20
23 november
De nacht was rustig, bedenkelijk rustig, en om acht uur in de ochtend stond een tobberige Jan Bublanski voor zijn team in de vergaderkamer. Nu hij Hans Faste eruit had gegooid kon hij er weer behoorlijk zeker van zijn dat ze vrijuit konden praten. In elk geval voelde hij zich hier bij zijn collega’s veiliger dan achter zijn computer of aan zijn mobiele telefoon.
‘Jullie zijn je allemaal bewust van de ernst van de situatie,’ begon hij. ‘Geheime informatie is uitgelekt. Daardoor is er iemand overleden en is er een jongetje in levensgevaar. Hoewel we er koortsachtig aan werken, weten we nog niet hoe het is gekomen. Het lek kan bij ons hebben gezeten of bij de Säpo of bij de jeugdopvang Oden of in de kring rond professor Edelman of bij de moeder en haar vriend, Lasse Westman. We weten niets met zekerheid, dus we moeten extreem voorzichtig zijn, op het paranoïde af.’
‘We kunnen ook gehackt of afgeluisterd zijn. We hebben blijkbaar te maken met criminelen die de nieuwste technieken veel beter beheersen dan we gewend zijn,’ vulde Sonja Modig aan.
‘Precies, en dat maakt het nog vervelender,’ vervolgde Bublanski. ‘We moeten over de hele linie voorzichtig zijn en niets belangrijks zeggen over de telefoon, ook al prijzen onze bazen de veiligheid van ons mobiele netwerk de hemel in.’
‘Dat doen ze vooral omdat het zo duur was om te installeren,’ zei Jerker Holmberg.
‘Misschien moeten we ook even over onze eigen rol nadenken,’ vervolgde Bublanski. ‘Ik heb net een jonge, talentvolle analist van de Säpo gesproken, Gabriella Grane, misschien hebben jullie haar naam weleens gehoord. Zij wees me erop dat loyaliteit voor ons als politiemensen niet zo’n eenvoudig begrip is als je zou denken. We hebben veel verschillende loyaliteiten, nietwaar? Uiteraard die aan de wet. Dan is er loyaliteit aan het publiek, aan collega’s, maar ook aan onze superieuren, en dan nog aan onszelf en onze carrière. En soms – dat weten jullie allemaal – botsen die dingen met elkaar. Soms bescherm je een collega en verbreek je je loyaliteit aan het publiek, soms heb je orders van hogerhand, zoals Hans Faste, en dan gaat dat ten koste van de loyaliteit die hij aan ons had moeten hebben. Maar voortaan – en nu ben ik heel serieus – wil ik nog maar van één loyaliteit horen, namelijk die aan het onderzoek. We moeten de schuldigen te pakken zien te krijgen en we moeten ervoor zorgen dat de dader niet nog meer slachtoffers kan maken. Zijn jullie het daarmee eens? Het maakt niet uit, al belt de premier zelf of de baas van de cia om te praten over vaderlandsliefde en enorme carrièremogelijkheden, niemand gaat daarop in.’
‘Nee,’ antwoordden ze als uit één mond.
‘Uitstekend! Zoals jullie weten, was het niemand minder dan Lisbeth Salander die ingreep op de Sveaväg. We doen ons best om haar te lokaliseren,’ vervolgde Jan Bublanski.
‘Daarom moeten we haar naam aan de media bekendmaken,’ riep Curt Svensson nogal fel. ‘We hebben de hulp van het publiek nodig.’
‘Ik weet dat de meningen daarover verdeeld zijn; daarom wil ik het nog een keer bespreken. In de eerste plaats moet ik erop wijzen dat Salander vroeger door ons en ook door de media erg slecht is behandeld.’
‘Dat speelt nu toch geen rol,’ zei Curt Svensson.
‘Het is niet onmogelijk dat meer mensen op de Sveaväg haar hebben herkend en dat haar naam toch wel uitkomt, en dan is het geen punt meer. Maar voor die tijd wil ik jullie eraan herinneren dat Lisbeth Salander het leven van de jongen heeft gered en dat dat ons respect verdient.’
‘Geen twijfel over,’ ging Curt Svensson door. ‘Maar daarna heeft ze hem min of meer gekidnapt.’
