16

21 november ’s avonds – 22 november ’s morgens

Gabriella Grane verborg haar gezicht in haar handen. Ze had al veertig uur niet geslapen en werd gekweld door een hevig schuldgevoel, dat nog erger werd door de aanhoudende slapeloosheid. Toch had ze de hele dag hard gewerkt. Sinds deze ochtend maakte ze deel uit van een groep binnen de veiligheidsdienst die ook werkte aan het onderzoek naar de moord op Frans Balder – een soort schaduwresearch –, officieel voor een beter begrip van het totale beeld voor de binnenlandse veiligheid, maar in het geheim betrokken bij elk detail.

De groep bestond uit Mårten Nielsen, die als hoofdambtenaar de formele leiding had; hij was net terug van een studiereis naar de University of Maryland in Amerika en ongetwijfeld intelligent en belezen, maar een beetje al te rechts naar Gabriella’s smaak. Mårten was vrijwel de enige hoogopgeleide Zweed die een fervent supporter was van de Republikeinen, hij had zelfs een zwak voor de Tea Party. Bovendien was hij gespecialiseerd in krijgsgeschiedenis en hield hij lezingen aan de Militaire Hogeschool. En hoewel hij nog vrij jong was – negenendertig – scheen hij een groot internationaal netwerk te hebben.

Toch kon hij zich soms moeilijk handhaven in de groep. De feitelijke leiding berustte dan ook bij Ragnar Olofsson, die ouder en kordater was, en die Mårten met één kribbige zucht of één ontevreden frons van zijn borstelige wenkbrauwen tot zwijgen kon brengen. Dat ook commissaris Lars Åke Grankvist tot de groep behoorde, maakte het er voor Mårten ook al niet beter op.

Voordat hij bij de Säpo kwam, was Lars Åke een haast legendarische rechercheur bij de afdeling Geweldsdelicten van de nationale recherche geweest, in elk geval in die zin dat hij de reputatie had dat hij iedereen onder de tafel kon drinken en er met een soort luidruchtige charme voor zorgde dat hij in elke stad een andere minnares had. Het was sowieso geen gemakkelijk gezelschap om je in staande te houden en ook Gabriella hield zich ’s middags gedeisd. Maar dat kwam niet zozeer door de mannen en hun haantjesgedrag als wel door een toenemend gevoel van onzekerheid. Soms dacht ze zelfs dat ze nu minder wist dan eerder.

Zo was het inmiddels tot haar doorgedrongen dat er in de oude zaak van de veronderstelde cyberaanval maar weinig of zelfs helemaal geen bewijs was. Eigenlijk was er niet meer dan een verklaring van Stefan Molde van de fra, en hij was niet eens zeker van zijn zaak. In zijn analyse stond een hoop flauwekul, vond ze, en Frans Balder leek meer vertrouwen te hebben gehad in de vrouwelijke hacker die hij in dienst had genomen; die had in het onderzoek niet eens een naam, maar Balders assistent Linus Brandell had een levendige beschrijving van haar gegeven. Het zag ernaar uit dat Balder al voordat hij naar Amerika was vertrokken veel voor Gabriella verborgen had gehouden. Was het bijvoorbeeld toeval dat hij uitgerekend een baan bij Solifon aannam?

De onzekerheid knaagde aan Gabriella en ze was kwaad omdat ze niet meer hulp uit Fort Meade kreeg. Alona Casales was niet meer te bereiken en de deur naar de nsa was weer gesloten. Ze kwam net als Mårten en Lars Åke in de schaduw van Ragnar Olofsson te staan, die voortdurend nieuwe informatie kreeg van zijn bron bij de afdeling Geweldsdelicten en die doorgaf aan Säpo-baas Helena Kraft.

Dat beviel Gabriella niet en ze had er tevergeefs op gewezen dat deze communicatie niet alleen de kans op lekken vergrootte, ze verloren er ook hun zelfstandigheid door. In plaats van via hun eigen kanalen te werken volgden ze veel te slaafs de informatie die binnenkwam vanuit de groep van Bublanski.

