37
Kinderen renden door het windstille park, verlicht door de lage zon. Ceren Kaymak zat op een bankje achteraan, met haar rug naar het bruggetje waar haar dochter was gevonden. Ze keek uit over de grote grasvlakte die het midden van het park vormde.
Loretta Dorigo gaf Kressen een duwtje tegen zijn arm. ‘We hebben bekijks,’ zei ze zacht, ‘bij dat bruggetje.’
‘Rustig laten kijken,’ zei Kressen. Ceren Kaymak had haar handen tussen haar benen gestoken om ze warm te houden, maar zelfs het puntje van haar neus was blauwig van de kou. Ze knikte naar Kressen en Loretta.
‘Het gaat over Ayse,’ zei Kressen. ‘We moeten haar nog een dag bij ons houden. Het spijt me. De lijkschouwer komt pas morgen.’
Ceren knikte vluchtig. Ze keek nog steeds naar de grasvlakte met de spelende kinderen. Hun ijle stemmen verdwenen in de ruimte maar soms bereikte een zachte echo de bank. ‘Kinderen willen hier graag spelen,’ zei Ceren zacht. ‘Een beetje grote kinderen.’ Ze schudde haar hoofd. Jongetjes holden achter een bal aan over het grasveld.
‘Als ik mijn ogen dichtdoe, hoor ik haar,’ zei Ceren. ‘Dan hoor ik mijn meisje, haar stem. Ik hoor haar praten in zichzelf. Dat deed zij veel.’ Ze huiverde. Kressen vroeg zich af hoe lang ze al buiten was. ‘Als ik mijn ogen langzaam opendoe, zie ik haar.’
Kressen keek naar het oude asfalt tussen zijn voeten. Toen hij opkeek zag hij haar ogen, moe maar helder, op hem gericht.
‘Waarom moet ik wachten? Mijn dochter moet begraven worden.’
‘Dat weet ik,’ zei Kressen. ‘Ik denk dat het lichaam morgenavond wordt vrijgegeven. Het is een besluit van de officier van justitie.’
‘Overmorgen gaat het vliegtuig,’ ze Ceren. ‘Alles is alsof ik slaap. Alles gebeurt, net als toen mijn grootmoeder doodging.’
‘Redt u dat, financieel?’ vroeg Kressen, ‘bent u verzekerd voor de kosten?’
‘Verzekering betaalt voor Ayse. Mijn ouders helpen mij.’
‘En uw man?’
‘Als nodig, mijn ouders helpen.’
Kressen dacht aan Hatice met haar blauwe contactlenzen. Zij had hem een verklaring gegeven voor de ruzies tussen Ceren en haar man. ‘Mevrouw Kaymak? Toen uw man op Ayse moest passen, was u toen bang dat hij haar alleen zou laten?’
‘Hij heeft haar alleen gelaten. Hij ging naar de fruitmachine. Gokken.’ Ze sprak de woorden achteloos uit, zonder nadruk.
Zonder woede. ‘Ik begrijp het niet. Ik wist zeker, geen geld in huis.’
Ze sloot haar ogen. Na een poosje verscheen er een voorzichtige glimlach op haar gezicht. Toen ze langzaam haar ogen opende, leek ze bijna gelukkig. ‘Hoe kan je naar de fruitmachine zonder geld?’ fluisterde ze.
‘Hebt u het hem gevraagd?’
‘Hij schaamt zich. Hij is bang.’
‘Heeft hij geld gekregen van Bayram Amca?’
Ze kon een lachje niet onderdrukken. ‘Bayram Amca houdt erg van geld. Hij niet makkelijk geld weggeven.’
Kressen vroeg zich af of ze dit had verteld als ze in haar huis was geweest, met de treurende vrouwen en de stuurse mannen om zich heen. ‘Is er iets anders dat u me nog niet hebt verteld over Ayse?’ vroeg hij. Ceren glimlachte toen ze de naam van haar dochter hoorde.
‘Ik kan haar horen,’ zei ze zachtjes.
‘Luistert u alstublieft,’ zei Kressen.
Ze deed haar ogen niet open. ‘Ayse durfde hier nooit te komen,’ zei ze. ‘Vreemde, grote kinderen. Honden. En nu is ze hier.’