‘Onze informatie wijst er eerder op dat ze het kind koste wat het kost wil beschermen,’ bracht Sonja Modig in. ‘Lisbeth Salander is iemand die verschrikkelijk slechte ervaringen heeft met instanties. Haar hele jeugd was één groot drama vol geweld door gezagdragers en als zij, net als wij, vermoedt dat er een lek is bij de politie, zal ze niet uit zichzelf contact met ons opnemen, daar kunnen we zeker van zijn.’
‘Dat heeft er nog minder mee te maken,’ hield Curt Svensson vol.
‘Daar heb je in zekere zin wel gelijk in,’ vervolgde Sonja. ‘Jan en ik zijn het natuurlijk met je eens dat het enige wat op dit moment telt, is of het uit oogpunt van ons onderzoek nut heeft om haar naam bekend te maken of niet. De veiligheid van het kind gaat boven alles, en ook in dat opzicht hebben we grote twijfels.’
‘Ik kan die gedachtegang wel volgen,’ zei Jerker Holmberg op zachte, peinzende toon, waardoor ze meteen allemaal luisterden. ‘Als mensen Salander zouden vinden, dan wordt ook meteen de locatie van dat jongetje bekend. Toch blijven er een heleboel vragen over, te beginnen met de wat plechtige vraag: wat is juist? En ik vind dat zelfs als we hier een lek hebben, we niet moeten accepteren dat Salander August Balder verborgen houdt. Hij is een belangrijk deel van ons onderzoek en met of zonder lek kunnen wij een kind beter beschermen dan een jonge vrouw met een verstoord gevoelsleven.’
‘Absoluut, zeker,’ mompelde Bublanski.
‘Nou dan,’ vervolgde Jerker. ‘En ook al is het geen, laat ik zeggen, normale ontvoering, zelfs al is het allemaal met de beste bedoelingen, dan nog kan de schade voor het kind heel groot zijn. Psychologisch gezien moet het bijzonder slecht zijn voor August om op de vlucht te zijn, na alles wat hem al is overkomen.’
‘Klopt, klopt,’ mompelde Bublanski. ‘Maar de vraag blijft dan toch hoe we met de informatie moeten omgaan.’
‘Daarover ben ik het eigenlijk wel met Curt eens. We moeten meteen haar naam en een foto naar buiten brengen. Dat kan tips van onschatbare waarde opleveren.’
‘Dat kan wel zo zijn,’ zei Bublanski, ‘maar het kan ook de daders tips van onschatbare waarde opleveren. We moeten ervan uitgaan dat de moordenaars hun jacht op August niet hebben opgegeven, integendeel, en omdat we ook niets weten over de link tussen August en Salander weten we ook niet welke aanwijzingen haar naam de daders zou kunnen geven. Ik ben er lang niet zeker van dat de veiligheid van de jongen gediend is met het bekendmaken van deze gegevens.’
‘Maar we weten ook niet of we hem beschermen als we het niet doen,’ bracht Jerker Holmberg daartegen in. ‘Er ontbreken te veel puzzelstukjes om zulke conclusies te kunnen trekken. Werkt Salander bijvoorbeeld voor iemand? Is ze zelf iets van plan met het kind?’
‘En hoe wist ze dat Torkel Lindén net op dat moment met August de deur uit zou komen?’ voegde Curt Svensson daaraan toe.
‘Ze kan toevallig op de Sveaväg zijn geweest.’
‘Dat klinkt niet erg waarschijnlijk.’
‘De werkelijkheid is vaak onwaarschijnlijk,’ vervolgde Bublanski. ‘het is zelfs het voornaamste kenmerk ervan. Maar je hebt gelijk, het ziet er niet naar uit dat ze daar toevallig was, gezien de situatie.’
‘Net zomin als het toeval kan zijn dat Mikael Blomkvist ook wist dat er iets ging gebeuren,’ merkte Amanda Flod op.
‘En er is zeker een verband tussen Blomkvist en Salander,’ vervolgde Jerker Holmberg.
‘Klopt.’
‘Wist Mikael Blomkvist dat August in Odens Kinder- en Jeugdopvang was?’
‘Dat had Hanna Balder hem verteld,’ zei Bublanski. ‘Met de moeder gaat het momenteel niet erg goed, zoals jullie begrijpen. Ik heb net een lang telefoongesprek met haar gehad. Maar Blomkvist had natuurlijk nooit mogen weten dat Lindén met August naar de straat was gelokt.’
