27

24 november ’s morgens

Toen Aram Barzani van de Zweedse commandotroepen om 4.52 uur in de ochtend het huis van Gabriella Grane binnenkwam, zag hij naast de ronde eettafel een grote, in het zwart geklede man op de grond liggen.

Aram liep voorzichtig naar hem toe. Het huis leek verlaten, maar hij wilde geen risico nemen. Niet lang geleden was er een rapport binnengekomen over een felle schotenwisseling hier, en op het rotsplateau achter het huis klonk opgewonden geschreeuw van zijn collega’s.

‘Hier!’ riepen ze. ‘Hier!’

Aram wist niet waar het over ging en aarzelde even. Moest hij naar hen toe rennen? Hij besloot binnen te blijven en te kijken hoe de man op de grond eraan toe was. Om hem heen lagen glassplinters en bloed. Op tafel had iemand papier kapotgescheurd en een paar potloden verpulverd. De man lag op zijn rug en maakte met een slap gebaar een kruisteken. Hij mompelde iets. Een gebed vermoedelijk. Het klonk Russisch. Aram verstond het woord ‘Olga’ en zei tegen de man dat er een ambulance onderweg was.

They were sisters,’ antwoordde de man.

Maar het kwam er zo verward uit dat Aram er geen belang aan hechtte. Hij doorzocht de kleren van de man en stelde vast dat hij ongewapend was en waarschijnlijk in zijn buik was geschoten. Zijn trui was nat van het bloed en hij zag er verontrustend bleek uit. Aram vroeg wat er was gebeurd. Aanvankelijk kreeg hij geen antwoord. Toen piepte de man nog een eigenaardige zin in het Engels.

My soul was captured in a drawing,’ zei hij, terwijl hij kennelijk bezig was het bewustzijn te verliezen.

Aram bleef een paar minuten bij hem om er zeker van te zijn dat de man hun geen problemen meer kon bezorgen, maar toen hij het ambulancepersoneel hoorde aankomen liet hij hem achter en ging hij het rotsplateau op. Hij wilde weten waarom zijn collega’s zo hadden geschreeuwd. Het sneeuwde nog steeds en de grond was bevroren en glad. Verder naar beneden hoorde hij stemmen en het motorgeluid van nieuwe auto’s die eraan kwamen. Het was nog steeds donker en dat bemoeilijkte het zicht, en er waren veel stenen en stekelige naaldbomen. Het landschap was dramatisch en de rots liep steil naar beneden. Geen gemakkelijk terrein om op te vechten. Aram had een slecht voorgevoel. Hij vond dat het merkwaardig stil was geworden en begreep niet waar zijn collega’s waren gebleven.

Toch stonden ze niet ver van hem vandaan, op de rand van de helling, achter een grote, wilde esp. Toen hij hen ontdekte, schrok hij. Dat was niets voor hem. Maar hij werd bang toen hij hen ernstig naar de grond zag kijken. Wat was daar te zien? Was het autistische jongetje dood?

Hij liep langzaam naar hen toe en dacht aan zijn eigen zonen; die waren nu zes en negen en dol op voetbal. Ze deden niets anders en praatten over niets anders. Ze heetten Björn en Anders. Dilvan en hij hadden hun Zweedse namen gegeven omdat ze dachten dat ze daar baat bij zouden hebben in hun verdere leven. Wat waren dat voor mensen die hiernaartoe kwamen om een kind te doden? Hij voelde een plotselinge woede in zich opkomen en riep naar zijn collega’s. Het volgende moment slaakte hij een zucht van verlichting.

Er lag geen jongen op de grond, maar twee mannen, blijkbaar ook in de buik geschoten. Een van hen – een sterke, grove kerel met een pokdalige huid en een platte boksersneus – probeerde op te staan, maar hij werd meteen weer naar beneden geduwd. In zijn gezicht was iets van vernedering te zien. Zijn rechterhand trilde van pijn of van woede. De andere man, die een leren jack aanhad en zijn haar in een paardenstaart droeg, leek er erger aan toe te zijn. Hij lag stil en in shock naar de donkere lucht te staren.

‘Geen spoor van het kind?’ vroeg Aram.

‘Niets,’ antwoordde zijn collega Klas Lind.