Kressen zag Loretta Dorigo een ongeduldige beweging maken en volgde haar blik. In de verte, bij het pad naar het bruggetje, stond een man.
‘Mevrouw Kaymak? U moet naar huis gaan,’ zei Kressen. ‘Het is te koud om hier te blijven.’ Tot zijn schrik gehoorzaamde ze hem, als een dier dat naar de stal wordt gestuurd.
‘Pas goed op uzelf,’ zei Kressen. Ze liep weg, met een trage, bedachtzame tred, in haar witte trui en zwarte joggingbroek.
‘Wat is er toch?’ vroeg hij geïrriteerd aan Loretta.
‘Ik vertrouw hem niet. Hij staat zo te kijken.’
‘Het is de vader van dat andere meisje,’ zei Kressen. Ramazan Bülbül kwam hen zelfs tegemoet. Hij gaf hun beiden een hand.
De bezorgdheid straalde uit zijn ogen.
‘Wat is er?’ vroeg Kressen.
‘Ceren,’ zei Ramazan. ‘Ik maakte me zorgen.’
‘Waarom?’
‘Met mijn vrouw, het begon net zo. Zitten. Wachten.’ Hij keek treurig. ‘Wij kunnen niks doen.’
‘Waarom bekeek u ons?’ vroeg Kressen.
‘Er is nog wat,’ zei Ramazan. ‘Misschien niet belangrijk.’ Hij keek even om zich heen en wandelde toen weg bij het struikgewas rond het bruggetje.
‘Een vriend van mij heeft Ayse gezien. Hier, in het park.’
‘Wie is die vriend?’ vroeg Loretta.
‘Hij durft niet te praten,’ zei Ramazan. ‘Maar ik weet, politie moet alles weten. Daarom praat ik.’
‘Wat heeft hij gezien?’
‘Ayse.’ Hij keek opzij naar Kressen. ‘Hij kende Ayse. Hij weet het zeker.’
‘Op de dag dat ze verdween?’
‘Ja. Zij had geen fietsje bij zich. Zij was met twee meisjes. Turkse meisjes.’ Ramazan keek van Kressen naar Loretta. ‘Ze hadden hoofddoekjes.’
‘Kende uw vriend die meisjes?’
‘Nee,’ zei Ramazan. Hij keek weer naar Loretta. ‘Ik heb gezworen zijn naam niet te noemen.’
Peter Kressen sloot het formulier waarop hij het verhaal van de anonieme getuige had genoteerd. Via het netwerk kwam het beschikbaar voor de groep tactische rechercheurs en misschien, misschien speelde het morgen wel een rol in wat tegenwoordig ‘de aansturing van het team’ werd genoemd.
Kressen wreef over zijn hals, waar de boord van zijn colbertje zijn huid schuurde. In de spier die uitwaaierde van zijn nekwervels naar de schouderbladen zetelde zijn frustratie over dit onderzoek. Het lampje op zijn telefoon begon te knipperen, maar Kressen leunde achterover en rekte zich uit als een kat voor hij rechtop ging zitten en de telefoon pakte.
‘Kressen,’ zei hij.
‘O. Toch.’ Klein Drienen klonk schor. ‘Hoe kom ik hier terecht?’
‘Ik heb je gebracht. Kan je alles vinden?’
‘Ja.’ Klein Drienen kuchte. ‘Wat heb ik gedaan?’
‘Ik ben er niet de hele ochtend bij geweest,’ zei Kressen, ‘maar om je een indicatie te geven: je hebt voor meer dan vijftig gulden aan koffie en cognac gebruikt. Vanochtend nog.’
Kressen kreeg de indruk dat er een hand over de hoorn werd gehouden. Zijn nek was aangenaam warm nu en de kraag van zijn jasje was, samen met zijn schouderbladen, een centimeter of twee gezakt, tot onder de rand van zijn boord. Wees ontspannen, uw kleding zal beter zitten.
‘Dat was het?’ Klein Drienen klonk moedeloos.
‘Je hebt je ontslag ingediend,’ zei Kressen. ‘Maar ik heb het niet verder verteld.’
