45

Dennis greep Ibrahim bij zijn trainingsjack en sleurde hem onder het aanrecht vandaan. ‘Hoe kom je hier binnen?!’

‘De-de bus was open,’ stotterde Ibrahim.

‘De schuur niet!’

‘Er is een plank kapot,’ fluisterde Ibrahim.

Uit de wand waartegen de spullen van de beunhazen waren gestapeld, was een plank weggebroken. Het hout was rot, maar de breuk vers. Ibrahim leek met zijn kale hoofd en wijde kleding kleiner en angstiger dan ooit tevoren.

‘Wat deed die man hier?’

Ibrahim haalde zijn schouders op.

‘Wat zei hij?’ vroeg Dennis.

‘Ik heb niks gehoord.’

Dennis staarde hem aan.

‘Zij zoeken iemand,’ mompelde Ibrahim.

‘Hij zoekt jou. Anders had hij wel Nederlands gesproken.’

‘Nee!’ Ibrahim sperde verontwaardigd zijn ogen open. ‘Zij zoeken kinderen!’

‘Waarom?

‘Ja, hoe moet ik dat weten!’

Ik heb geen tijd voor dit gezanik, dacht Dennis. Laat zijn vader hem maar opvoeden. Hij klom de bus uit, legde uit voorzorg de sluitbalk in de beugels van de grote deuren en draaide de kleine deur op slot. Toen hij weer in de bus klauterde, ging zijn mobiele telefoon. Elena. Hijgend. ‘Het rommelt behoorlijk, in mijn buik.’ Ze vloekte in het Kroatisch. ‘Het doet flink pijn, ook.’

‘Heb je de vroedvrouw gebeld?’

‘Jaaa!’

‘Ik breng nu de bus weg en kom met de taxi naar huis.’

‘Dennis! Ik ga jouw kind baren!’

‘Ik kom eraan!’ Dennis verbrak de verbinding en keek om zich heen. De losse rommel moest aan de kant. Hij ging rijden.

‘Opgesodemieterd,’ zei Dennis tegen Ibrahim. ‘Ik heb het druk.’

‘Als jouw kind gaat komen moet ik mee!’ kreet Ibrahim. Dennis veegde de vuile mokken van het aanrecht in de gootsteen.

‘Jij liegt tegen me. Je liegt zowat altijd tegen me. Waarom zou ik jou meenemen?’

Ibrahim keek hem aan en opnieuw zag Dennis even die vreemde, oude blik in zijn ogen, maar toen vlamde Ibrahims angst op en haastte hij zich de bus uit. Dennis drukte alle kastjes dicht, klom naar buiten en sloot de achterdeur van de bus af.

Ibrahim stond bij de gereedschapskast. Hij schoof een lade dicht en stopte iets in zijn zak. Dennis herkende de lade. ‘Leg terug,’ zei hij, maar Ibrahim schoot opzij en vluchtte langs de bus naar voren. ‘De deur zit op slot, sufferd.’

Ibrahim probeerde bij de grote deur de balk uit de beugels te duwen. ‘Geef dat mes terug,’ zei Dennis.

Ibrahim liet de balk terugzakken en haalde het stanleymes uit zijn zak. Een metalen handvat met een schuifknop. Hij duwde onmiddellijk het scheermesscherpe, driehoekige blad naar buiten. Dennis wilde Ibrahim het mes uit de handen te schoppen, maar kwam daar niet aan toe.

Er werd vanbuiten aan de deuren gesjord. Ibrahim liet het mes los, nam een enorme sprong en verborg zich achter Dennis. Het mes plofte op de vloer. Bruin stof wolkte op in de streep licht die onder de deur door viel. Boze, Turkse stemmen buiten.

Er werd nu op de kleine deur gebeukt. Dennis boog zich voorover en loerde door een reet tussen twee planken. Er stonden Turkse mannen voor de schuur, in zijn beperkte gezichtsveld al een stuk of vijf, de armen langs hun lichaam, de borst en buik vooruit. Hij draaide zich om naar Ibrahim en legde zijn vinger op zijn lippen. De man die al eerder binnen was geweest, bepleitte vurig zijn standpunt en wees naar de deur.

‘Wat zegt hij?’ fluisterde Dennis.

Ibrahim trilde als een blad. ‘Hij denkt dat wij binnen zijn.’

‘Wat wil hij van ons?’

‘Zij denken dat ik dat meisje heb vermoord.’

Dennis staarde naar Ibrahims angstige gezicht. Geen twijfel mogelijk, hij meende wat hij zei. ‘Fuck,’ zei Dennis. Buiten werd gedelibereerd. Dan een plotselinge stilte en, keurig, drie klopjes op de houten deur.

‘Hallo! Is daar iemand?’

Dennis dacht dat hij hallucineerde toen hij seconden hoorde wegtikken. Hij tilde zijn pols op. Het was zijn horloge. Op Ibrahims kale hoofd parelden zweetdruppeltjes. ‘Ik denk dat zij weggaan,’ fluisterde hij na een eeuwigheid. Dennis boog zich heel voorzichtig voorover naar de deur en loerde door de spleet. De mannen liepen in de richting van het park. De man die eerder binnen was geweest, keek spijtig naar de grote deuren. Een vriend pakte hem bij de arm. Op het ogenblik dat ze zich omdraaiden, ging Dennis’ telefoon. De mannen draaiden zich onmiddellijk terug.

‘Met mij.’

Dennis hoorde een diepe, zware grom, die overging in een hoge, snelle ademhaling. ‘Dennis! De vroedvrouw komt niet! En de baby wel!’

Dennis begreep het opeens. De vroedvrouw was altijd in de flat van Elena op bezoek geweest, nooit in Dennis’ HAT-eenheid.

‘Mijn liefste. Bel de taxi. Het nummer staat in de telefoonklapper onder de T van taxi. Ga naar het ziekenhuis. Ik kom eraan.’

‘Schiet op!’

Er werd met hernieuwde energie op de deur gebeukt.

‘Ibrahim?’ zei Dennis, ‘je kan nu beter precies doen wat ik zeg.’