijn mobiele telefoon ging over. ‘Er heeft iemand gebeld die u wilde ontmoeten,’ zei een jonge stem. ‘Anoniem.’

Kressen hoorde aan de toon dat de spreker graag een flauw grapje zou maken. ‘Ik kom naar de meldkamer,’ zei Kressen. Gavel liep met hem mee.

‘Het kwam uit een telefooncel bij de McDonald’s naast het stadion,’ zei de agent die het telefoontje had aangenomen. ‘Het was een meisje. Kalmukkaans accent. Het ging over… Jielledriem.’ De agent was jong. ‘Speel de tape even,’ zei Kressen.

‘Hallo?’ hoorden ze, terwijl het bandje kraakte, ‘politie? Ik moet met die man praten. Een politieman, met een mooie jas. Hij is bij de moeder van Ayse geweest. Het gaat over mevrouw Yildirim.’ Op de band vroeg de agent of ‘mevrouw dat even kon herhalen’.

‘Over een halfuur,’ zei de belster, ‘op het fietspad naast het stadion.’ De agent drukte met overdreven uitgestoken wijsvinger op de knop.

‘Hoe wist je dat je mij moest hebben?’ vroeg Kressen.

‘Op de lijst staat dat Klein Drienen en jij bij die Turken zijn geweest. En jij heet Mooie Peter,’ zei de agent. Gavel hield zijn gezicht in de plooi, maar dat kostte hem waarschijnlijk moeite. Mooie Peter was Kressens bijnaam, maar nog niemand had hem ooit in zijn gezicht zo durven noemen.

‘Knap dat je accenten herkent,’ zei Kressen, ‘Jielledriem. Da’s kwaliteitswerk.’

‘Ik hou niet van blind dates,’ zei Gavel toen ze terugliepen, ‘je doet in ieder geval een kogelwerend vest aan.’ Daarnaast had Gavel het liefst een arrestatieteam in de bosjes verstopt, en sluipschutters op het dak van het stadion, maar de tijd liet dat niet toe.

Twintig minuten nadat het telefoontje was binnengekomen, drentelde Kressen heen en weer over het fietspad naast het Gelredome. Aan de ene kant de groenstrook die bijna verplicht leek in deze wijk, aan de andere kant alweer een brede sloot. In het oranje licht van de booglampen leek alles vreemd en verlaten, een omgeving voor auto’s, niet voor mensen.

Klein Drienen zat in een recherchewagen op het parkeerterrein van het stadion en hield hem in het oog. Kressen had alleen zijn lange jas aangetrokken, maar ondanks de koude wind had hij het warm door dat vervloekte vest.

‘Een brommertje,’ zei Klein Drienen in Kressens oorradio, ‘ja hoor… Die is al eerder geweest.’

Kressen draaide zich naar de stoplichten. Het reusachtige kruispunt lag vrijwel verlaten. Kressen herkende de stickers van een meidengroep op de zwarte helm toen de brommer het kruispunt overstak en op hem af reed. De bestuurder was niet erg groot, maar Kressen tastte toch naar zijn pistool aan zijn broekband. Het brommertje stopte, een meter of vijftien van hem vandaan. ‘Hij kijkt om zich heen, Peter,’ hoorde hij Klein Drienen zeggen. Kressen liep met grote stappen naar de brommer en toen de helm terugdraaide, ging er een schokje door de bestuurder. Hij zag twee oranje-blauw spiegelende irissen. Daar schrok hij van, heel even.

‘Hallo Hatice,’ zei hij.

Het meisje met de blauwe contactlenzen trok de helm van haar hoofd. ‘Ik schrik me dood.’

‘Jij maakt geheimzinnige afspraakjes.’ Kressen glimlachte. ‘Kan die brommer op slot? Ja? Zet ‘em maar in de berm.’

Toen ze zich over de brommer boog wuifde Kressen even naar Klein Drienen.

‘Waarom wilde je me spreken?’ vroeg Kressen. Hij stak een arm uit en ze kwam vlak naast hem lopen, op gympen met overdreven dikke zolen.

