32

Een elektronisch jengeltje eiste plotseling Dennis’ aandacht op. Ieder apparaat kreeg tegenwoordig een minisynthesizer mee en altijd sprongen ze op een ongelukkig ogenblik in de tamagotchimode, waar ze alleen met tijdverslindend gepruts op knopjes uit te halen waren terwijl op een beeldschermpje je falende handelingen werden becommentarieerd. Magnetrons, weegschalen, telefoons…

Dennis kwam met een ruk overeind. Elena kreunde zacht en draaide zich om, haar buik deinend op de harde matras. Dennis vond zijn mobiele telefoon op een nachtkastje dat hem bekend voorkwam. Het was zijn eigen nachtkastje. Ze waren in zijn huis in het Spijkerkwartier. Hij had zijn telefoon aan laten staan omdat zijn vaste telefoonaansluiting was verhuisd naar de flat van Elena.

‘Dennis.’

‘Met René. Kom naar de schuur en schiet een beetje op.’

‘Hoezo “kom naar de schuur”?’

‘We moeten praten. Met de politie.’

Dennis keek naar het raam. Het moest al laat zijn, het licht was vaal en de stadsgeluiden plichtmatig, de drukte en opwinding die ’s ochtends vroeg in de lucht hingen, waren allang verdwenen. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Ze willen met ons praten. Ik heb hier eigenlijk geen tijd voor, Dennis. Ik moet op reis, anders gaan we failliet.’

Dennis keek op zijn horloge. Twintig over tien. ‘Ja. Dat begrijp ik.’

‘Weet je dat zeker?’ vroeg René nadrukkelijk. ‘Zorg dan dat je hier komt.’ Hij verbrak de verbinding. Dennis keek naar Elena, die zacht over haar buik wreef. ‘Problemen?’ vroeg ze.

‘Ik geloof het wel,’ zei Dennis. ‘Ik kan maar beter opschieten.’

Er stonden drie politiewagens op het pad naar de schuur en de schuurdeur stond open. René stond in de deuropening en keek naar binnen. Hij liet zijn schouders hangen, waardoor hij een ronde rug kreeg en keek verstolen om toen hij Dennis hoorde. Hij zou net zo goed hardop kunnen zeggen dat hij iets te verbergen heeft, dacht Dennis terwijl hij naar binnen liep.

Acht agenten waren bezig om alles, maar dan ook alles in de schuur overhoop te halen.

‘Meneer Hiemstra? Mijn naam is Dalfsen, afdeling zeden. We zijn hier in verband met het onderzoek naar de verdwijning van Ayse Kaymak.’ Het was een vrouw. Midden dertig, met kort haar en een vriendelijke blik. Ze was in burger, meer dan een kop kleiner dan Dennis, maar haar ogen lieten hem niet los.

‘Hebben ze dit keer wel een bevel tot huiszoeking?’ vroeg Dennis.

‘Uw collega heeft ons toestemming gegeven.’ Ze bleef hem maar aankijken. ‘Heeft u daar moeite mee?’

Dennis zag een waarschuwende blik in Renés ogen.

‘Niet met het zoeken,’ zei hij. ‘Met de puinhoop achteraf wel.’

Ze glimlachte weer. ‘U was hier toen mijn collega’s die pornoblaadjes vonden, is het niet?’

‘Nou, pornoblaadjes…’ Hij kreeg een vieze smaak in zijn mond.

‘Dat was verboden spul. Kinderporno.’

‘Had u die bladen eerder gezien?’

‘Nee. Ik heb ook geen idee hoe ze hier zijn terechtgekomen.’

‘En die jongen die hier was? Ibrahim Yücedaimage?’

‘Die weet ook van niks.’

‘Komt hij vandaag nog?’

‘Dat weet ik niet.’ Dit was een makkie, dacht Dennis, gewoon de waarheid spreken.

‘Volgens uw eerste verklaring heeft u hier gewerkt op de dag dat Ayse verdween. Samen met Ibrahim.’

Dennis knikte. ‘Klopt.’

‘Zijn er die dag andere mensen hier geweest?’

Dat was Renés probleem. René was hier geweest, die middag.