‘En van de vrouw?’

‘Nee.’

Aram wist niet of dat een goed teken was en hij stelde nog een paar vragen, maar zijn collega’s hadden geen duidelijk idee van wat er was gebeurd. Het enige wat zeker was, was dat ze dertig, veertig meter verder onder aan de helling twee machinegeweren van het merk Barrett rec7 hadden gevonden. Ze namen aan dat die van de twee mannen waren. Maar waarom ze hun geweren daar hadden achtergelaten was niet duidelijk. De pokdalige man had op die vraag alleen iets onbegrijpelijks gesputterd.

In het daaropvolgende kwartier zochten Aram en zijn collega’s het terrein af zonder dat ze iets anders vonden dan nog meer tekenen van een gevecht. Intussen kwamen er steeds meer mensen bij: medisch personeel, inspecteur Sonja Modig, een stuk of drie technisch rechercheurs, een heel stel mensen van de geüniformeerde politie en de journalist Mikael Blomkvist met een zwaarlijvige Amerikaanse man met stekeltjeshaar, die bij iedereen onmiddellijk een onduidelijk respect afdwong. Om 5.25 uur kwam de melding dat er op de parkeerplaats bij het water een getuige was die wachtte om verhoord te worden. De man wilde KG worden genoemd. Hij heette eigenlijk Karl-Gustaf Matzon en had onlangs een nieuwbouwhuis gekocht aan de andere kant van het water.

Volgens Klas Lind moest je hem met een korreltje zout nemen: ‘Die man vertelt kletsverhalen.’

 

Sonja Modig en Jerker Holmberg stonden al op de parkeerplaats en probeerden erachter te komen wat er was gebeurd. Tot dusverre was het beeld echter veel te fragmentarisch, dus ze hoopten dat de getuige KG Matzon duidelijkheid kon verschaffen.

Toen ze hem echter langs de kust naar hen toe zagen komen, begonnen ze daaraan te twijfelen. KG Matzon had namelijk niets minder dan een Tiroler hoed op. Verder droeg hij een groen geruite broek en een rood Canada Goose-jack en had hij een krulsnor. Hij zag er lachwekkend uit.

‘KG Matzon?’ vroeg Sonja Modig.

‘In hoogsteigen persoon,’ zei hij, en hij vertelde ongevraagd – misschien omdat hij dacht dat hij zijn geloofwaardigheid moest vergroten – dat hij de eigenaar was van uitgeverij True Crimes, die waargebeurde verhalen over bijzondere misdaden uitgaf.

‘Uitstekend. Maar deze keer willen we een zakelijk verslag van wat u hebt gezien, geen marketing voor uw volgende boek,’ zei Sonja Modig voor de zekerheid, en KG Matzon zei dat hij dat natuurlijk begreep. Hij was immers een ‘serieus iemand’.

Hij was belachelijk vroeg wakker geworden, zei hij, en had naar de ‘stilte en de rust’ liggen luisteren. Maar even voor halfvijf hoorde hij iets waarvan hij onmiddellijk begreep dat het een pistoolschot was. Hij kleedde zich gauw aan en liep zijn terras op, dat uitzicht bood op de kust, de rotsen en de parkeerplaats waar ze nu stonden.

‘En wat zag u?’

‘Niets. Het was griezelig stil. Maar toen barstte de hel los. Het klonk alsof er oorlog was uitgebroken.’

‘Hoorde u schoten?’

‘Het leek wel vuurwerk aan de andere kant van de baai. Ik keek er volkomen perplex heen en ... had ik al gezegd dat ik vogelspotter ben?’

‘Dat had u nog niet gezegd.’

‘Dat heeft mijn blik getraind, ziet u. Ik heb je reinste valkenogen. Ik ben gewend van veraf kleine details waar te nemen en waarschijnlijk viel me daarom een stipje op die richel op. Ziet u die? Die richel gaat de rots in als een soort plooi.’

Sonja keek naar de helling en knikte.

‘Eerst zag ik niet wat het was,’ vervolgde KG Matzon. ‘Maar toen begreep ik dat het een kind was, een jongetje, denk ik. Hij zat op zijn hurken te trillen – tenminste, zo stelde ik het me voor. En toen opeens ... God, dat vergeet ik nooit meer.’