‘Het is net alsof we bij een examen proberen te spieken en in plaats van zelf na te denken zitten te wachten tot de antwoorden ons in het oor worden gefluisterd,’ had ze in de groep gezegd, en daar had ze zichzelf niet direct populairder mee gemaakt.

Nu zat ze alleen op haar kamer, vastbesloten om op eigen houtje door te werken. Ze probeerde het grotere beeld te zien en verder te komen. Misschien zou het nergens toe leiden, maar aan de andere kant kon het ook geen kwaad als ze haar eigen weg ging en niet in dezelfde tunnel keek als alle anderen. Ze hoorde voetstappen op de gang; hoog, resoluut geklak, dat Gabriella inmiddels maar al te goed herkende. Het was Helena Kraft, die nu haar kamer binnenkwam in haar Armani-jasje, met haar haar in een strakke knot. Helena keek haar hartelijk aan. Er waren momenten waarop Gabriella die houding niet aanstond.

‘Hoe gaat het?’ vroeg Helena Kraft. ‘Kun je het nog aan?’

‘Nauwelijks.’

‘Ik stuur je na dit gesprek naar huis. Je moet slapen. We hebben een heldere analist nodig.’

‘Klinkt verstandig.’

‘Weet je wat Erich Maria Remarque ooit heeft gezegd?’

‘Dat het geen pretje is in de loopgraven of zo?’

‘Haha, nee, dat het altijd de verkeerde mensen zijn die een slecht geweten hebben. Degenen die het lijden in de wereld hebben veroorzaakt maken zich er niet druk om. Maar degenen die zich inzetten voor het goede krijgen last van een knagend geweten. Jij hoeft je nergens voor te schamen, Gabriella. Je hebt gedaan wat je kon.’

‘Dat weet ik zo net nog niet. Maar toch bedankt.’

‘Heb je het al gehoord van Balders zoon?’

‘In het voorbijgaan, van Ragnar.’

‘Morgen om tien uur zien commissaris Bublanski, inspecteur Modig en een zekere professor Charles Edelman hem in Odens Kinder- en Jeugdopvang aan de Sveaväg. Dan gaan ze proberen hem meer te laten tekenen.’

‘Ik zal voor ze duimen. Maar ik vind het niet fijn dat ik het weet.’

‘Rustig maar. Het is mijn taak om paranoïde te zijn. Alleen mensen die hun mond kunnen houden weten het.’

‘Daar vertrouw ik dan maar op.’

‘Ik wilde je iets laten zien.’

‘Wat dan?’

‘Foto’s van de man die Balders inbraakalarm heeft gehackt.’

‘Die heb ik al gezien. Ik heb ze zelfs al tot in detail bestudeerd.’

‘Weet je het zeker?’ vroeg Helena Kraft, en ze overhandigde Gabriella een onscherpe vergroting van een pols.

‘Wat is daarmee?’

‘Kijk nog eens. Wat zie je?’

Gabriella keek en zag toen twee dingen: het exclusieve horloge dat ze al eerder had menen te zien en daaronder, onduidelijk, in de smalle opening tussen de handschoenen en het jack, een paar lijntjes die eruitzagen als zelfgezette tatoeages.

‘Twee contrasten. Een paar goedkope tatoeages en een peperduur horloge,’ zei ze toen.

‘Meer dan dat,’ zei Helena Kraft. ‘Het is een Patek Philippe uit 1951, model 2499, eerste serie, eventueel tweede.’

‘Zegt me niks.’

‘Een van de chicste horloges die er zijn. Zo’n klokje is een paar jaar geleden op de veiling van Christie’s in Genève voor meer dan twee miljoen dollar verkocht.’

‘Nou hou je me voor de gek.’

‘Nee, en het is niet door de eerste de beste gekocht, maar door Jan van der Waal, advocaat bij Dackstone & Partner. Hij kocht het voor een cliënt.’

‘Dackstone & Partner? Die Solifon vertegenwoordigt?’

‘Precies.’

‘Allemachtig.’