Hij was niet naar binnen gekomen omdat hij geen zin had aan de bus te werken, maar hij was hier geweest en hij had het Dennis verteld. Nu moest hij afwachten wat Dennis ging zeggen. Dennis voelde zijn lichaam gloeien en zijn hartslag versnellen, terwijl zijn hersens verlamd leken, zijn gedachten dikke, trage stroop.

René had al een verklaring afgelegd. Hij had al gekozen. Dennis moest die verklaring nu bevestigen. Ik moet het goede antwoord geven, dacht Dennis, anders is René het haasje. Dat bedoelde hij met die opmerking door de telefoon. Dan gaan we failliet.

‘Heeft u moeite met die vraag?’ Dalfsen klonk nog steeds erg vriendelijk.

‘Ik ben net wakker,’ zei Dennis, ‘momentje.’ Even was hij opgelucht omdat die zin mooi natuurlijk uit zijn mond rolde, maar daarna sloeg de verlamming weer toe. Logisch nadenken, Dennis. Zou René hebben ontkend dat hij hier was geweest? Of zou hij dat risico niet durven nemen omdat hij op zijn vingers kon natellen dat Dennis ook zou worden verhoord?

‘Meneer Hiemstra?’

‘Ja?’

‘Is hier nog iemand anders geweest, die middag?’

Dennis zag niets meer, kon niet meer nadenken. Zijn oude reflexen namen het over. Hij had René leren kennen in de tijd dat krakers en politie cowboy en indiaantje speelden…

‘Ik heb niemand gezien,’ zei Dennis, ‘er is hier niemand anders geweest, die middag.’

‘Deze meneer…’ Ze wees naar René terwijl ze naar Dennis keek.

‘Deze meneer is niet hier geweest?’

Dennis weerstond de neiging een zucht van verlichting te slaken. ‘Nee,’ zei hij. Dalfsen keek hem aan met een blik die Dennis niet kon peilen, maar hij wist dat hij goed had gegokt.

‘Wat is uw schoenmaat, meneer Hiemstra?’

‘Vijfenveertig,’ zei Dennis.

‘En die van u?’ Ze draaide zich naar René. Dennis keek onwillekeurig naar Renés voeten. Hij droeg oude motorlaarzen.

‘Tweeënveertig,’ zei René.

De agenten hadden de schuur kennelijk afdoende doorzocht en concentreerden zich nu op de bus van Big Bear Travels. Stroken isolatiemateriaal waren afgerold, de laden van de gereedschapskast stonden verspreid over de vloer en de kast zelf was van de muur geschoven. Uit de bus kwam het geluid van bestekbakken die werden omgekeerd.

Dennis keek geërgerd om zijn opluchting te verbergen. Hij had een verklaring afgelegd die naadloos aansloot op de eerdere verklaring van René. Dat is niet verwonderlijk als je de waarheid spreekt, maar Dennis werd gehoord in de wetenschap dat René een bijna dwangmatige leugenaar was. Hij had moeten gokken. En hij had goed gegokt.

Dennis moest opnieuw een tevreden grijns bedwingen. Mevrouw Dalfsen, rechercheur bij de Jeugd- en Zedenpolitie, leek met haar bloesje en rok een onderwijzeres van een dorpsschool, maar Dennis voelde haar blik en wist dat ze gevaarlijker was dan al die zoekende agenten bij elkaar.

‘Bent u bevriend met Ibrahim Yücedaimage?’ vroeg ze.

‘Hoe bedoelt u dat?’

Dalfsen fronste verbaasd.

‘De vorige… politiepersoon die daarnaar vroeg, suggereerde op grove wijze dat Ibrahim en ik een seksuele relatie hadden. Vandaar dat ik ‘vriendschap’ graag gespecificeerd zou zien.’

‘Wederzijdse affectie zonder seksuele component.’

Ze was niet zo stijf als ze eruitzag, dacht Dennis. ‘Dat klopt,’ zei hij.

‘Probeert u hem dan zover te krijgen dat hij contact met me opneemt.’ Ze stak hem een kaartje toe. ‘Ik zou graag weer eens met hem spreken.’ Ze anticipeerde automatisch op zijn wantrouwen. ‘Ik verdenk hem nergens van. Ik ben benieuwd hoe het met hem gaat.’

‘Is er reden tot zorg?’ vroeg Dennis. Dalfsen keek hem aan maar zei niets. Natuurlijk niet. Wat er ook was, ze mocht er niet over praten. Dennis probeerde iets aan haar gezicht af te lezen, maar zijn blik gleed van haar af als water van een eendenrug. ‘Ik zal het hem zeggen,’ zei Dennis.

Ze keken hoe de politiewagens wegreden over het pad tussen de populieren.

‘En nu maar hopen dat ze niet terugkomen.’ René vloekte zachtjes. ‘Ik moet op reis, anders zijn we failliet.’ Hij keek naar Dennis. ‘Jij bent een slechte leugenaar, Dennis.’

‘Heb jij twijfels over het geleverde product?’ vroeg Dennis pissig. ‘Ik moest heel vlug bedenken wat ik precies moest zeggen om jouw verklaring te ondersteunen.’

‘Heel vlug denken.’ René snoof. ‘We zijn achter in de schuur maar gaan kaarten.’

Dennis schudde zijn hoofd. ‘Iemand bedanken dat hij heeft gelogen om jouw nek te redden, dat is te moeilijk voor jou.’ Hij draaide zich om en liep de schuur in.

‘Waarom was je niet gewoon vergeten wat ik je heb verteld?’ vroeg René. ‘Je was dronken, verdomme.’

‘In Bolhuis wordt drank geschonken. Het is de bedoeling dat je dronken wordt.’ Dennis draaide zich nijdig om. ‘Maar ik herinner me alles. Jij hebt Ibrahim gezien op de dag dat Ayse verdween. Bij de schuur. Hij scharrelde daar rond alsof hij wat van plan was. Je dacht zelfs dat hij die kinderporno in de schuur had verstopt.’

René knikte. ‘Ja, ja. Porno en knulletjes horen bij elkaar. En Ibrahim is een knulletje, dus…’

‘Maar het is geen gewone porno.’ Dennis schopte tegen een leeg verfblik. ‘Wat deed je hier eigenlijk?’

‘Wat?’ René deed zijn best om onschuldig te klinken, maar halverwege het woord speelde er al een onuitstaanbare grijns rond zijn lippen. ‘Nou ja. Ik had geen zin om mee te werken aan de bus.’

‘Wat?’

‘Ik wilde hier de elektrische schroevendraaier ophalen, maar toen ik zag dat jij hier bezig was… ben ik weggegaan.’ René was lacherig. ‘Als ik hier was binnengekomen had jij me de kop gek gezeurd dat ik niet meewerkte. Vandaar. Sorry.’

Dennis deed een stap naar voren. ‘Die bus zou in orde zijn. Ik zou helemaal niet onder deze bus moeten liggen. Ik zou er alleen in hoeven rijden. En nou lig ik al weken te krabben op een vloer die volgens jou uit leem bestaat!’

Dennis schopte woedend in het droge, bruine stof op de vloer en direct kwam de scherpe varkenslucht vrij.

Renés gezicht was rood van het lachen. ‘Ik zei toch sorry!’

‘Je komt hier niet weg zonder me te helpen met die vervloekte remleidingen.’

‘Goed. Goed.’

‘Jij ligt eronder. Ik rem wel.’

Eindelijk hield René op met lachen.

‘En laten we eerst even de ergste rotzooi opruimen.’

Renés werkkleding lag voor de kast, naast die van Dennis. ‘Als je hier bent geweest op de dag dat Ayse verdween, ben je misschien getuige,’ zei Dennis. ‘Heb je haar gezien?’

René schudde zijn hoofd. ‘Nee.’ Hij sjorde ijverig aan zijn overall.

‘Wat deed Ibrahim eigenlijk, toen je hem hier zag?’

‘Ik mag hem niet. Hoe hij loopt, hoe hij kijkt. Het is een gluiperd.’ René scharrelde rond tussen de troep die de agenten hadden achtergelaten. ‘Zie jij mijn gympen ergens, Dennis?’

Dennis keek onder zijn spullen. ‘Niet hier.’

‘Ik ga niet met mijn laarzen door dat stof kruipen,’ zei René. Hij zocht verder, ten slotte ook in de bus.

‘Ik snap er geen bal van, Dennis,’ zei hij, ‘mijn gympen zijn pleite.’