‘Toen wat?’

‘Er kwam iemand vanboven rennen, een jonge vrouw. Die stortte zich naar beneden en landde zo hard op de richel dat ze bijna nog verder naar beneden viel. En daarna zaten ze daar samen, dat jongetje en zij. Ze zaten te wachten op het onvermijdelijke. En toen ...’

‘Ja?’

‘... verschenen er twee mannen met machinegeweren en die bleven maar schieten. En u begrijpt wel: ik gooide me op de grond. Ik was bang dat ik geraakt zou worden. Maar ik kon toch niet nalaten stiekem te kijken. Weet u, hiervandaan waren de vrouw en het jongetje heel goed zichtbaar, maar voor de mannen daarboven waren ze dat niet, nog niet in elk geval. Toch besefte ik dat het maar een kwestie van tijd zou zijn voordat ze ontdekt zouden worden en ik begreep dat ze nergens heen konden. Zodra ze het rotsplateau zouden verlaten, zouden de mannen hen zien en doodschieten. Het was een hopeloze situatie.’

‘Toch hebben we daar geen vrouw en geen jongetje gevonden,’ zei Sonja.

‘Dat is het ’m nou juist! Die mannen kwamen steeds dichterbij. Op het laatst moeten ze hun ademhaling zelfs hebben kunnen horen. Ze stonden zo dichtbij dat ze alleen maar voorover hadden hoeven leunen om de vrouw en het kind te ontdekken. Maar toen ...’

‘Nou?’

‘U zult me niet geloven. Die man van de commando’s geloofde me in elk geval absoluut niet.’

‘Vertel nou maar, dan beoordelen we de geloofwaardigheid daarna wel.’

‘Toen die mannen stilstonden om te luisteren of gewoon omdat ze vermoedden dat ze dichtbij waren, precies op dat moment stond de vrouw vliegensvlug op en schoot hen neer. Pang, pang! Daarna rende ze langs hen heen en gooide ze hun wapens de heuvel af. Waanzinnig effectief, net als in een actiefilm. En toen rende ze, of liever gezegd: ze rende, rolde en duikelde met de jongen naar een bmw die hier op de parkeerplaats stond. Vlak voordat ze in de auto stapten zag ik nog dat de vrouw iets in haar hand had, een tas of een laptop.’

‘Reden ze weg in die bmw?’

‘En verschrikkelijk hard ook. Ik weet niet waarheen.’

‘Oké.’

‘Maar het is nog niet afgelopen.’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Er stond daar nog een auto, een Range Rover, geloof ik, zo’n hoge, zwarte; een nieuw model.’

‘Wat gebeurde daarmee?’

‘Ik stond er eigenlijk niet bij stil en later had ik het druk met de alarmcentrale bellen. Maar net toen ik wilde ophangen, zag ik twee mensen van die houten trap daar afkomen: een magere, lange man en een vrouw. Natuurlijk heb ik hen niet goed gezien; ze waren te ver weg, maar toch kan ik twee dingen zeggen over die vrouw.’

‘Wat dan?’

‘Het was een stuk en ze was kwaad.’

‘Een stuk in de zin dat ze mooi was?’

‘In elk geval chic, exclusief. Dat zag je van een afstand. Maar ze was ook ziedend. Vlak voordat ze in de Range Rover stapte, gaf ze de man een klap, en het gekke is: die vent reageerde nauwelijks. Hij knikte alleen maar alsof hij vond dat hij het verdiende. Toen reden ze weg. De man zat achter het stuur.’

Sonja Modig maakte aantekeningen en begreep dat ze zo gauw mogelijk een opsporingsbevel moest laten uitgaan voor de Range Rover en de bmw.

 

Gabriella Grane dronk thuis in de keuken in de Villagata een cappuccino, en hoewel ze dacht dat ze zichzelf weer behoorlijk onder controle had, verkeerde ze waarschijnlijk in shock.

Helena Kraft wilde dat ze om acht uur naar haar werkkamer bij de veiligheidsdienst kwam. Gabriella nam aan dat ze niet alleen ontslagen zou worden, maar dat het ook een juridisch vervolg zou krijgen, en daarmee waren haar kansen op een andere baan zo goed als verkeken. Haar carrière was afgelopen op haar drieëndertigste.