‘Jullie luisteren naar Magda,’ zei Hatice. Kressen keek in haar felblauwe contactlenzen. ‘Waarom wil je hier praten?’

‘Niemand hoeft te weten dat ik praat.’ Ze schudde geërgerd haar hoofd. ‘Maar jullie luisteren naar Magda. En dat is tamelijk dom.’

‘Wie is Magda?’

‘Magda Diepenveen. Die dikke met haar vieze stinkhondje.’ Hatice zat zo vol woede dat de woorden van haar lippen spatten, dat ze elk ogenblik kon gaan stampvoeten met die dikke, verende zolen.

‘Waarom denk je dat we naar haar luisteren?’

‘Ze zegt het toch, ze zegt het!’ Ze hief haar handen op, alsof ze haar nagels in haar gezicht wilde zetten. ‘Ze loopt op te scheppen tegen die Hollanders dat ze het wel gezegd heeft!’

‘Wat heeft ze gezegd?’ vroeg Kressen.

‘Dat zíj jullie heeft verteld dat mijn oom Ayse heeft… dat hij het heeft gedaan. In de garage.’

‘Wat is er aan de hand, volgens jou?’ vroeg hij.

Ze bereikten de top van de dijk. Hatice keek weg toen hij haar aankeek. Hij pakte haar bij de schouders en draaide haar naar zich toe.

‘Mijn tante heeft dat vette wijf aangegeven,’ zei Hatice, ‘en nu neemt ze wraak. Ze verneukt mijn oom.’

Het was tegen één uur in de nacht toen Kressen en Klein Drienen aanbelden bij het huis van het echtpaar Yildirim. Mevrouw Yildirim deed open, haar ogen knipperend van de slaap achter haar oranje bril, tot ze Kressen herkende en de hand voor haar mond sloeg.

‘We hebben geen nieuws over Ayse,’ zei Kressen. ‘Maar we moeten even met u praten.’

Ze knikte en deed de deur open. Dit keer trok ook Klein Drienen zijn schoenen uit. Mevrouw Yildirim liep voor hen uit, terwijl ze haar hoofddoek vastknoopte. Ze droeg een lange kamerjas met daaronder iets waarvan Kressen niet direct kon beoordelen of het nachtgoed of gewone kleding was. In de huiskamer hingen foto’s van glimlachende jongens in nette pakken aan de muur.

‘Het spijt ons dat we u zo laat storen,’ zei Kressen, ‘hoe gaat het met uw man?’

‘Hij slaapt. Hij had hoofdpijn.’

Kressen knikte. ‘We wilden weten waarom u drie jaar geleden een klacht hebt ingediend tegen Magda Diepenveen.’

Het leek alsof ze pijn had, scherpe, fysieke pijn.

‘We moeten het echt weten,’ zei Kressen.

‘Is mijn schuld,’ zei mevrouw Yildirim ten slotte, ‘ik ben dom. Ik begrijp niet Nederlands brieven. Mijn man was weg, naar Turkije. Er komen brieven. Papieren. Ik begrijp het niet. Vriendin van mij zegt, vraag aan Magda. Zij helpt ons.’

Klein Drienen kraakte met zijn vingers.

‘Magda leest brieven. Vertelt mij alles. Ik krijg nieuwe pas van de bank. Oude pas is op. Ik moet tekenen. Brieven terugsturen. Ik geef Magda sleutel van brievenbus.’ Ze schudde haar hoofd.

‘U vindt mij erg dom,’ zei ze.

‘Nee,’ zei Kressen. ‘Absoluut niet.’

‘Na drie maanden opeens niet veel geld meer. Ik ga praten met bank. Zij kennen mij, ik ben daar al lang. Zij zeggen dat ik heb gebruikt de nieuwe pas. Met pincode.’ Ze schudde haar hoofd, verontwaardigd nu. ‘Ik begrijp het niet. Ik had nooit pincode.

Ik ga altijd naar de bank, voor geld. Weet niks van automaat.’ ‘Hoeveel geld was er via de automaat van uw rekening gehaald?’ ‘Drieduizend gulden. En duizend met een briefje van de bank.’ De schaamte had weer de overhand gekregen. Mevrouw Yildirim staarde naar de grond.

