9

Kressen was in slaap gevallen op het ogenblik dat hij de matras raakte, maar om zes uur was hij opeens klaarwakker geweest en de nachtmerrie was weer begonnen. Om twintig voor zeven kwam hij het kantoor binnen waar Klein Drienen met rode oogjes zat te wachten. Ze hoopten allebei dat de ander nieuws zou hebben, maar zaten even later zwijgend tegenover elkaar, elk met een kartonnen beker vol zwarte koffie.

‘Wat staat er op het programma?’ vroeg Klein Drienen na een poosje.

‘Acht teams gaan verder met zoeken. Er wordt gepost bij de fietspaden van de nieuwe brug. Misschien dat iemand gisteren iets heeft gezien. En het buurtonderzoek gaat van start.’

Klein Drienen staarde naar zijn koffie. Hij kneep af en toe zijn ogen dicht in plaats van te knipperen. Misschien moeten we voor het hele team oogdruppels laten komen, dacht Kressen.

‘Is er al bericht van de techneut?’ vroeg Klein Drienen.

Kressen schudde het hoofd. De technisch rechercheur had tamelijk kribbig gereageerd toen hij de vorige nacht werd opgeroepen om het kinderpornoblad en de voetafdruk veilig te stellen.

‘Wat verwacht je ervan?’ vroeg Kressen.

‘Niks speciaals,’ zei Klein Drienen. ‘Dat die sporen worden onderzocht, dat verwacht ik.’

‘Jij bent ervan overtuigd dat het met de verdwijning van Ayse te maken heeft.’

‘Er is een patroon.’ Klein Drienen vouwde zijn handen om de kartonnen beker. ‘Twee jaar geleden verdween een Turks meisje. We hebben haar nooit teruggevonden. Nu verdwijnt er weer een. We vinden kinderporno. Verstopt. Achtergelaten op een eenzame plek.’

‘Ik zie nog geen patroon.’

‘Er waren bij dat vorige meisje hardnekkige geruchten over een Hollandse man die het meisje zou hebben aangesproken. Er waren anonieme tips, zegt men.’

‘Vaag.’

Klein Drienen tilde met beide handen zijn koffie op. ‘Gebiedsagenten weten lang niet alles. Maar ik moest de vragen van de ouders beantwoorden. Van de familie. Ik mocht er een mouw aan passen toen we haar niet konden vinden. Ik moest zeggen dat we alles deden, terwijl ik daarvan niet overtuigd was.’ Klein Drienen nam een slok koffie. ‘Jij mag het dit keer doen. Misschien dat ze een inspecteur meer vertellen.’

‘Deden we niet alles, de vorige keer?’

‘Nee,’ zei Klein Drienen, ‘ik dacht niet dat we alles hadden geprobeerd.’

Ze keken elkaar aan.

‘Hoe was jouw relatie met de ouders?’ vroeg Kressen.

Klein Drienen hield zijn handen om de beker met koffie en staarde nietsziend voor zich uit. ‘Dat waren hele lieve mensen,’ zei hij.

‘Wisten zij van de geruchten?’ vroeg Kressen.

‘Ze hoorden ervan, ja.’

‘Dat veranderde hun houding niet?’

‘Ik dacht dat ze me wel konden schieten, natuurlijk,’ zei Klein Drienen. ‘Maar ze vergaven ons. Direct. Ik heb toen serieus overwogen om mezelf te schieten. Maar dat zou ook niet helpen, natuurlijk.’

Geen trilling verstoorde het oppervlak van de koffie, geen vochtige glans verscheen in Klein Drienens vermoeide ogen.

‘Ik kijk de rapporten van gisteren nog even door,’ zei hij. ‘Hoofdinspecteur Gavel vroeg of je even langs wilde komen.’

‘Goed,’ zei Kressen. ‘Ik ben zo terug.’

Terwijl hij naar een andere vleugel van het bureau liep, dacht hij aan alle politiemensen die hem ooit hadden gezegd dat een kogel uit hun dienstpistool de mildste oplossing leek voor hun benauwenis. En aan degenen die het zeker wisten.