‘Kan hij toegang hebben gehad tot de computers van Oden?’ vroeg Amanda Flod peinzend.
‘Ik kan me niet voorstellen dat Mikael Blomkvist een hacker is,’ zei Sonja Modig.
‘Maar Salander?’ vroeg Jerker Holmberg. ‘Wat weten we eigenlijk van haar? We hebben een dik dossier over haar. De vorige keer dat we met haar te maken hadden, verraste ze ons op alle punten. Misschien bedriegt de schijn nu ook weer.’
‘Precies,’ zei Curt Svensson instemmend. ‘We hebben veel te veel vraagtekens.’
‘We hebben niet veel meer dan vraagtekens. En juist daarom moeten we volgens het boekje handelen,’ vervolgde Jerker Holmberg.
‘Ik wist niet dat hier ook iets over in het boekje stond,’ zei Bublanski met een sarcasme waar hij eigenlijk niet van hield.
‘Ik bedoel alleen maar dat we het moeten nemen voor wat het is: de ontvoering van een kind. Er is al bijna een etmaal verstreken sinds ze zijn verdwenen en we hebben nog geen woord van hen gehoord. We gaan naar buiten met Salanders naam en foto en dan gaan we heel zorgvuldig verder met alle tips die we binnenkrijgen,’ zei Jerker Holmberg met veel gezag, en hij leek de hele groep aan zijn kant te hebben.
Bublanski deed zijn ogen dicht en bedacht dat hij van zijn team hield. Hij voelde meer saamhorigheid met hen dan met zijn ouders en zijn broers en zussen. Maar nu voelde hij zich toch genoodzaakt tegen zijn collega’s in te gaan.
‘We proberen ze te vinden met alle middelen waarover we beschikken, maar we wachten nog even met het bekendmaken van namen en foto’s. Dat zou de gemoederen alleen maar verhitten, en ik wil de daders geen enkele aanwijzing geven.’
‘Bovendien voel je je schuldig,’ zei Jerker, niet zonder sympathie.
‘Zeker,’ zei Jan Bublanski, en hij dacht weer aan zijn rabbi.
Mikael Blomkvist maakte zich erg ongerust over August en Lisbeth en had dus weer niet lang geslapen. Steeds weer probeerde hij Lisbeth te bellen op haar RedPhone-app, maar ze reageerde niet. Sinds gistermiddag had hij geen woord meer van haar gehoord. Nu zat hij op de redactie en probeerde hij in zijn werk te vluchten en te begrijpen wat hij over het hoofd had gezien. Hij had al een tijdje vaag het gevoel dat er iets elementairs ontbrak in het plaatje, iets wat nieuw licht op de situatie zou kunnen werpen. Misschien was het slechts wishful thinking en zocht hij er te veel achter.
Het laatste wat Lisbeth hem via de versleutelde link had geschreven was: Jurij Bogdanov, Blomkvist. Trek hem na. Hij heeft Balders uitvinding verkocht aan Eckerwald van Solifon.
Er stonden een paar foto’s van Bogdanov op internet. Daarop droeg hij krijtstreeppakken, maar hoe perfect die ook zaten, ze leken niet bij hem te passen. Het zag eruit alsof hij ze vóór de foto nog gauw even ergens had gestolen. Bogdanov had lang haar dat alle kanten op stond, een pokdalige huid en donkere wallen onder zijn ogen; onder de mouwen van zijn overhemd piepten zelfgezette, amateuristische tatoeages tevoorschijn. Hij had een felle, donkere blik, die dwars door je heen leek te kijken. Hij was lang maar woog waarschijnlijk hooguit zestig kilo.
Hij zag eruit als een oude bajesklant, maar vooral: iets in zijn houding deed Mikael denken aan de beelden van de bewakingscamera’s die hij bij Balder in Saltsjöbaden had gezien. De man had diezelfde uitgebluste, onbeholpen uitstraling. In de weinige interviews die hij had gegeven naar aanleiding van zijn successen als ondernemer in Berlijn had hij aangegeven dat hij min of meer op straat was geboren.
‘Ik was gedoemd om naar de haaien te gaan en dood in een steeg te worden gevonden met een spuit in mijn arm. Maar ik ben uit de goot gekropen. Ik ben intelligent en ik ben een enorme vechter,’ had hij ooit trots gezegd.