‘Dat briefje van de bank, was dat een overschrijvingskaart?’

Mevrouw Yildirim trok een la van het dressoir open en pakte er een bankmap uit.

‘Deze.’

Het was een boekje met overschrijvingskaarten.

‘Naar wie is het geld overgemaakt?’ vroeg Kressen.

‘Magda,’ zei mevrouw Yildirim met een lachje.

Kressen en Klein Drienen keken elkaar aan. ‘Hebt u dat tegen de politie gezegd?’ vroeg Klein Drienen.

‘Ja.’

‘De wijkagent?’

‘Hij kwam hier.’

‘En u hebt hem hetzelfde verhaal verteld?’

Mevrouw Yildirim knikte.

‘En toen?’

‘Toen… Weet niet.’ Mevrouw Yildirim zat tegenover hen op het puntje van een fauteuil, haar rug recht maar haar hoofd gebogen.

‘Mevrouw Yildirim,’ zei Kressen, ‘u moet mij alles vertellen.’

Ze keek op en weer zag hij dat verlegen lachje. Het was deze houding die Hatice zo ontzettend kwaad maakte, besefte Kressen, die directe overgave aan alles wat Hollands was.

‘Magda is Hollander. Zij praat met politie. Politie komt hier. Praat met ons. Kan niks doen. Zij zeggen, wij moeten het slot op de brievenbus veranderen.’

Klein Drienens vingers kraakten weer. Kressen keek naar mevrouw Yildirim. ‘Waarom wilt u dit weten?’ vroeg ze opeens.

‘Dat kunnen we nu nog niet zeggen. Later.’ Kressen zuchtte. ‘Weet u de naam nog van de agent die bij u is geweest?’

‘Meneer Houtekam, geloof ik.’

Ze bedankten mevrouw Yildirim en vertrokken.

‘Houtkamp was mijn voorganger,’ zei Klein Drienen.

‘Liet hij dingen als dit lopen?’

‘Nee. Zo ken ik hem niet.’

Houtkamp was overgeplaatst naar Apeldoorn, maar liet zich uit bed bellen. Hij wist zich de zaak nog goed te herinneren. ‘Dat was een doortrapt mens, die dikke.’

‘Heeft ze zich eruit gekletst?’

‘Ze had een verhaal klaar, ja. Die Turkse dame wilde eigenlijk geen pinpas maar die bank schafte de oude passen af. Ze moest dus een nieuwe pas nemen en kreeg een stapel papieren thuis. Diepenveen zou haar helpen en binnen de kortste keren handelde ze alle post af. Zo kreeg ze die pincode onder ogen.’

‘En toen?’

‘Ze heeft die pas een middag gehad. Bij drie automaten duizend piek eraf gehaald en toen die pas teruggelegd. Dat is sluw, hoor.’ Kressen begreep wat hij bedoelde. Alleen als het pasje weg was, zou er officieel sprake zijn van diefstal, en zou mevrouw Yildirim misschien haar geld terugkrijgen, maar er zou in ieder geval aanleiding zijn voor een onderzoek. ‘Diepenveen had ook nog eens duizend gulden overgeschreven naar haar eigen rekening,’ zei Kressen. ‘Hoe kletste ze zich daaruit?’

‘Een oom van de Yildirims had geld nodig om vliegtickets te kopen. Zijn vader was overleden, in Turkije. Diepenveen beweerde dat zij dat geld had voorgeschoten. De handtekening was van die Turkse dame. Maar zij tekende alles wat Diepenveen haar voorhield.’

Houtkamp kon er nog altijd pissig om worden. ‘Het woord van de één tegen de ander. Juridisch hopeloos. Dat pokkewijf stond zo geroutineerd te liegen, daar werd je stil van. Heeft ze dat donkerrooie bankstel nog? Dat werd nieuw binnengebracht toen ik daar was. Ze gaf geen krimp. Weet je wat ze zei? Stank voor dank krijg je van die buitenlanders.’