12
Dennis reed, ondanks zijn doorlekkende jas, langzaam het oude landweggetje op en keek voortdurend om zich heen. Dit was een plek waar een kind zoek kon raken. Blauw jasje, wit fietsje. Maar tussen de populieren en wilgen was niets nieuws te zien en ook de schuur zag eruit zoals altijd, grijzige steen en oranje dakpannen, donker van het water. Dennis liep eromheen voor hij naar binnen ging, maar vond alleen een van de muur gewaaid zwaluwnest en de natte flarden van een lichtgele envelop.
Hij trok droge kleren aan en hing het natte goed boven de kleine oliekachel. De eerste sigaret, de eerste gedachte: hij was in zijn oude paranoia vervallen. Hij jende een vrouw met een hond en dacht prompt dat een compleet politiekorps hem opjoeg. Niet zo sterk, meneer Hiemstra. En wat een onverdiende mazzel dat hij met niemand over zijn vermoedens had gesproken. Hij pakte zijn telefoon en belde René.
‘Hallo,’ zei hij, ‘er wordt hier een kind vermist dus we krijgen politiebezoek.’
‘Er is niets illegaals in die schuur,’ zei René, ‘al weet ik natuurlijk niet wat jij er hebt neergelegd…’
‘En dat gereedschap van die beunhazen?’
‘Dat is niet van jou.’
‘Ik heb een uitkering en die verdomde bus staat op mijn naam,’ zei Dennis. ‘Hoe moet ik dat uitleggen?’
‘Wie kan dat nou wat schelen…’
Dennis zuchtte.
‘Je hebt niets met dat kind te maken en je ligt onder je eigen auto,’ zei René.
‘Ja ja.’
‘Zorg je wel dat hij op tijd klaar is? Als licentiehouder van Big Bear Travels heb je zekere verplichtingen. Je eerste trip is volgeboekt. Over een week gaan we geld verdienen.’
‘Wij?’ zei Dennis, ‘waarom lig jij niet naast me in het leem?’
‘Omdat ik druk ben met de boekingen en overmorgen vertrek met mijn bus vol vakantiegangers. Je moet een beetje vertrouwen in elkaar hebben als je samen in zaken zit.’
‘Dat is helemaal waar,’ zei Dennis. Hij besloot grof geschut in te zetten. ‘Ik heb jou de laatste tijd niet gehoord over mijn rijexamen.’ Stilte. Hij stelde zich voor hoe René zou kijken. ‘Ik dacht eerst dat je het gewoon vergeten was, maar je vertrouwen in…’
‘Wanneer moet je op?’
‘Over vier dagen,’ zei Dennis. ‘Vorige week heb ik de laatste les gehad. Mijn activa zijn uitgeput en ik blijf erop hameren dat het feitelijk een bedrijfsvaardigheid is.’ Hij hoorde aan Renés ademhaling dat hij hem klem had en kon het niet helpen. Hij grijnsde tegen zichzelf in de spiegel van de bus.
‘We praten er vanavond over,’ zei René, ‘Bolhuis, halftien?’ Dennis floot, toen hij onder de bus kroop.
De slijptol gierde oorverdovend en joeg een straal vonken langs zijn lijf. Dennis haatte dit werk. De gloeiende metaalbrokjes ketsten tussen de onderkant van de bus en de vloer en, onvermijdelijk, soms in zijn mouw en schroeiden kleine, rode vlekjes in zijn huid, die na een dag ongenadig jeukten. Een klein probleem vergeleken met wat er zou gebeuren als de schijf kapotsloeg en de scherven in het rond spatten.
Verkeerde gedachten, dacht Dennis, concentreer je. Goed vasthouden, constante druk geven. Op het ogenblik dat hij het apparaat iets draaide om zijn polsen te ontlasten, sloeg de damp van het metaal. Te hard gedrukt. De schijf vrat zich onmiddellijk dieper in het gloeiende metaal. Niet bang worden, zorgvuldig handelen. Schijf voorzichtig loshalen, heen en weer bewegen… De damp werd verstikkend en maakte hem aan het hoesten. De rondrazende schijf stuitte bonkend op het ijzer.
Het lukte hem, hoestend en hijgend, de knop om te krijgen zonder dat er rampen gebeurden. Er kwam geen damp meer van de balk, maar zijn ogen traanden van de rook. Rook! Een meterslange straal gloeiend slijpsel en overal hout…
Dennis draaide zich op zijn buik en keek naar waar de vonken waren terechtgekomen. Niets. De rook kwam van de achterkant. Hij rolde onder de wagen vandaan en zag Ibrahim aan het tafeltje zitten. Hij speelde met de glimmende gouden aansteker. Knipte hem open, draaide aan het wieltje, vlam, knip, dicht. Boven de aansteker hield hij een plastic sluitstrip. Hij liet het smeltende plastic vallen op een hoop rommel half onder de wagen waar rook vanaf kwam. Smeulende, van olie doordrenkte poetsdoeken en zaagsel.
‘Het lijkt me beter dat je echt niets doet,’ zei Dennis.
Ibrahim viel bijna op de grond van schrik. Dennis klauterde in de vrachtwagen, vulde in het keukentje een grote mok met water en bluste het brandje.
‘Waarom doe je dat?’
Schouderophalen. Dennis gaf een schop tegen Ibrahims stoel. ‘In een houten schuur een fikkie stoken! Ik schrok zo van de rook dat ik bijna die slijptol in mijn lijf kreeg.’
Ibrahim liet de aansteker telkens tussen twee vingers door glijden tot hij op het tafelblad tikte.
‘Wat kom je hier doen?’ vroeg Dennis.
‘Niks. Helpen.’ Ibrahim keek naar de aansteker en opeens verdween zijn lethargie en stond er spanning op zijn spieren. ‘Als ik jou help, wil je dan deze aansteker?’
Eén blik op Dennis’ gezicht deed hem terugzakken in zijn puberale neerslachtigheid. ‘Waarom geloof je mij nooit?’ vroeg hij klaaglijk.
‘Niet zeuren. Trek een overall aan.’
‘Mag ik dan met…’
‘… de slijptol? Erg grappig. Daar liggen de borstels.’
Ze lagen naast elkaar in het stinkende, bruine stof en keken naar de door een bouwlamp verlichte, roestige vrachtwagenbodem, zo’n veertig centimeter van hun neuspunt. Het eerste halfuur werkte Dennis verder met de slijptol, ieder gesprek onmogelijk makend. Daarna pakte hij de koperborstel en begon aan die verdomde remleidingen. De bouwlamp schroeide de stoffige lucht onder de vrachtwagen, maar Dennis’ billen waren al een poosje gevoelloos van de kou.
‘Waar heb je die aansteker gekocht?’ Hij keek Ibrahim niet aan, zoals mannen praten tijdens het werk, maar hij luisterde naar het ritme van Ibrahims borstel.
‘In de stad.’ Ibrahims stem klonk normaal en zijn borstel kraste regelmatig.
‘Duur ding zeker.’
‘Het is een cadeau. Dan mag je dat niet vragen.’
Kras, kras. Regelmaat.
‘Voor wie is hij?’
‘Voor jou.’
‘Hoe kom je aan het geld?’
‘Werken.’ Ibrahims borstel handhaafde zijn ontspannen ritme. De waarheid. Hiemstra’s leugendetector, komt dat zien.
‘Niet met dit werk,’ zei Dennis.
‘Waarom niet?’
Jammer. Niet zijn borstelen, maar zijn stem verried dat hij loog. Dennis keek opzij. Ibrahim, zijn gezicht weer onder het gruis, loerde uit zijn ooghoeken naar Dennis.
‘Ik ga weleens bezorgen,’ zei hij. ‘Pizza.’
‘Pizza’s? Met een brommer?!’
Ibrahim trok zich op aan de balk, schoof een stukje naar voren, zijn hielen slepend door het stof, en ging heel voorzichtig weer liggen. Dennis zweeg.
‘Ik kan best met een brommer rijden.’
‘Het is gevaarlijk.’ Dennis verbeet zijn woede over de zwakte van zijn woorden, het lachwekkende gemak waarmee ze konden worden genegeerd.
‘Echt niet.’
‘Het is verboden.’
‘Er is zoveel verboden.’
Dennis zette de slijptol aan en drukte hem tegen de balk. Glinsterende vonken spoten tegen Ibrahims kruin en spatten vrolijk heen en weer tussen zijn gezicht en de vrachtwagenbodem. Ibrahim probeerde rechtop te gaan zitten en stootte zijn hoofd. Dennis liet de knop los.
‘Dat is ook verboden,’ zei hij.
‘Mijn haar!’ Ibrahim streek er met zijn vingers doorheen, veegde over zijn gezicht. ‘Mijn haar!’
‘Het jeukt hoogstens een beetje.’ Dennis legde de slijptol buiten bereik van Ibrahim. ‘Kop gestoten? Hard?’
Ibrahim snoof en bleef naar zijn haar tasten.
‘Jij kan wel denken dat iets niet gevaarlijk is, maar dan kan het nog wel gevaarlijk zijn.’
Ibrahim keek hem nijdig aan voor hij verder borstelde.
‘Hoeveel verdien je bij die pizzeria?’
‘Niet normaal, wat jij doet.’ In Ibrahims schuren klonk woede door.
‘Hoeveel verdien…’
‘Genoeg.’ Ibrahim werd steeds kwader. Olie op de golven, dacht Dennis.
‘De politie kwam niet voor jouw aansteker, gisteren,’ zei Dennis. Hij voelde de ruwe plek toen hij het stof wegveegde van de balk. ‘Licht me eens bij?’
Het duurde even, maar toen had Ibrahim de lamp beet en hield hem voorzichtig omhoog. Sinds hij op de lamp had gespogen en de gloeiend hete glasplaat meteen in duizend stukken was gesprongen, had hij er een heilig ontzag voor.
‘Waarom kwamen ze dan?’ vroeg hij.
Dennis tilde zijn hoofd op. ‘Schijn hier eens langs… die lamp wat hoger…’ Zijn nekspieren verkrampten.
‘Meneer Dennis…’
‘Er wordt een kind vermist,’ zei Dennis. Hij zag het lekspoor onder de koperen leiding uitkomen, een groenige druiper op het bruine staal. Eindelijk. Hij pakte een korte schroevendraaier en wrikte voorzichtig de leiding los. Remvloeistof droop glibberig langs het koper. Hij had het gat groter gemaakt.
‘Leg die lamp maar neer.’
Dennis rolde onder de wagen vandaan om de remvloeistof af te tappen. ‘Iedereen is op zoek naar dat kind,’ riep Dennis, ‘een meisje. Met een blauw jasje.’
Hij greep een oud wasteiltje, rolde zich onder de motor en draaide de plug los. Dikke, bruinige vloeistof liep geluidloos in de plastic bak. Dennis kroop naast Ibrahim.
‘Maar we hadden het over pizza’s.’
Ibrahim hield de lamp iets voor zich en scheen in Dennis’ gezicht.
‘Zo zie ik voorlopig niks,’ zei Dennis vermoeid, met zijn ogen gesloten. De hitte van de straling gloeide door zijn oogleden. Ibrahim draaide de lamp weg. ‘Dertig gulden. Veertig gulden. Hangt ervan af,’ zei hij.
Dennis trok de leiding helemaal los. Een scheur, in de lengterichting. Hij moest het hele stuk vervangen. ‘Hoeveel krijg je per uur?’ vroeg hij automatisch.
‘Het gaat per pizza. Tien of vijftien gulden.’
Dennis had andere dingen aan zijn hoofd, dus hij begreep het niet direct.
‘Per pizza?’
‘Ja.’
‘Hoeveel kost een pizza?’
Ibrahim begon te zweten. Zoals de meeste pubers was hij niet gewend aan de stank die zijn nieuwe hormonen veroorzaakten. Hij deed er nog niets tegen, tenminste.
‘Twaalfvijftig.’
Dennis keek hem aan. ‘Die baas van jou lijdt enorm verlies. Of jij bezorgt niet alleen pizza’s.’
‘Als ik daarover praat, krijg ik problemen. Grote problemen.’
‘Bij de pizza zit zeker een klein pakje.’
Dennis schrok toch toen Ibrahim knikte, maar voor hij zijn mond open kon doen kraakten de scharnieren van de schuurdeur. Dennis gebaarde Ibrahim zijn mond te houden en rolde onder de truck vandaan. Zelfs al zag hij alleen de schoenen en dertig centimeter broekspijp, agenten herkende hij direct.