‘We weten natuurlijk niet of het horloge op de foto van de bewakingscamera dezelfde is als dat van de veiling in Genève en we zijn er ook nog niet achter wie die cliënt was. Maar het is een begin, Gabriella. Nu hebben we een mager type dat eruitziet als een junk en een horloge heeft van dit kaliber. Dat zou het aantal mogelijke verdachten moeten beperken.’

‘Weet Bublanski het al?’

‘Zijn technicus Jerker Holmberg heeft het ontdekt. Maar nu wil ik dat jij je analytische hoofd daar niet verder over breekt. Ga naar huis, ga slapen en kom morgenvroeg maar terug.’

 

De man die zich Jan Holtser noemde, zat thuis in zijn flat aan de Korkeavuorenkatu in Helsinki, niet ver van het Esplanadepark. Hij bladerde door een album met foto’s van zijn dochter Olga, die vandaag tweeëntwintig werd en medicijnen studeerde in Gdansk in Polen.

Olga was lang, donker en fel, en het beste wat hem in zijn leven was overkomen, zoals hij altijd zei. Niet alleen omdat het goed klonk en een beeld van hem gaf als verantwoordelijke vader, hij geloofde ook zelf graag dat het zo was. Maar waarschijnlijk was het niet meer waar. Olga begon te vermoeden wat voor werk hij deed.

‘Bescherm jij slechte mensen?’ had ze op een dag gevraagd, en daarna was ze woedend geworden vanwege haar betrokkenheid bij wat ze ‘de zwakken en kwetsbaren’ noemde.

Volgens Jan was het aperte linkse dwaasheid en paste het totaal niet bij Olga’s karakter. Hij beschouwde het maar als uiting van haar emancipatie. Achter al dat opgeblazen geklets over bedelaars en zieken leek ze nog steeds op hem, dacht hij. Olga was ooit een veel­belovende honderdmeterloopster geweest. Ze was een meter zes­entachtig lang, gespierd en explosief, en vroeger hield ze ervan naar actiefilms te kijken en naar zijn oorlogsherinneringen te luisteren. Op school wist iedereen dat het geen zin had om ruzie met haar te maken. Ze was een vechter en sloeg terug. Olga was absoluut niet gemaakt om zich bezig te houden met gedegenereerden en zwakken.

Toch beweerde ze dat ze wilde werken voor Artsen zonder Grenzen of dat ze naar Calcutta wilde gaan, alsof ze moeder Teresa was, verdomme. Jan Holtser kon er niet tegen. De wereld is van de sterken, vond hij. Maar hij hield ook van zijn dochter, wat ze ook uitkraamde. Morgen zou ze voor het eerst sinds een halfjaar een paar dagen thuis zijn en hij nam zich plechtig voor deze keer beter naar haar te luisteren en niet te oreren over Stalin en andere grote leiders en meer van die dingen waar zij een hekel aan had.

Nee, hij zou haar weer aan zich verbinden. Hij wist zeker dat ze hem nodig had. Hij wist heel zeker dat hij háár nodig had. Het was acht uur in de avond. Hij liep naar de keuken, perste drie sinaasappels uit met zijn citruspers, goot Smirnoff in een glas en maakte een Screwdriver. Het was zijn derde vandaag. Als hij een karwei had uitgevoerd kon hij er wel zes of zeven op, en misschien moest hij dat nu ook maar doen. Hij was moe van het gewicht van de verantwoordelijkheid die op zijn schouders was gelegd en moest ontspannen. Hij stond een paar minuten stil met zijn drankje in zijn hand te dromen van een heel ander leven. Maar dat was te hoog gegrepen voor de man die zich Jan Holtser noemde.

Zodra Jurij Bogdanov hem op zijn niet-afluisterbare mobieltje belde, was het gedaan met de rust. Jan hoopte eerst nog dat Jurij alleen maar wat opwinding van zich af wilde babbelen die elke opdracht onvermijdelijk met zich meebracht. Maar zijn collega had een heel concrete boodschap en klonk een beetje opgelaten.

‘Ik heb T. gesproken,’ zei hij, en dat maakte bij Jan een hele serie gevoelens los, in de eerste plaats jaloezie.

