3
Ayses moeder wees Kressen de kamer van haar dochter. Ze wilde zelf niet mee naar binnen en toen hij omkeek zag hij de tranen in haar ogen. Hij duwde voorzichtig de deur open. Het behang was zo netjes geplakt als een amateur het maar kon. Er hingen gordijnen van lichtblauw satijn en op het bruine zeil lag een stuk blauw tapijt. Op een oud schooltafeltje lagen een kapotgebladerde Wehkampgids en een kinderschaartje.
Achter de deur stond een bed van wit spaanplaat. Blonde krullen staken net boven het dekbed uit. Daaronder een grote bult. Puur, onversneden geluk doortrok zijn lichaam, hij wilde haar moeder roepen. Bijna.
Het was een grote pop in een pyjamabroek en een groen trainingsjack. Het blonde haar ontsproot in grove bundels aan het roze plastic. Ayses geur steeg op uit het opengeslagen bed, zoet en onschuldig. Boven de mintgroene commode hing een poster van drie jonge katjes. Op de commode lag een boekje. ‘Koken op de groei’. Voorlichting van het consultatiebureau. De tekeningen van kool en worteltjes had Ayse als kleurplaatjes gebruikt. Haar moeder stond in de deuropening.
‘Hebt u een recente foto van Ayse?’
‘Ik moet zoeken,’ zei ze zacht, ‘we hebben de laatste tijd geen foto’s gemaakt.’
Kressen liep de gang in. Er stond een man met dik, grijs haar bij de buitendeur, zijn brede borst en buik staken uit een openhangende jas van dun, zwart leer. De vader van Ayse stond tegenover hem en leek steeds verder in elkaar te schrompelen. De man fronste zijn grijze wenkbrauwen en sprak met een diepe, aanzwellende stem. Toen hij was uitgesproken stak hij zijn rechterhand twee centimeter naar voren. Ayses vader kuste de handrug en perste hem tegen zijn voorhoofd.
Voor de flat stonden zes Turkse mannen in colberts en pullovers. De man met het grijze haar zag aan hun blikken dat er iemand achter hem liep. Hij draaide zich om en staarde Kressen in de ogen, maar een man uit het groepje nam het woord.
‘Wij Turken,’ zei hij, ‘wij doen zelf wel.’
Kressen keek in de woedende ogen onder de grijze wenkbrauwen. ‘Gaat u Ayse zoeken?’ vroeg hij. Er viel een stilte. Nog nooit zo lang in iemands ogen gekeken, dacht Kressen.
‘Wie wil weten?’ zei de grijze man ten slotte.
‘Inspecteur Kressen,’ zei Kressen en stak zijn hand uit. Een klein duel, met heimelijke toeschouwers achter de gordijnen. De man met het grijze haar stond als een standbeeld.
‘Niet eerste keer kind weg,’ zei hij. ‘Deze keer ik niet wachten.’ ‘Inspecteur?’ Ayses moeder. De mannen gingen niet opzij, ze tastten naar iets begerenswaardigs in haar hand, remden haar tot op de grens van het tegenhouden, maar op het ogenblik dat Kressen haar aankeek, spleet de groep uiteen.
‘Dit is de foto,’ zei ze. Kressen voelde harde lijmresten op de achterkant.
Ayse Kaymak had donkere ogen die hem verlegen aankeken en het vrijwel zwarte haar en de lange, donkere wimpers van haar moeder. Ze had een pony en twee vlechtjes die langs haar hartvormige gezicht vielen. Ze stond in een bruidsjurkje vol kant en tule voor een papieren achtergrond met alpenweiden en een blauwe hemel, tenger voor haar leeftijd. De kleuren waren spijkerhard. Op de achterkant stond ‘foto Özlem, Bursa’.
Kressen voelde de angst in zijn buik bij het zien van haar smalle beentjes en breekbare knietjes onder het uitbundige jurkje.
‘Als we kopieën hebben gemaakt krijgt u hem terug,’ zei hij tegen Ayses moeder.
‘U mag hem houden,’ zei ze, ‘wij maken wel een nieuwe.’
‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Natuurlijk.’ We vinden haar gewoon. Straks komt er een bericht op de porto, een pitwagen met Ayse op de achterbank en dan is alles voorbij als een windvlaag, dan rent ze met haar dunne beentjes de trap op en gilt: ‘Mama, mama!’ en staan wij schaapachtig te kijken, gelukkig tot in onze haarwortels.
De moeder van Ayse liep met gebogen hoofd naar de flat, de man met het grijze haar maakte een miniem gebaar met zijn hand en vertrok. Kressen was opeens alleen, hij bestond niet meer voor de passerende mannen, behalve voor die ene die achteraan slenterde, wachtend op oogcontact.
‘Wie zijn die mensen?’ vroeg Kressen.
De achterste man schoof iets onzichtbaars opzij met de punt van zijn schoen. ‘Familie van Hikmet. De vader van Ayse.’ Hij sprak zacht, zijn ogen neergeslagen.
‘Wat gaan ze doen?’
‘Ayse zoeken!’ Hij keek op, de ogen opengesperd. ‘Zij denken Hollandse politie niet goed zoeken. Is maar Turkse meisje.’ Hij sloeg met de rug van zijn rechterhand in de palm van zijn linker, indringend fluisterend. ‘Praten helpt niks! Hikmet is gek van verdriet. Dochter weg. Hele familie gek geworden.’
Kressens reactie stelde hem kennelijk teleur, hij sperde zijn ogen nog verder open. ‘Er komen meer! Uit Duitsland, neef, oom, weet ik veel. Laten alles vallen, springen in auto, komen hier. Oppassen! Zij niet gemakkelijke mensen!’
‘Wie is die grijze man?’
Er lag opeens weer van alles bij ’s mans schoenen. ‘Oom van Hikmet,’ mompelde hij. Er werd geroepen uit de groep en hij holde er achteraan.