Toch was dat nog lang niet het ergste. Ze wist dat ze de wet had overtreden en bewust een risico had genomen, maar dat had ze gedaan omdat ze dacht dat dat de beste manier was om de zoon van Frans Balder te beschermen. Nu was er een geweldige schotenwisseling geweest bij haar buitenhuis en niemand scheen te weten waar August was gebleven. Misschien was hij wel zwaargewond of dood. Gabriella werd verscheurd door schuldgevoelens – eerst de vader en nu de zoon.

Ze stond op en keek op de klok. Het was kwart over zeven. Ze moest maken dat ze wegkwam en haar bureau een beetje opruimen vóór het gesprek met Helena. Ze besloot zich waardig te gedragen, niet met excuses te komen of te smeken of ze mocht blijven. Ze wilde sterk zijn of toch in elk geval sterk lijken. Haar Blackphone ging. Ze kon het niet opbrengen om op te nemen. Ze trok haar laarzen en haar Prada-jas aan en deed een extravagant rood sjaaltje om. Als ze dan toch ten onder ging, dan maar in stijl, dus ze ging voor de spiegel in de hal staan en werkte haar make-up bij. Vanuit een soort galgenhumor maakte ze het V-teken, net als Nixon bij zijn aftreden. Toen ging haar Blackphone weer, en deze keer nam ze met tegenzin op. Het was Alona Casales van de nsa.

‘Ik heb het gehoord,’ zei ze.

Natuurlijk had ze het gehoord.

‘Hoe gaat het met je?’

‘Wat denk je?’

‘Je voelt je de slechtste mens van de wereld.’

‘Ongeveer.’

‘Die nooit meer een baan zal krijgen.’

‘Je slaat de spijker op z’n kop, Alona.’

‘Dan kan ik je meedelen dat er niets is om je voor te schamen. Je hebt helemaal goed gehandeld.’

‘Grappig, hoor.’

‘Dit lijkt me niet het moment om grapjes te maken, schat. Jullie hadden een mol.’

‘Wie was dat?’

‘Mårten Nielsen.’

Gabriella verstijfde.

‘Kunnen jullie dat bewijzen?’

‘Jazeker. Ik stuur je over een paar minuten alles.’

‘Waarom zou Mårten ons verraden?’

‘Ik denk dat hij het niet als verraad zag.’

‘Hoe zag hij het dan?’

‘Als samenwerking met big brother misschien, als plicht jegens de staat die de wereld leidt, weet ik veel.’

‘Dus hij gaf jullie informatie?’

‘Hij zorgde ervoor dat wij onszelf van informatie konden voorzien. Hij gaf ons gegevens over jullie server en jullie encrypties en normaal gesproken was dat niet erger dan al die andere shit waar wij ons mee bezighouden. We luisteren per slot van rekening alles af, van het geroddel van de buren tot de telefoontjes van de premier.’

‘Maar nu lekte het verder.’

‘Nu zakte het door ons heen alsof we een trechter waren. En ik weet wel dat jij niet helemaal volgens het boekje handelde, Gabriella, maar moreel gezien deed je het juiste; daar ben ik absoluut van overtuigd, en ik zal zorgen dat je bazen dat te horen krijgen. Je begreep dat er een rotte appel in jullie organisatie zat, dus je kon niet volgens de regels te werk gaan, maar je wilde je verantwoordelijkheid niet ontlopen.’

‘Maar toch ging het mis.’

‘Soms gaat het mis, hoe secuur je ook bent.’

‘Dank je, Alona, heel aardig van je om dat te zeggen, maar als August Balder iets is overkomen, zal ik dat mezelf nooit vergeven.’

‘Gabriella, het gaat goed met hem. Hij zit met de jonge miss Salander in een auto en gaat naar een geheime plek voor het geval dat er nog steeds iemand achter hem aan zit.’

Gabriella snapte er niets van.

‘Hoe bedoel je?’

‘Dat hij ongedeerd is, schat, en dankzij hem is de moordenaar van zijn vader opgepakt en geïdentificeerd.’