Hoofdinspecteur Gavel was een kop groter dan Kressen, maar hij leek eerder een bangelijke kantoorfrik dan een politieman. Hij droeg de verkeerde bril, grote glazen, vierkant met afgeronde hoeken, waarachter ieders ogen angstiger leken dan ze waren.

‘Waarom moest ik mee bij het eerste bezoek?’ vroeg Kressen.

‘Turken houden voor ons de deur dicht,’ zei hoofdinspecteur Gavel. ‘Dus als ze ons nodig hebben, kijken we rond.’

‘Er wordt een kind vermist!’

Gavel haalde zijn schouders op. ‘We wisten gisteren niet dat ze weg zou blijven.’

De hoofdinspecteur compenseerde zijn uiterlijk met permanent venijn in ieder aspect van zijn optreden. Hij had ooit leiding gegeven aan de Groep Bijzondere Opdrachten en dat was een periode van krachtdadig ingrijpen geweest, waarbij de baas het eerst en het hardst sloeg.

‘Jij moest mee vanwege je kleding. Turken zijn gevoelig voor hiërarchie. Jij zit van nature strak in het pak, dat maakt meer indruk dan een uniform.’

Kressen zuchtte. ‘We zoeken een kind,’ zei hij. ‘Geen verrassingen meer, graag.’

Gavel tuitte zijn lippen. ‘Onze interesse is niet minder geworden.’

‘Wat betekent die interesse concreet, in het verdere onderzoek?’

‘Dat we zeer nieuwsgierig zijn naar alles,’ zei de hoofdinspecteur, ‘informatie over familierelaties, ruzies, bezigheden, geld, bezittingen…’

‘Rot op. We moeten een kind vinden.’

‘Als je me uit had laten spreken, had je kunnen horen dat we deze zaken beschouwen als bijproduct van het onderzoek naar Ayse.’ Hoofdinspecteur Gavel schoof wat papieren aan de kant alsof hij op zoek ging naar het volgende klusje.

‘Je krijgt twee extra mensen om al de zachte informatie in het systeem te zetten. Het kost je niks, dus je kan fulltime blijven zoeken. Veel sterkte.’

Kressen bleef zitten. De hoofdinspecteur ook. Dat was logisch, want hij zat in zijn eigen kantoor. De hoofdinspecteur zweeg. Dat kon hij goed en voor iemand met zijn temperament was dat een hele prestatie. Hij bracht journalisten regelmatig tot wanhoop met zijn zwijgen.

‘Twee extra mensen komen niet uit de lucht vallen,’ zei Kressen, ‘dus er zit wat achter en of dat nou een IRT is, een onderzoek dat hier op het bureau draait of wat mij betreft landelijk, als het iets te maken kan hebben met Ayse en ik krijg het nu niet te horen, loop ik naar de pers.’

De hoofdinspecteur bleef hem zwijgend aanstaren. Oogdruppels, dacht Kressen, oogdruppels!

Hoofdinspecteur Gavel bloosde van woede over Kressens dreigement, maar ten slotte pakte hij een afstandsbediening. Kressen draaide zijn stoel naar de televisie in de hoek en zag de grijzige beelden van een observatiecamera. Reizigers liepen over een tegelvloer.

‘Schiphol, twee jaar geleden. Kijk, om deze club gaat het…’

Kressen zag de drie kinderen. Ze liepen langzaam, tegen elkaar aan hangend onder de camera langs, tot de kleinste opeens begon te rennen en ze alle drie uit beeld verdwenen. Een vrouw met een hoofddoekje liep er achteraan, een man met een brede lach keek toe. Hij deed Kressen aan Jean-Paul Belmondo denken, met snor. De man riep iets en draaide zich om naar iemand die achter hem liep. Gavel wachtte even voor hij het beeld bevroor.

‘Die man daar.’ De hoofdinspecteur wees met een computerwiebertje op het beeldscherm naar een man die achter de lachende vader stond. ‘Groothandelaar in Turkse heroïne. Had destijds problemen over een betaling.’