Waarom belde Kira Jurij en niet hem? Ook al bracht Jurij het grote geld binnen en werd hij daarvoor beloond met mooie cadeaus en fikse bedragen, Jan was er toch altijd van overtuigd geweest dat híj Kira het meest na stond. Maar hij was ook ongerust. Was er toch iets misgegaan?

‘Zijn er problemen?’ vroeg hij.

‘Het karwei is niet af.’

‘Waar ben je?’

‘In de stad.’

‘Kom dan hierheen en leg uit wat je in godsnaam bedoelt.’

‘Ik heb een tafel gereserveerd bij Postres.’

‘Ik kan zo’n chique eettent en jouw nouveaurichesgewoonten nu niet aan. Je komt maar hierheen.’

‘Ik heb nog niet gegeten.’

‘Ik gooi wel iets voor je in de pan.’

‘Oké. We hebben een lange nacht voor ons.’

 

Jan Holster wilde niet nog een lange nacht en hij wilde zijn dochter al helemaal niet vertellen dat hij morgen niet thuis zou zijn. Maar hij had geen keus. Dat wist hij even zeker als hij van Olga hield. Je kon geen nee zeggen tegen Kira.

Ze bezat een onzichtbare macht over hem en hoe hij het ook probeerde, hij slaagde er nooit in zich zo waardig tegenover haar te gedragen als hij wilde. Ze veranderde hem in een klein jongetje en hij wrong zich in allerlei bochten om haar te zien glimlachen of, nog liever, haar verleidelijk gedrag te ontlokken.

Kira was duizelingwekkend mooi en wist daarvan te profiteren zoals geen andere schoonheid ooit had gedaan. Ze kon geweldig goed manipuleren en beheerste een heel register aan tactieken. Ze kon zwak en smekend zijn, maar ook onbedwingbaar, hard en ijskoud, soms zelfs puur slecht. Niemand kon het sadisme in hem zo naar boven halen als zij.

Ze was misschien niet uitzonderlijk intelligent in de klassieke zin van het woord, en dat werd ook vaak gezegd, misschien omdat men haar tot aardse proporties wilde reduceren, maar diezelfde mensen hadden helemaal niets meer in te brengen als ze tegenover haar stonden. Kira zette hen volkomen in hun hemd en kon zelfs de stoerste kerels als schooljongetjes aan het blozen en stotteren krijgen.

 

Het was inmiddels negen uur ’s avonds en Jurij zat naast hem de lamsfilet naar binnen te schrokken die Jan voor hem had gebakken. Merkwaardig genoeg waren zijn tafelmanieren bijna fatsoenlijk. Dat was ongetwijfeld ook Kira’s invloed. In veel opzichten was Jurij een keurig mannetje geworden, maar in andere natuurlijk niet. Hoe hij zich ook uitsloofde, hij raakte nooit helemaal de kruimeldief en wiethandelaar in zich kwijt. Hoewel hij allang was afgekickt en was afgestudeerd als ict-ingenieur zag hij er gehavend uit, en in zijn bewegingen en zijn fladderende manier van lopen zag je nog de sporen van de verwaarlozing door het leven op straat.

‘Waar is dat burgerlijke horloge van je?’ vroeg Jan.

‘Heb ik afgedaan.’

‘Ben je in ongenade gevallen?’

‘We zijn allebei in ongenade gevallen.’

‘Is het zo erg?’

‘Misschien niet.’

‘Maar het karwei was nog niet af, zei je?’

‘Nee, het gaat om die jongen.’

‘Welke jongen?’

Jan deed alsof hij het niet begreep.

‘Die jij zo edelmoedig hebt gespaard.’

‘Wat is er met hem? Die is toch idioot!’

‘Misschien wel, maar nu is hij gaan tekenen.’

‘Hoezo tekenen?’

‘Hij is een savant.’

‘Een watte?’

‘Je zou eens iets anders moeten lezen dan die stomme wapenblaadjes.’

‘Waar heb je het over?’