‘Dus je bedoelt dat August Balder nog leeft?’

‘Dat bedoel ik.’

‘Hoe weet jij dat nou?’

‘Ik heb een strategisch geplaatste bron, zou je kunnen zeggen.’

‘Alona ...’

‘Ja?’

‘Als het waar is wat je zegt, heb je mijn carrière gered.’

Nadat ze het telefoontje had beëindigd belde Gabriella Grane Helena Kraft, en ze stond erop dat Mårten Nielsen bij het gesprek aanwezig zou zijn. Daar ging haar baas na enig aarzelen mee akkoord.

 

Het was halfacht in de ochtend toen Ed Needham en Mikael Blomkvist de trap voor het huis van Gabriella Grane afliepen naar de Audi op de parkeerplaats bij de kust. Er lag sneeuw. Geen van beiden zeiden ze iets.

Om halfzes had Mikael een sms’je van Lisbeth ontvangen, net zo kort van stof als anders: August ongedeerd. Houden ons nog een tijdje schuil.

Ze schreef weer niets over haar eigen gezondheidstoestand, maar toch was het erg geruststellend om te horen dat het met de jongen goed ging. Daarna werd Mikael langdurig verhoord door Sonja Modig en Jerker Holmberg. Hij vertelde nauwkeurig wat hijzelf en het blad de afgelopen dagen hadden gedaan. Dat werd niet overdreven enthousiast ontvangen. Nu, een uurtje later, liep hij langs de steiger en de helling. Verderop verdween een ree in het bos. Mikael ging achter het stuur van de Audi zitten en wachtte op Ed, die een paar meter achter hem aan slenterde. Hij had blijkbaar pijn in zijn rug.

Toen ze naar Brunn reden, kwamen ze onverwacht in een file terecht. Een paar minuten stonden ze helemaal stil en Mikael dacht aan Andrei. Hij was nooit opgehouden met aan Andrei denken. Nog steeds hadden ze geen enkel teken van leven van hem gekregen.

‘Zou je een of andere lawaaierige radiozender willen opzetten?’ vroeg Ed.

Mikael zette Vinyl 107 aan en hoorde James Brown al gauw brullen wat voor seksmachine hij was.

‘Mag ik je telefoons even hebben?’ vervolgde Ed.

Hij kreeg ze en legde ze vlak voor de luidsprekers achter in de auto. Hij wilde blijkbaar iets vertrouwelijks vertellen, en daar had Mikael natuurlijk niets op tegen. Hij moest zijn verhaal schrijven en kon alle informatie gebruiken die hij maar kon krijgen. Maar hij wist ook als geen ander dat een onderzoeksjournalist altijd de kans loopt een instrument van een betrokken partij te worden.

Niemand lekt zonder dat hij een eigen agenda heeft. Soms is het motief zoiets edels als rechtvaardigheidsgevoel, de wil om corruptie of een vergrijp aan de kaak te stellen. Maar meestal draait het om macht – om de tegenstander de grond in te boren en de eigen positie te verbeteren. Daarom mag een journalist nooit vergeten zich af te vragen: waarom krijg ik dit te horen?

Het kan zijn dat er niets op tegen is om een pion in het spel te worden, tot op zekere hoogte althans. Elke onthulling verzwakt onvermijdelijk iemand en versterkt daardoor de invloed van een ander. Iedere machthebber die valt, wordt snel door een nieuwe vervangen, die niet per se beter is. Maar als de journalist daar deel van uit gaat maken, moet hij of zij de vooronderstellingen doorzien en weten dat er niet slechts één persoon als winnaar uit de strijd komt, maar dat ook het vrije woord en de democratie moeten zegevieren.

Zelfs als er puur uit kwade wil informatie wordt gelekt – uit hebzucht of machtsbelustheid – kan daar iets goeds uit voortkomen: dat misstanden aan het licht komen en worden gecorrigeerd. Een journalist moet dan wel de mechanismen erachter doorzien en in elke zin, elke vraag, elke feitencheck zijn eigen integriteit zien te bewaren. En hoewel Mikael een zekere saamhorigheid met Ed Needham voelde en zelfs wel een zwak had voor diens stuurse charme, vertrouwde hij hem voor geen cent.

‘Laat maar horen,’ zei hij.

‘Je zou kunnen zeggen,’ begon Ed, ‘dat er een soort kennis is die gemakkelijker tot daden leidt dan andere.’

‘De soort die geld oplevert?’

‘Inderdaad. We weten dat er in het bedrijfsleven over het algemeen altijd wordt geprofiteerd van inside-information. Er worden misschien weleens een paar mensen opgepakt, maar vóór de publicatie van positief bedrijfsnieuws stijgen de koersen elke keer weer. Er zijn altijd wel mensen die van de gelegenheid gebruikmaken om dan aandelen te kopen.

‘Klopt.’

‘In de inlichtingenwereld zijn we hier lang van verschoond gebleven om de eenvoudige reden dat de geheimen die wij bewaarden van een andere aard waren. De explosiviteit lag ergens anders. Maar sinds het einde van de Koude Oorlog is er op dat gebied veel veranderd. De bedrijfsspionage is opgerukt. Het bespioneren en observeren van mensen en bedrijven in het algemeen is nu heel belangrijk, en vandaag de dag beschikken wij over grote hoeveelheden informatie waar je rijk van kunt worden, soms heel snel.’

‘En daar wordt van geprofiteerd, bedoel je.’

‘Dat ervan moet worden geprofiteerd ligt eraan ten grondslag. We houden ons met bedrijfsspionage bezig om onze eigen industrie te steunen, om onze eigen grote concerns te bevoordelen, om ze te informeren over de sterke en zwakke punten van de concurrenten. Bedrijfsspionage maakt deel uit van onze vaderlandsliefde. Maar net als bij inlichtingenwerk in het algemeen is er een grijze zone. Wanneer gaat ondersteuning over in pure criminaliteit?’

‘Nou, wanneer?’

‘Dat is het nu juist. In dat opzicht is er ongetwijfeld sprake geweest van normalisering. Wat een paar decennia geleden nog voor crimineel of immoreel werd gehouden, is vandaag de dag comme il faut. Met behulp van advocaten worden diefstallen en misdrijven gelegitimeerd. Bij de nsa zijn we niet veel beter, mag ik wel zeggen, misschien zelfs ...’

‘Slechter.’

‘Rustig, rustig. Laat me duidelijk zijn,’ ging Ed door. ‘Ik zou zeggen dat we toch nog altijd een zekere moraal hebben, maar we zijn een grote organisatie, met tienduizenden medewerkers, en daar zitten ongetwijfeld rotte appels tussen, hooggeplaatste rotte appels zelfs, van wie ik jou de namen wil geven.’

‘Uit pure sympathie natuurlijk,’ zei Mikael licht sarcastisch.

‘Ha, nou ja, misschien niet helemaal, maar luister. Als hooggeplaatste personen bij ons de grens van de criminaliteit overgaan, wat denk je dat er dan gebeurt?’

‘Geen leuke dingen.’

‘Dan worden het serieuze concurrenten van de georganiseerde criminaliteit.’

‘De staat en de maffia spelen altijd al in dezelfde arena,’ probeerde Mikael.

‘Zeker, zeker. Ze hebben allebei hun eigen soort rechtvaardigheid, verkopen drugs, beschermen mensen en doden zelfs mensen. Maar het echte probleem ontstaat wanneer ze elkaar op een of ander gebied nodig hebben.’

‘En dat is hier het geval?’

‘Ja, helaas wel. Solifon heeft, zoals je weet, een geheime afdeling, geleid door Zigmund Eckerwald, die onderzoekt waar hoogtechnologische concurrenten mee bezig zijn.’

‘Maar dat niet alleen.’

‘Nee. Ze stelen ook en verkopen wat ze stelen, en dat is natuurlijk heel slecht voor Solifon, zelfs voor de hele Nasdaq.’

‘Maar ook voor jullie.’

‘Precies. Want gebleken is dat onze boosdoeners in de eerste plaats twee hoge pieten zijn van de afdeling Bedrijfsspionage – Joacim Barclay en Brian Abbot heten ze trouwens. Ik zal je later alle details geven. Deze jongens en hun handlangers krijgen hulp van Eckerwald en zijn kliek, en helpen hen op hun beurt met afluisteren op grote schaal. Solifon geeft aan waar de grote innovaties plaatsvinden en die verdomde idioten van ons achterhalen dan de schetsen en de technische details.’