De man had een borst als een brandkast en een dikke buik. De norse uitdrukking op zijn gezicht leek erin gebeiteld. De band werd teruggespoeld, de kinderen holden achteruit het beeld in, stonden stil tegen elkaar aan, deden een slenterpas naar voren tot de voorste een sprong maakte en alles weer bevroor.

‘Hij reisde met dit gezin samen. Een week later verdween de jongste dochter.’ Het wiebertje bleef rusten op het voorste, springende meisje. ‘Hij is geen familie, ze beweren elkaar niet te kennen. Hij wordt Bayram Amca genoemd. Oom Bayram.’

Kressen voelde zijn angst weer, als een zwaar, vreemd ding in zijn buik dat je soms kunt vergeten, maar waar je nooit aan went. Het meisje was zeven, wist hij. Ze lachte, ze had donkere ogen en donker haar in een lange paardenstaart op haar rug, de voet opgetild om te gaan rennen.

‘Deze opname is twee jaar oud en dat meisje is nog steeds weg.

Een maand na haar verdwijning worden er twee Turken in Duitsland gevonden. Vastgebonden en in brand gestoken. Dat waren mogelijk de jongens met wie die dikke problemen had.’ De hoofdinspecteur boog zich voorover. ‘Nee, we weten niets zeker. Maar Turkse handelaren ontvoeren wel vaker familieleden als het om grote deals gaat. Was dat kind familie van die heroïneimporteur? Weten we niet. Kende ze hem? Zeker. Die band is het bewijs. Heeft die dikke wraak genomen op de daders? Ook onbekend.’

‘Waarom is de familie wijsgemaakt dat een Duitse kinderverkrachter…’ Kressen zag dat hij een open zenuw raakte.

‘Er is meer bekend bij deze mensen dan toevallig is,’ zei hoofdinspecteur Gavel, woedend knipperend, ‘dus houden we onze vermoedens buiten beeld.’

Dat was het verhaal naar buiten toe, dacht Kressen, vermoedens.

Zolang het vermoedens waren, hoefde je niets te zeggen.

‘Bovendien,’ zei Gavel haastig, ‘de mogelijkheid dat die Duitse pedofiel het heeft gedaan, is onverkort aanwezig.’

Maar jij denkt dat het gelul is, dacht Kressen, jij denkt dat Turken elkaars kinderen ontvoeren.

‘Gaat er informatie van het bureau naar Turkse dealers?’ vroeg hij. De hoofdinspecteur keek met grote, kwade ogen door zijn bril naar Kressen.

‘Typisch een probleem van het middenkader. Jij kan het niet hebben dat de korpsleiding meer weet dan jij.’

‘Ik wil een kind terugvinden.’

‘Ik help je erbij. Maar dat betekent niet dat ik meteen bij je in bed ga liggen.’

‘Gelukkig maar,’ zei Kressen. Hij stond op. ‘Die Bayram Amca op de videoband was volgens jullie toch een heroïnehandelaar? Ik heb hem gisteren gezien en gesproken. Hij leidde de zoektocht naar Ayse. De Turkse zoektocht. Hij is de oom van Hikmet Kaymak, de vader van Ayse, en dus familie van haar.’

De hoofdinspecteur incasseerde het nieuws met een uitgestreken gezicht.

‘Is er nu iets dat ons kan helpen om Ayse te vinden?’ vroeg Kressen.

‘Nee.’

Kressen pakte zijn colbert en liep naar de deur. Hij zag het stilstaande beeld op de televisie, de lachende vader, de moeder die haar hand had uitgestoken naar haar kinderen en de sprong van het meisje. Ze was knap, de staart danste op haar rug.

‘Nog één ding,’ zei de hoofdinspecteur. ‘Laat die kleding niet je zwakke punt worden.’

Kressen streek nog een keer over de revers van zijn jasje. De hoofdinspecteur grijnsde. ‘Ik bedoel, het zijn macho’s. Als ze denken dat je een fatje bent, zullen ze je eerder in je reet neuken dan normaal antwoord geven.’

Kressen liet het colbert om zijn schouders glijden. ‘Aan de beeldspraak kent men ons diepste verlangen,’ zei hij.