‘Een savant is een autistisch of op een andere manier gehandicapt iemand die een speciaal talent heeft. Deze jongen kan misschien niet praten of iets zinnigs denken, maar hij heeft blijkbaar een fotografisch geheugen. Commissaris Bublanski denkt dat het ventje jouw gezicht met een soort wiskundige precisie kan tekenen, en daarna wil hij die tekening door het gezichtsherkenningsprogramma van de politie halen, en dan hang je, snap je? Sta je niet ergens in het register van Interpol?’

‘Ja, maar Kira wil toch niet ...’

‘Ja, dat wil ze wel. We moeten het oplossen.’

Er ging een vlaag van verontwaardiging en verwarring door Jan heen. Hij zag de lege, glazige blik uit het tweepersoonsbed weer voor zich die hij zo akelig had gevonden.

‘Van mijn levensdagen niet,’ zei hij zonder dat hij het zelf helemaal geloofde.

‘Ik weet dat je problemen hebt met kinderen. Ik vind het ook niet leuk. Maar we ontkomen er niet aan, vrees ik. Bovendien mag je blij zijn. Kira had je net zo makkelijk kunnen opofferen.’

‘In feite wel, ja.’

‘Nou dan! Ik heb de vliegtickets op zak. We nemen morgen het eerste vliegtuig naar Arlanda, om halfzeven, en dan gaan we naar iets wat Odens Kinder- en Jeugdopvang heet, aan de Sveaväg.’

‘Dus dat kind zit in een tehuis?’

‘Ja, en daarom moeten we het een beetje plannen. Ik eet dit op en dan begin ik meteen.’

De man die zich Jan Holster noemde, deed zijn ogen dicht en probeerde te bedenken wat hij tegen Olga moest zeggen.

 

Lisbeth Salander stond de volgende ochtend om vijf uur op en hackte zich naar binnen in de supercomputer nsf mri van het New Jersey Institute of Technology. Ze had alle wiskundige kennis nodig die ze maar kon krijgen, dus ze pakte haar eigen programma voor factorisatie met elliptische krommen erbij. Met behulp daarvan probeerde ze het bestand van de nsa te kraken dat ze had gedownload. Maar wat ze ook deed, het lukte niet. Ze had eigenlijk ook niet anders verwacht.

Het was een geavanceerde rsa-encryptie. rsa – genoemd naar de uitvinders Rivest, Shamir en Adleman – bestaat uit twee sleutels, een publieke en een geheime, en is gebaseerd op de getaltheorie van Euler en de kleine stelling van Fermat, maar vooral op het simpele feit dat het gemakkelijk is om twee vrij grote priemgetallen te vermenigvuldigen. Je voert ze in en floep, de rekenmachine geeft het antwoord. Toch is het bijna onmogelijk om het andersom te doen en vanuit het antwoord te berekenen welke priemgetallen er zijn gebruikt. In het factoriseren van priemgetallen zijn computers voorlopig nog niet erg goed, en daar hadden niet alleen Lisbeth, maar ook alle inlichtingendiensten ter wereld al heel vaak over zitten vloeken.

Normaal gesproken is de getallenlichamenzeef voor dat doel het effectiefst. Maar Lisbeth dacht sinds een paar jaar dat het met het algoritme van Lenstra beter zou lukken. Daarom had ze in eindeloze nachtsessies een eigen computerprogramma voor factorisatie ontwikkeld. Maar in deze vroege ochtenduren begreep ze dat ze dat nog verder moest verfijnen als ze een kans van slagen wilde hebben, en na drie uur werken laste ze een pauze in. Ze liep naar de keuken, dronk wat sinaasappelsap uit een pak en at twee pasteitjes uit de magnetron.

Daarna ging ze terug naar haar bureau en hackte ze zich in de computer van Mikael Blomkvist om te zien of hij nog nieuws had. Hij had haar twee vragen gesteld en ze zag meteen: hij was toch niet zo hopeloos.

Wie van zijn assistenten heeft Frans Balder verraden? schreef hij, en dat was natuurlijk een redelijke vraag.

Toch gaf ze geen antwoord. Niet omdat Arvid Wrange haar iets kon schelen, maar ze was al verder en wist wie de hologige junk was met wie Wrange contact had gehad. De man noemde zich Bogey, en Trinity van de Hackersrepubliek herinnerde zich iemand met die handle die een paar jaar geleden op sommige hackerssites opdook. Dat hoefde natuurlijk niets te betekenen.

