34
René kroop onder de bus uit, kwam overeind en veegde met zijn laarzen langs de broekspijpen van zijn overall. Onder zijn neusgaten zaten bruine vegen stof. Dennis grijnsde.
‘Zo,’ zei René. ‘De leidingen zitten op hun plek. Nu de remmen ontluchten. Doe jij de deuren even open?’
‘Hoezo?’ vroeg Dennis.
‘We kunnen alleen ontluchten met draaiende motor,’ zei René, ‘De remmen werken op perslucht. De persluchtgenerator draait met de motor mee.’
Dennis opende het hangslot en tilde de ketting uit de beugels. ‘Dus als de motor niet loopt, kan ik niet remmen?’
‘Jawel. Maar je hebt een beperkt voorraadje perslucht.’ Dennis tilde de linkerdeur een beetje op en schoof hem van de bakstenen drempel waarna de deur vrij in zijn scharnieren hing en met een licht duwtje majestueus openzwaaide. Dennis knipperde tegen het licht en snoof de frisse lucht diep in zijn longen. Hij zag een beweging tussen de struiken onder de populieren. Ibrahim.
‘René,’ zei Dennis, ‘ik ben even bezig.’
‘Dit kan ik niet alleen!’ hoorde hij achter zich. Dennis zei niets, niet tegen René die in de schuur achterbleef en niet tegen Ibrahim die halfslachtig wegdook in de bosjes. Hij jogde over het pad tussen de populieren en sloeg een smal zijpad in. Ibrahim stond een paar meter verderop, met hangende schouders en een ongelukkig gezicht.
‘Goedemorgen. Leuk dat je… komt buurten.’
‘De politie is geweest,’ zei Ibrahim.
‘Goed Nederlands,’ zei Dennis, ‘je gaat vooruit.’ Maar ironie was niet aan Ibrahim besteed.
‘Wat hebben ze gedaan?’ vroeg hij.
‘De politie? Gezocht.’ Dennis liep naar Ibrahim en legde een hand op zijn schouder. ‘Weet jij waarnaar ze zochten?’ Hij zocht houvast op de schouder, maar de stof van Ibrahims trainingsjack was glad en hing los om zijn schouders. Dennis kneep. ‘Ibrahim?’
‘Nee. Weet ik niet.’
‘Waarom zit je hier in de bosjes?’
‘Vanwege die andere.’
‘Wat nou andere?’
‘Die andere man!’
Dennis trok hem naar de brede stronk van een boom die had moeten wijken voor de populieren, en duwde Ibrahim er met zijn achterste op. ‘Waarom ben je bang voor René? Hij is mijn vriend.’
‘Hij mag mij niet.’
‘Hoe weet je dat?’
Ibrahim trok zijn kin een stukje omhoog en maakte een slissend geluidje. Dennis wist dat dit in Turkije ‘nee’ betekende, maar in Nederland had het een veelomvattender betekenis. Ibrahim trok zich terug in zijn Turks-zijn, hij trok een muur van buitenlanderschap op tegen de Hollander tegenover hem.
Dennis maakte meedogenloos gebruik van de sterke punten van zijn eigen cultuur. Hij keek Ibrahim recht in zijn ogen. ‘De politie kent jou. Ze maken zich zorgen om jou.’
Ibrahim probeerde zijn hoofd weg te draaien, maar Dennis pakte hem bij zijn kin. ‘Waarom ben je bij de politie geweest?’ Ibrahim kneep zijn ogen tot spleetjes en draaide ze omhoog, maar Dennis wachtte rustig tot Ibrahim schele hoofdpijn kreeg en met zijn ogen knipperde.
‘Ik ben niet bij de polies geweest.’
‘Politie,’ zei Dennis automatisch, ‘en lieg niet tegen me.’
‘De po-li-tie is bij ons thuis geweest.’
Dennis liet zijn kin los en ging naast hem zitten. ‘Vanwege je vader?’
Ibrahim knikte.
‘Een vrouw is langs geweest. Mevrouw Dalfsen. Heeft ze met jou gepraat?’
‘Ik moest alleen met haar praten. Toen vroeg ze of mijn vader me weleens sloeg. En waarom.’
‘Wat heb je gezegd?’