Niets in zijn leven leek dat tegen te spreken, maar Mikael had toch het gevoel dat hij niet uit eigen kracht was opgeklommen. Er waren aanwijzingen dat hij hulp had gehad van machtige mensen die zijn talent hadden herkend. In een Duits technisch tijdschrift verklaarde een beveiligingschef van kredietinstelling Horst: ‘Bogdanov heeft een magisch oog. Hij ziet kwetsbaarheden in een beveiligingssysteem als geen ander. Hij is een genie.’
Bogdanov was blijkbaar een eersteklas hacker, ook al was hij volgens het officiële beeld uitsluitend werkzaam als white hat, iemand die aan de goede, legale kant stond, en die bedrijven tegen een aanzienlijke vergoeding hielp tekortkomingen in hun ict-beveiliging te vinden. Bij zijn bedrijf Outcast Security was natuurlijk ook niets verdachts te vinden, niets wat zelfs maar de vage verdenking opriep dat het misschien een façade voor iets anders was. De leden van de raad van bestuur waren stuk voor stuk betrouwbare mensen met een goede opleiding, zonder smetjes op hun blazoen. Maar daar nam Mikael natuurlijk geen genoegen mee. Andrei en hij onderzochten iedereen die ooit zelfs maar oppervlakkig met het bedrijf te maken had gehad, compagnons van compagnons, en toen ontdekten ze dat iemand die Orlov heette korte tijd plaatsvervangend lid van het bestuur was geweest, en dat was bij nadere beschouwing meteen al een beetje eigenaardig. Vladimir Orlov was geen ict-man, maar een sjacheraar in de bouw. Ooit was hij een veelbelovend zwaargewicht geweest op de Krim, en op de weinige foto’s die Mikael van hem op internet kon vinden zag hij er gehavend en hard uit, niet iemand die jonge meisjes zomaar thuis op de thee zouden uitnodigen.
Volgens onbevestigde berichten was hij veroordeeld wegens grove mishandeling en pooierpraktijken. Hij was twee keer getrouwd geweest. Beide vrouwen waren overleden, maar Mikael kon geen doodsoorzaak vinden. Maar wat in dit verband echt interessant was, was dat hij ook plaatsvervangend lid was geweest van het bestuur van het onbeduidende en allang opgeheven bedrijf Bodin Bouw & Export, dat zich bezighield met ‘de verkoop van bouwmaterialen’.
De eigenaar daarvan was Karl Axel Bodin, alias Alexander Zalachenko, en die naam riep niet alleen een heel scala aan criminele associaties bij hem op, maar deed hem ook denken aan zijn grote scoop. Zalachenko was immers de vader van Lisbeth en de man die de dood van haar moeder op zijn geweten had en Lisbeths jeugd had verwoest. Zalachenko was haar donkere schaduw, de zwarte drijfveer achter haar vurige wil om terug te slaan.
Was het toeval dat hij in deze zaak opdook? Mikael wist als geen ander dat je, als je maar diep genoeg ergens in graaft, altijd alle mogelijke verbanden vindt. Het leven is een aaneenschakeling van vermeende correlaties. Alleen ... als het om Lisbeth Salander ging, geloofde hij niet erg in toeval.
Als zij een chirurg zijn vingers brak of zich bezighield met geavanceerde AI-technologie had ze daar niet alleen grondig over nagedacht, dan had ze ook een reden, een motief. Lisbeth vergat geen onrecht of vernedering. Ze zette het anderen betaald, stelde orde op zaken. Zou alles wat ze in deze affaire had gedaan verband houden met haar eigen achtergrond? Het was niet onmogelijk.
Mikael keek op van de computer en draaide zich naar Andrei. Die knikte terug. In de gang hing een vage etenslucht. Vanaf de Götgata kwam het geluid van dreunende rockmuziek. De storm nam een beetje af, maar de lucht zag er nog steeds donker en onstuimig uit. Mikael klikte op de versleutelde link, meer omdat het al een gewoonte was geworden dan omdat hij er iets van verwachtte. Maar toen fleurde zijn gezicht op. Hij slaakte zelfs een vreugdekreetje.
Onder de link stond: Alles oké. We vertrekken zo meteen naar de schuilplaats.
Hij antwoordde onmiddellijk: Fijn om te horen. Rij voorzichtig. En toen kon hij het niet nalaten eraan toe te voegen: Lisbeth, op wie maken we eigenlijk jacht?