Bogey was geen uniek of bijzonder origineel alias. Maar Lisbeth had hem opgespoord en zijn bijdragen gelezen, en het gevoel gekregen dat het hem weleens zou kunnen zijn, vooral omdat de man achter dit pseudoniem in een onvoorzichtige passage had geschreven dat hij als ict’er was afgestudeerd aan de universiteit van Moskou.

Lisbeth kon geen examenjaar achterhalen, überhaupt geen jaar, maar ze vond wel iets beters: een paar nerderige details dat Bogey verzot was op mooie horloges en dol op de films uit de jaren zeventig met Arsène Lupin, de gentleman-dief, hoewel die niet bepaald van zijn generatie was.

Lisbeth stelde vervolgens vragen op alle denkbare websites voor oude en nieuwe studenten van de universiteit van Moskou of iemand een magere, hologige voormalige junk kende die straatjongen en meesterdief was geweest en die van Arsène Lupin-films hield. Het duurde niet lang of ze had beet.

‘Dat klinkt als Jurij Bogdanov,’ schreef een meisje dat zich Galina noemde.

Volgens Galina was Jurij op de universiteit een legendarische figuur. Niet alleen omdat hij zich in de computers van de docenten had gehackt en ze allemaal in zijn greep had. Hij had ook voortdurend weddenschappen afgesloten en mensen gevraagd: ‘Wedden om honderd roebel dat ik dat huis daar kan binnenkomen?’

Veel mensen die hem niet kenden, dachten dat dat gemakkelijk verdiend was. Maar Jurij kwam overal binnen. Hij brak elk slot open en als dat onverhoopt toch niet lukte, klom hij tegen gevels en muren op. Men zei dat hij een keer een hond had doodgeschopt die hem stoorde. En hij bestal mensen aan één stuk door, vaak gewoon uit balorigheid. Misschien leed hij aan kleptomanie, dacht Galina. Maar hij werd ook beschouwd als een geniale hacker en een analytisch talent, en na zijn examen lag de wereld voor hem open. Toch wilde hij niet voor een bedrijf gaan werken. Hij wilde zijn eigen gang gaan, zei hij, en het kostte Lisbeth natuurlijk niet veel tijd om erachter te komen wat hij na zijn studie had gedaan – volgens de officiële versie.

Jurij Bogdanov bleek nu vierendertig te zijn. Hij had Rusland verlaten en woonde tegenwoordig aan de Budapester Strasse 8 in Berlijn, niet ver van het gourmetrestaurant Hugos. Hij had een white-hat-onderneming, Outcast Security, met zeven man personeel, die in het afgelopen boekjaar een omzet van tweeëntwintig miljoen euro had gehad. Het was een beetje ironisch – maar misschien ook wel logisch – dat zijn façade een bedrijf was dat industrieconcerns moest beschermen tegen mensen zoals hijzelf. Hij was sinds zijn examen in 2009 voor geen enkel misdrijf veroordeeld en zijn sociale netwerk zag er groot uit; in zijn bestuur zat onder meer Ivan Gribanov, lid van de Russische Doema en grootaandeelhouder van oliemaatschappij Gazprom, maar behalve dat vond ze niets wat haar verder kon brengen.

Mikael Blomkvists tweede vraag was: Odens Kinder- en Jeugdopvang aan de Sveaväg. Is dat veilig? (Wis dit zodra je het hebt gelezen.)

Hij legde niet uit waarom dat tehuis hem interesseerde. Maar ze kende Mikael Blomkvist goed genoeg om te weten dat hij niet zomaar lukraak vragen stelde. En onduidelijk was hij ook niet echt.

Als hij cryptisch was, had hij daar zijn redenen voor en dat hij schreef dat ze het bericht moest wissen betekende dat het gevoelige informatie was. Blijkbaar was Odens Kinder- en Jeugdopvang heel belangrijk. Lisbeth ontdekte al gauw dat er heel wat klachten bij Oden waren ingediend. