8
Dennis keek naar Elena. Ze was diep in slaap, blosjes op haar wangen. De deken was vochtig aan de buitenkant en de kou kroop onder zijn hemd toen hij zich uit bed liet glijden. Hij draaide de radiator in de kamer open en kroop haastig weer naast die grote, warme bult. Even scheen wit zonlicht door de gordijnen, daarna werd het donker alsof er zwaar weer naderde. Hij wachtte drie minuten tot de radiator zijn droge stofgeur afgaf voor hij zich aankleedde.
Dennis spoelde huiverend zijn mond en poetste de vreselijke ochtendsmaak weg. De condens verdween langzaam van het raam. Het busje voor gehandicaptenvervoer stond op de parkeerplaats, met de schuifdeur open. Dennis schopte zijn voeten in de oude gympen, greep zijn jas en rende naar buiten. De kinderen op straat hielden hun jassen dicht en draaiden hun ruggen naar de wind maar Bert, chauffeur en parttime rij-instructeur, liep met zijn rode colbertje open energiek om het busje heen. Hij zette zijn voet op de rail van de schuifdeur en duwde.
‘Vertrouw ik niet.’ Hij was klein, kaal en had grote, heldere ogen die snel glinsterden.
‘We hebben het laatst gehad over gritstralers,’ zei Dennis, ‘die jongens die auto’s ontroesten.’
‘Ze zouden die rail eens moeten stralen,’ zei Bert. ‘Die is niet meer stabiel, nou, dan weet je het wel.’
‘Waar was dat bedrijf?’
‘Gebroeders, gebroeders… Nou ben ik het kwijt…’ Hij greep zijn groene zaktelefoon en ontlokte het ding een paar piepjes. “k Heb wel een telefoonnummer voor je…’ Hij schreef het op een visitekaartje, waarop ook zijn eigen telefoonnummer stond en een zelfverzonnen kreet voor de afslankpillen waar hij in handelde.
‘Lekker leven, weinig wegen.’
‘Hoe lang doen ze erover?’ vroeg Dennis. ‘Een gemiddelde vrachtwagenbodem?’
‘Daar komen soms wel vijf, zes wagens op een dag.’
‘Enig idee van de kosten?’
Bert wees driftig op het kaartje in Dennis’ hand. Dennis knikte, maar het ritueel was niet meer te stoppen.
‘Daar geef ik je dat nummer voor!’ Bert gebaarde naar een onzichtbaar publiek. ‘Alsof ik het prijslijstje in mijn hoofd heb!’
‘Stomme vraag,’ zei Dennis, ‘mijn fout.’
‘Ik geef het nummer. Kan hij bellen. Vraagt hij het toch!’
Dennis hief beide handen. Tevergeefs.
‘Daar snap ik helemaal niks van,’ riep Bert.
‘Ik bel ze.’
‘Ja. Doe dat. Sjonge jonge jonge.’
Het leek alsof hij in wilde stappen, maar plots draaide hij zich terug. ‘Nounounou!’
Dennis keek om en zag een zwarte vrouw in een strakke, roze legging en een oranje bomberjack langs de flats lopen.
‘Wat een lekker ding!’ monkelde Bert. ‘Dan mag ze hartstikke zwart zijn, dat zie ik dan even niet…’
‘Juist wel, denk ik,’ zei Dennis somber.
‘Wat zeg je?’
‘Dat je het juist wel ziet.’
Berts ogen lachten weer. ‘Dat heb je goed. Nog een wonder dat ik het scherp zie. Het was één uur, gisteren. Allemaal voor niks.’
Dennis hoorde hem maar half, want Berts klanten kwamen eraan. Een Turkse jongen hield een witblonde, graatmagere Hollander vast, terwijl hij met zijn vrije hand een waarschuwende vinger hief. Bert trok de deur open. De blonde jongen kraste met zijn nagels over de hand die hem vasthield.
‘Nee, dat is niet aardig,’ zei de Turk met een Arnhems accent, ‘vind ik niet leuk!’
De blonde graaide bij het instappen even naar Dennis’ gezicht en kreeg een bestraffend rukje aan zijn arm.
‘Dag Arif,’ zei Dennis, en hij legde een hand op de brede schouder. ‘Wat ga je doen?’
‘Hai!’ zei de Turkse jongen, ‘ik ga naar de werkplaats.’
De slag waarmee hij de schuifdeur sloot, weergalmde tussen de gevels.
‘Iedere dag vrolijk, die dikke,’ zei Bert. ‘En hij houdt die krabber op zijn stoel.’
De Hollander sloeg zichzelf op zijn slaap. Arif pakte zijn pols voor hij het nog een keer kon doen.
‘Ik heb jou niet gezien vannacht,’ zei Bert.
‘Hoezo?’ vroeg Dennis.
‘Zowat iedereen zocht mee. Dertig, veertig man.’
Dennis verborg zijn schrik, maar hij zweette prompt toen hij terugdacht aan de vrouw met de hond.
‘Gaat het om een verkrachting?’ De vraag ontsnapte Dennis, hij kon zijn tong wel afbijten. Bert schudde zijn hoofd. ‘Dat weten ze niet. Nog niet. Maar ik denk…’ Hij staarde in de verte. ‘Nee. Laat ik nou maar niks zeggen.’
Dennis zweeg wijselijk.
‘Had je nou nog lessen nodig?’ vroeg Bert.
Dennis vroeg zich af hoe dat rare mens een zoekactie kon hebben veroorzaakt. Zou ze haar kleren hebben gescheurd? En het sporenonderzoek dan? Of zou ze er aanranding van hebben gemaakt? Dennis schrok van een klap op de motorkap van de bus. Bert keek hem grijnzend aan. ‘Zo, nou hoor je me wel.’
‘Denk jij dat ik nog lessen nodig heb, voor het examen?’ vroeg Dennis.
‘Dat vraag ik jou!’ zei Bert.
‘Jij bent instructeur. Denk jij…?’
‘Wat zeg ik nou?’ zei Bert verontwaardigd.
‘Nee. Geen lessen meer.’
‘Zo’n examen is niet niks hoor,’ zei Bert. ‘Maar als jij het zegt…’
Hij claxonneerde toen hij wegreed. Dennis liep rillend naar de flat. Ik zou moeten lessen, dacht hij, alle vier de dagen tot mijn examen.