Ze antwoordde gelijk: Zoek dat zelf maar uit, smart-ass!
Alles oké was overdreven. Lisbeth voelde zich al wel wat beter, maar nog steeds onbegrijpelijk slecht in vorm. Gisteren was ze zich de halve dag nauwelijks bewust geweest van tijd en ruimte. Slechts met de grootste moeite was ze overeind gekomen en had ze August eten en drinken gegeven en ervoor gezorgd dat hij pennen en papier had om de moordenaar te kunnen tekenen. Maar toen ze weer naar hem toe ging, zag ze al van veraf dat hij nog steeds helemaal niets had getekend.
Er lag wel overal papier voor hem op de salontafel, maar dat waren geen tekeningen, maar veel geklieder. Meer verstrooid dan nieuwsgierig keek ze wat het voorstelde. Het waren cijfers, zag ze, eindeloze rijen cijfers. Hoewel ze er eerst niets van begreep, was ze toch geïnteresseerd en opeens floot ze tussen haar tanden.
‘Allemachtig,’ mompelde ze.
Ze had staan turen naar duizelingwekkend hoge getallen, die haar weliswaar niet erg veel zeiden, maar die, in combinatie met de getallen ernaast, toch een bekend patroon vormden. Toen ze doorbladerde en zelfs stuitte op de eenvoudige getallenreeks 641 – 647 – 653 – 659 was er geen twijfel meer mogelijk: het waren sexy prime quadruplets, zoals dat in het Engels heette, sexy getallen in die zin dat het series van vier priemgetallen achter elkaar waren met steeds zes eenheden ertussen. Het waren ook priemtweelingen, dat wil zeggen alle mogelijke combinaties van priemgetallen. Ze glimlachte.
‘Klasse!’ zei ze. ‘Cool.’
Maar August reageerde niet, hij keek zelfs niet naar haar op. Hij bleef op zijn knieën voor de salontafel zitten, alsof hij niets liever wilde dan doorgaan met zijn cijfers. Toen herinnerde ze zich vaag dat ze iets had gelezen over savants en priemgetallen, maar ze dacht er verder niet over na. Te veel denken lukte haar niet in haar conditie, dus ze ging naar de badkamer en nam nog twee antibioticapillen in die ze nog overhad van een paar jaar geleden. Die had ze zichzelf meteen ‘voorgeschreven’ nadat ze meer dood dan levend was thuisgekomen.
Ze pakte haar pistool, haar computer en wat schone kleding en zei tegen August dat hij op moest staan. Hij wilde niet. Hij hield krampachtig zijn pen vast en even stond ze besluiteloos voor hem. Vervolgens zei ze streng ‘Sta op!’ en dat werkte. Zelf zette ze voor de zekerheid een pruik en een donkere zonnebril op.
Ze trokken hun jas aan, namen de lift naar de garage en vertrokken in haar bmw naar Ingarö. Ze stuurde met haar rechterhand. Haar linkerschouder was stevig verbonden en deed zeer. Ook de bovenkant van haar borst deed zeer. Ze had nog steeds koorts en moest een paar keer aan de kant van de weg stoppen om uit te rusten. Toen ze eindelijk de kust en de bootsteiger bij Stora Barnvik op Ingarö hadden bereikt, conform de aanwijzingen over de lange houten trap de helling op waren geklommen en het huis in waren gegaan viel ze uitgeput op het bed in de kamer vlak bij de grote keuken. Ze rilde van de kou.
Toch stond ze meteen weer op en ze ging aan de ronde keukentafel achter haar laptop zitten. Ze ademde zwaar en probeerde opnieuw het bestand te kraken dat ze van de nsa had gedownload. Dat lukte nu natuurlijk ook niet. Ze kwam niet eens in de buurt. Naast haar zat August. Hij keek strak naar de stapeltjes papier en de potloden die Erika Berger had klaargelegd, maar het lukte hem nu niet om priemgetallenreeksen te schrijven, laat staan moordenaars te tekenen. Misschien was hij nog te veel in shock.
De man die zich Jan Holtser noemde, zat in een hotelkamer in het Clarion Hotel Arlanda en was telefonisch in gesprek met zijn dochter Olga en zoals hij al had verwacht geloofde ze hem niet.
‘Wil je me niet zien?’ vroeg ze. ‘Ben je bang dat ik moeilijke vragen ga stellen of zo?’
‘Nee nee, heus niet,’ probeerde hij. ‘Ik moest alleen ...’
Het kostte hem moeite de juiste woorden te vinden. Hij wist dat Olga begreep dat hij iets verborg en hij sloot het gesprek sneller af dan hij eigenlijk had gewild. Naast hem op het hotelbed zat Jurij. Hij vloekte. Hij was al zeker honderd keer door de computer van Frans Balder gegaan en had ‘geen reet, geen moer, verdomme!’ gevonden, zoals hij zei.
‘Dus ik heb een laptop gejat waar niets op staat,’ zei Jan Holtser.
‘Precies.’
‘Waarvoor had de professor die dan?’
‘Voor iets heel bijzonders, blijkbaar. Ik kan zien dat er onlangs een groot bestand is gewist, dat vermoedelijk gekoppeld was aan andere computers. Maar wat ik ook doe, ik kan het niet herstellen. Hij had er wel verstand van, die knaap.’
‘Hopeloos,’ zei Jan Holtser.
‘Verrekt verdomd hopeloos,’ vulde Jurij aan.
‘En de telefoon, die Blackphone?’
‘Ik kan wel een paar gesprekken terugvinden, waarschijnlijk van de Zweedse veiligheidsdienst of van de fra. Maar waar ik me eigenlijk de meeste zorgen over maak, is iets anders.’
‘Wat dan?’
‘Een lang gesprek dat de professor had vlak voordat jij het huis binnenstormde. Hij sprak met een medewerker van het miri, het Machine Intelligence Research Institute.’
‘En wat is daar zo zorgwekkend aan?’
‘Het tijdstip natuurlijk. Ik krijg het idee dat het een soort crisisgesprek was. Maar ook het feit dat het met het miri was. Dat instituut werkt eraan dat intelligente computers in de toekomst niet gevaarlijk kunnen worden voor de mens en ik weet het niet, dat voelt niet goed. Ik heb het idee dat Balder zijn werk ofwel aan het miri heeft gegeven ofwel ...’
‘Ja?’
‘... de hele shit over ons heeft doorgebriefd, wat hij dan ook wist.’
‘Dat zou verschrikkelijk zijn.’
Jurij knikte en Jan Holtser vloekte inwendig. Niets was gegaan zoals ze hadden gehoopt en dat waren ze geen van beiden gewend. Nu hadden ze twee keer achter elkaar gefaald, en dat door een kind, een achterlijk kind. Dat was al erg genoeg, maar het was niet het ergste.
Het ergste was dat Kira op weg was hiernaartoe, en dan ook nog totaal uit haar humeur, en dat waren ze ook geen van beiden gewend. Integendeel, ze waren verwend met haar kille elegantie, die hun werk een air van onoverwinnelijkheid gaf. Nu was ze razend, volkomen uitzinnig en brulde ze dat ze miezerige, incompetente idioten waren. Maar de reden daarvan was eigenlijk niet hun schuld, de schoten die het achterlijke jongetje wel of niet hadden geraakt. De oorzaak was de vrouw die uit het niets was opgedoken en August Balder had beschermd. Zíj had Kira zo van haar stuk gebracht.
Toen Jan haar beschreef – voor zover hij haar had gezien althans – kwam Kira met een stortvloed aan vragen. Toen ze het verkeerde – of het goede, dat was maar hoe je het bekeek – antwoord had gekregen, raakte ze buiten zinnen en begon ze te schelden en tieren dat ze die vrouw hadden moeten doodschieten en dat het allemaal typisch voor hen en hopeloos was. Jan en Jurij begrepen niet waarom ze zo heftig reageerde. Geen van beiden had haar ooit eerder zo tekeer horen gaan.
Aan de andere kant wisten ze ook maar weinig van haar. Jan Holtser zou nooit vergeten dat hij in een suite van hotel D’Angleterre in Kopenhagen voor de derde of de vierde keer seks met haar had gehad. Toen ze daarna in het tweepersoonsbed champagne dronken en, zoals wel vaker, nog wat lagen te babbelen over zijn oorlogen en zijn moorden, had hij haar over haar schouder en arm gestreeld en een driedelig litteken op haar pols ontdekt.
‘Hoe ben je daaraan gekomen, schoonheid van me?’ had hij gevraagd, en hij had een dodelijke blik, vol haat, teruggekregen.
Daarna was hij nooit meer met haar naar bed geweest. Hij vatte dat op als straf voor die vraag. Kira zorgde voor hen en gaf hun een heleboel geld, maar hij mocht nooit vragen stellen over haar verleden, en Jurij of iemand anders uit hun kring ook niet. Dat was een van de ongeschreven regels en geen van hen zou op het idee komen om het toch te doen. Zij was hun weldoener in voor- en tegenspoed, vooral voorspoed, dachten ze; ze hadden zich maar te schikken naar haar nukken en leefden in voortdurende onzekerheid of ze hen liefdevol of koel zou behandelen, hun de les zou lezen of opeens een ziedende klap zou geven.
Jurij klapte zijn laptop open en nam een slok van zijn drankje. Ze probeerden allebei zo terughoudend mogelijk te zijn met alcohol, zodat Kira hun dat niet ook nog zou kunnen verwijten. Maar dat was vrijwel onmogelijk. Een teveel aan frustratie en adrenaline dreef hen naar de drank. Jan peuterde nerveus aan zijn telefoon.
‘Geloofde Olga je niet?’ vroeg Jurij.
‘Absoluut niet, en binnenkort ziet ze waarschijnlijk een kindertekening van mij op alle voorpagina’s.’
‘Ik geloof niet zo in die tekening. Dat lijkt me eerder wensdenken van de politie.’
‘Dus het was onnodig dat we een kind hebben geprobeerd te doden?’
‘Zou me niet verbazen. Had Kira er niet al moeten zijn?’
‘Ze kan elk moment aankomen.’
‘Wie denk jij dat het was?’
‘Wie?’
‘Dat grietje dat ineens uit het niets opdook.’
‘Geen idee,’ zei Jan. ‘Ik ben er ook niet van overtuigd dat Kira het weet. Ik denk eerder dat ze zich ergens zorgen over maakt.’
‘Ik denk dat we ze allebei een kopje kleiner moeten zien te maken.’
‘En daar zal het wel niet bij blijven, vrees ik.’
Het ging niet goed met August. Dat was wel duidelijk. Hij had rode vlekken in zijn hals en zijn vuisten waren gebald. Lisbeth Salander, die naast hem aan de ronde keukentafel in het huis op Ingarö zat te werken aan haar rsa-encryptie, was bang dat hij een of andere aanval zou krijgen. Maar het enige wat er gebeurde, was dat August een kleurpotlood pakte, zwart.
Op dat moment begonnen de grote ruiten waar ze voor zaten te rammelen door een stormvlaag. August aarzelde en veegde zijn linkerhand heen en weer over de tafel. Maar toen begon hij toch te tekenen. Een streep hier en een daar, en toen kleine rondjes, knopen, dacht Lisbeth, en toen een hand, stukjes van een kin, een borst met een opengeknoopt overhemd. Daarna ging het sneller en langzamerhand trok de spanning uit zijn rug en schouders. Het was alsof er een wond begon te genezen. Maar een harmonische indruk wekte de jongen nu ook weer niet.
Zijn ogen brandden gekweld en af en toe beefde hij. Maar er was beslist iets in hem losgekomen. hij pakte andere potloden en tekende een vloer, een eikenhouten vloer, en daarop een wirwar van puzzelstukjes die een glinsterende stad bij nacht leken te vormen. Toch was nu al duidelijk dat het geen onschuldige tekening zou worden.
De hand en het opengeknoopte overhemd bleken te horen bij een sterke man met een uitpuilende dikke buik. De man stond als een schaar boven een kleine, andere persoon gebogen en sloeg die; de ander was niet te zien om de eenvoudige reden dat het degene was die de scène zag en de klappen kreeg. Het was een akelige tekening, dat was duidelijk.
Hij leek echter niets met de moord te maken te hebben, ook al ontmaskerde ook deze tekening een dader. In het midden kwam een woedend, zwetend gezicht tevoorschijn, waarvan elke venijnige, verbitterde plooi exact was gevangen. Lisbeth herkende het gezicht. Niet omdat ze zo vaak televisiekeek of naar de bioscoop ging, maar ze begreep dat het het gezicht van de acteur Lasse Westman was, Augusts stiefvader. Ze boog zich naar de jongen toe en zei met van verontwaardiging trillende stem: ‘Dat zal hij nooit meer doen, nooit!’