‘Dat mijn vader dat nooit zou doen.’ Ibrahim zag de verbazing in zijn blik, want hij zei er meteen achteraan: ‘Ik ga niet slecht praten over mijn vader. Het is wel mijn vader, ja!’
Dennis draaide zijn gezicht weg om zijn onmachtige woede te verbergen. Hij kon van Ibrahim niet verwachten zijn vader af te vallen.
‘Ibrahim, wat zou je vader hebben gedaan als jouw zus gisteravond met lipstick op haar gezicht was bovengekomen?’
Hij keek voor zich. ‘Mijn vader is erachter gekomen,’ zei hij zacht.
‘Hoe?’
‘Hij heeft de lipstick gevonden. Onder haar kleren.’
‘En toen?’
Hij schudde zijn hoofd, bijna onmerkbaar. Dat Hollandse ‘nee’ verbaasde Dennis meer dan de weigering op zich.
‘Ben je bang voor je vader?’
‘Ik moet doen wat hij zegt.’
‘Maar je houdt van alles voor hem geheim. Dat je pizza’s met pakjes dope bezorgt, bijvoorbeeld.’
Ibrahim haalde zijn schouders op.
‘Kan je dat niks schelen?’
‘Mijn vader weet dat allang,’ zei Ibrahim, ‘hij neemt het geld. En dan krijg ik zakgeld.’
Dennis graaide in zijn zak naar sigaretten en hield Ibrahim het pakje voor. ‘Vindt je vader dat niet fout? Slecht?’
‘Waarom? Ik verkoop niet aan eigen mensen. Turken.’
‘Waarom mag je zus geen lipstick gebruiken?’
‘Zij is dan kleine slet. Hoer.’
‘Wat heeft je vader met haar gedaan?’
‘Dat zeg ik niet!’
Dennis keek naar Ibrahim, zijn bedrukte gezicht met de ernstige rimpel tussen zijn wenkbrauwen en eindelijk beantwoordde Ibrahim zijn blik. ‘Je mag er met niemand over praten. Nooit. Alsjeblieft.’
Dennis kreeg de neiging hem op schoot te nemen. ‘Je bent bang dat ik de politie op jullie afstuur. Want dan krijgen jullie weer op je donder.’
Ibrahim knikte, heel voorzichtig.
‘Ik zal je niet verraden,’ zei Dennis. ‘Maar jij verzwijgt te veel, Ibrahim. Je zou beter kunnen praten.’
Dennis drukte het rempedaal in, liet het los en drukte het opnieuw in. Hij twijfelde hevig aan een carrière als chauffeur. Zijn knie zat klem, de motor maakte een onaards kabaal en de stank van dieseldampen was niet te harden. In de zijspiegel zag hij René zwaaien. Dennis draaide het contactsleuteltje terug en liet zich achteroverzakken in de weldadige stilte.
Zijn telefoon begon te jengelen, in het hoesje aan zijn riem. Dennis drukte zich schuin omhoog in de nauwe chauffeursstoel en wrong zijn hand in de split aan de zijkant van zijn overall, maar zijn vingertoppen raakten alleen de bovenkant van het toestel. Hij zag Elena in gedachten al persweeën opvangen, ze had hem die ochtend nog gezegd dat het niet lang meer zou duren. Dennis gromde en drukte zich iets omhoog, duwde zijn hand dieper in de nauwe opening en kwam klem te zitten.
Met zijn rechterhand reikte hij naar links, duwde de deur open en sprong stijfjes op de grond. Hij drukte bijna op het verkeerde knopje, maar toen had hij eindelijk verbinding.
‘Met mij. Is het zover?’
Hij hoorde haar zwaar ademen. ‘Elena?’
De ademhaling kreeg een onmiskenbaar seksuele ondertoon.
‘Elena, je bent een beest…’ Dennis onderbrak zichzelf. Elena had meer klasse, zelfs als ze flauwe grapjes maakte. ‘Wie is dit?’
‘Vertel eens verder over dat beest,’ zei een mannenstem.
‘Wie ben jij?’
‘Dan moet je maar een toestel met nummerweergave kopen.’ Eindelijk herkende hij de stem van Bert Goossens. ‘Je kan rijden. Ik heb een uurtje over.’
Dennis zweeg.