‘En het geld dat ze incasseren, komt niet altijd in de staatskas terecht.’

‘Erger nog, maat. Als je dit als ambtenaar doet, maak je jezelf vreselijk kwetsbaar, vooral omdat Eckerwald en de zijnen ook zware criminelen helpen. Hoewel, in het begin wisten ze nog niet dat het zware criminelen waren.’

‘Maar dat waren het wel?’

‘Jazeker, en gek waren ze ook niet. Ze hadden hackers van een niveau waarvan ik alleen maar kan dromen dat ik ze aan zou kunnen nemen, dus je begrijpt wel wat er gebeurde: toen ze doorhadden waar onze jongens bij de nsa mee bezig waren, zaten ze in een ideale positie.’

‘Afpersing.’

‘Dat noem je nog eens overwicht. En daar profiteren ze natuurlijk ten volle van, want onze jongens hadden niet alleen grote concerns bestolen, ze hadden ook gejat van kleine familiebedrijfjes en individuele uitvinders die moeite hebben om het hoofd boven water te houden. Het zou er niet erg fraai uitzien als dat uitkwam, en daardoor ontstond de uitermate betreurenswaardige situatie dat onze mannen zich gedwongen zagen niet alleen Eckerwald en zijn mensen te helpen, maar ook de criminelen.’

‘Je bedoelt de Spiders?’

‘Inderdaad. En misschien waren alle partijen toen een tijdje blij. Het was big business, en ze werden allemaal schatrijk. Maar dan verschijnt er een geniaal mannetje ten tonele, een zekere professor Balder, en die is net zo handig in rondsnuffelen als in alle andere dingen, en die ontdekt die activiteiten, of in elk geval een deel ervan, en dan worden ze natuurlijk allemaal doodsbenauwd en snappen ze dat er iets moet gebeuren. Ik weet niet helemaal hoe de besluitvorming is verlopen. Maar ik ga ervan uit dat onze mannen hopen dat ze kunnen volstaan met juridische foefjes, met gerommel en gedreig van advocaten. Maar daar redden ze het niet mee, niet als ze met bandieten in hetzelfde schuitje zitten. De Spiders geven de voorkeur aan geweld en op een later tijdstip zullen ze onze mannen bij hun plannen betrekken om hen nog meer aan zich te binden.’

‘Jezus!’

‘Inderdaad. Maar er zit slechts één etterbuil in onze organisatie. We hebben de rest van het bedrijf nagetrokken en die ...’

‘Heeft vast een hoge moraal,’ zei Mikael sarcastisch. ‘Maar dat kan me niet schelen. We hebben het hier over mensen die nergens voor terugdeinzen.’

‘Geweld heeft zijn eigen logica: je moet afmaken waar je aan bent begonnen. Maar weet je wat nu het grappige is?’

‘Ik zie niets grappigs.’

‘Het paradoxale dan. Dat is dat ik dit niet geweten had als er geen cyberaanval had plaatsgevonden op ons intranet.’

‘Nog een reden om de hacker met rust te laten.’

‘Dat zal ik ook doen. Als ze vertelt hoe ze het heeft gedaan.’

‘Waarom is dat zo belangrijk?’

‘Geen enkele klootzak mag mijn systeem meer binnendringen. Ik wil precies weten hoe ze het heeft gedaan en er maatregelen tegen nemen. Daarna zal ik haar met rust laten.’

‘Ik weet niet hoeveel jouw beloften waard zijn. Maar ik vraag me nog iets af,’ vervolgde Mikael.

‘Shoot!’

‘Je noemde twee namen. Barclay en Abbot, toch? Weet je zeker dat het daarbij is gebleven? Wie is het hoofd van hun afdeling? Dat moet een van jullie topmannen zijn, of niet?’

‘Ik kan zijn naam helaas niet noemen. Dat is geheim.’

‘Dan moet ik dat maar accepteren.’

‘Doe dat,’ zei Ed onverstoorbaar, en Mikael merkte dat het verkeer weer op gang kwam.