‘Hebben we…’ Klein Drienen kreeg weer een hoestbui en dekte de hoorn af. Kressen hoopte dat hij de draadloze telefoon in de keuken gebruikte, dicht bij de wasbak en de schoonmaakmiddelen. De telefoon werd neergelegd en hij hoorde Klein Drienen wanhopig kokhalzen. Achter hem zwaaide de deur van het kantoor open. ‘We spreken elkaar vanavond wel,’ zei Kressen en legde de hoorn neer.
‘Het is al avond,’ zei Gerda Dalfsen. ‘We zijn vrij.’
Kressen glimlachte.
‘Ik wist niet dat er iemand op jou wachtte, thuis,’ zei Gerda. Ze klonk neutraal, gewoon, maar Kressen wist dat ze gespitst was op het antwoord. ‘Ben je nog verder gekomen?’ vroeg hij.
‘Je kan van Gavel zeggen wat je wilt, maar hij heeft goeie contacten met justitie,’ zei ze. ‘Videobewaking. Normaal zijn daar stapels papier voor nodig. Hij doet het met één telefoontje.’ Ze stopte de band in een videorecorder. ‘Misschien dat hij nog wat toezeggingen overhad, met al die heroïnehandelaren van hem.’
De video-opnamen werden gemaakt met een systeem dat gevoelig was voor beweging en de technische groep die dat plaatste, ging er prat op dat ze vrijwel overal een camera konden krijgen, mits de juridische steun er maar was. Gerda Dalfsen pakte de afstandsbediening en drukte op een knopje. Het beeldscherm ruiste zacht.
Het was een slordige uitsnede van een Arnhemse straat met, in het midden, het korte pad door een voortuin naar een groengeverfde deur. De tape startte automatisch bij een beweging in het centrum van het beeld. Kressen zag een kat, de postbode, fietsende kinderen, wandelaars met honden, auto’s. Bij iedere wisseling flikkerde het beeld.
Kressen besloot buitenshuis te eten. De katerige Klein Drienen zou vast verkeerd reageren op de geur van gestoofd lamsvlees.
‘Heb jij al gegeten, Gerda?’ vroeg hij.
‘Mmm… Nee.’
Hij hoorde meteen dat ze beet had. Een jonge man kwam het beeld in lopen. Hij droeg een trainingsbroek, fleecetrui en tennisschoenen en had een lichtgekleurde envelop in zijn hand. Hij keek naar de gevels, liep het tuinpad op en liet de envelop in de brievenbus glijden. Toen hij terugliep naar de straat keek hij recht in de camera. Kressen zuchtte. De videorecorder spoelde en klikte. ‘Wie woont daar?’ vroeg hij.
‘Iemand die seksuele belangstelling heeft voor kinderen,’ zei Gerda Dalfsen. ‘Een onverbeterlijke viespeuk. Hij is twee keer gepakt. De volgende keer wordt het TBS, dus hij houdt zich gedeisd. Een verzamelaar van kinderporno.’
‘Wat hebben we net gezien?’
‘Dat er iets bij hem in de bus wordt gegooid. In een neutrale envelop. Door iemand die we al een paar keer zijn tegengekomen in deze zaak.’
Ze liet de video weer lopen. ‘Kijk, kijk.’
Kressen zag Dennis Hiemstra over het trottoir lopen, het tuinpad op. Hij duwde de brievenbus weer open, liet de envelop naar binnen glijden en kwam naar de camera gewandeld.
‘Geen spoor van vermomming,’ zei Gerda, ‘hij had die broek en die trui ook aan toen ik hem verhoorde, vanmiddag. Dit is anderhalf uur later. Brutaal, hoor.’
‘Dit past niet bij hem,’ zei Kressen.
‘Dennis Hiemstra werkt vlak bij de vindplaats van het lichaam. Het voetspoor van die gymschoen maat 42 verbindt die vindplaats met de plek waar kinderporno is gevonden, in de struiken. Er is dezelfde soort porno gevonden in Dennis’ werkplaats. Hij heeft Dorigo een raar verhaal verteld over het slachtoffer. En nu dit weer.’
‘We weten niet wat er in die envelop zit,’ zei Kressen.
‘Dat moeten we dan maar eens uitzoeken.’
Gerda was wel te vertrouwen, dacht Kressen, maar hoe zou Dennis Hiemstra worden betiteld, in het jargon van Gavel? Een ‘kans’, of was hij ‘een mogelijkheid’?