‘Half geld. Je kan het gebruiken.’
‘Ik hou niet van dit soort geintjes over mijn vriendin.’
‘Hee, hee! Ik begon niet over jouw vriendin!’ Bert klonk zowaar echt kwaad. ‘Jij begint erover. Dan moet je niet klagen als ik erop doorga.’
‘Moment,’ zei Dennis. Hij keek naar René. ‘Ik kan een uurtje extra rijden. Nu.’
René knikte. ‘Doen.’
‘Goed,’ zei Dennis. ‘Waar pik je me op?’
‘Over tien minuten, bij jou voor?’
‘Goed.’ Hij zou het net kunnen halen. René klauterde in de cabine. ‘Nooit meer zeuren dat ik je niet help,’ zei hij.
Dennis fietste zwetend naar het Spijkerkwartier en bedacht pas in de laatste bocht voor zijn huis dat Bert natuurlijk bij de flat zou wachten, in Arnhem-Zuid. Dennis kreunde en liet zijn hoofd hangen. Toen hij opkeek zag hij de donkerblauwe vrachtwagen recht voor zijn deur staan. Bert Goossens stond ernaast en keek omhoog naar de ramen van de derde etage. Hij droeg een zonnebril met kleine, rode glazen.
‘Daar ben je eindelijk,’ zei Bert.
Dennis zette zijn fiets weg, stak over naar de vrachtwagen, klom erin en begon met het verstellen van de stoel.
‘Ach!’ Bert, naast hem, zette met een driftig gebaar zijn bril af.
‘Ben je nou nog steeds kwaad vanwege een geintje?’
‘Nee.’ Dennis keek opzij. ‘Hoe wist je dat ik hier zat?’
‘Jaha!’ Bert zette zijn bril weer op. ‘Dat is het geheim van de smid.’ Hij keek voor zich uit, lachte zacht. ‘Of de chauffeur, natuurlijk. We gaan bochtjes draaien. Hier links.’
Dennis draaide aan het stuur. Bij het eerste rode stoplicht had hij pas weer de rust om opzij te kijken.
‘Hoe wist je dat, Bert?’
Maar Bert Goossens zei niets en keek voor zich. Onuitstaanbaar.
‘Ik vroeg je wat,’ zei Dennis.
‘Het is groen.’
Dennis trok op en doorliep vlekkeloos de vereiste versnellingen, ondanks de stresssituatie. Dat gaf hoop voor het examen. Op het parkeerterrein van de grote evenementenhal zette Bert met pilonen oefenbochtjes uit, maar net toen Dennis dacht dat hij dit keer geen kruidenpillen hoefde af te leveren, stapelde Bert de pilonen op en ging weer naast hem zitten.
‘Nu in het echt,’ zei Bert. Hij leidde Dennis naar een smal straatje met links en rechts geparkeerde auto’s.
‘Daar moeten we zijn.’
Dennis schampte bij het inrijden van de straat al met zijn achterband langs een stoeprand.
‘Rustig aan,’ zei Bert, ‘rustig aan!’
Dennis liet de wagen kruipen, kreeg pijn in zijn nek van het heen en weer in de spiegels kijken en draaide zich na twintig meter muurvast tussen een Opel en een lantaarnpaal.
‘Dit,’ zei Bert, ‘moet je van te voren zien aankomen.’
Dennis veegde het zweet van zijn gezicht.
‘Breng deze maar even weg, dan draai ik hem eruit.’ Bert gaf Dennis een grote, gele envelop. ‘Daar rechts, nummer veertien.’ Dennis beet op zijn lip, pakte de envelop aan en liet zich uit de vrachtwagen glijden. Hij wandelde de straat in zonder om te kijken, terwijl achter hem de motor bromde. De deur van nummer veertien was diepglanzend groen, pas geverfd. Hij liet de envelop in de brievenbus glijden en liep het korte tuinpaadje weer af, de hoek om en zag het wonder. Bert had, gebruik makend van de overblijvende dertig centimeter speelruimte, de vrachtwagen vrijgedraaid. Hij wenkte Dennis.
‘Nou mag jij er achteruit uit,’ zei hij grijnzend. ‘Dat is meestal makkelijker dan erin!’
Dennis zuchtte.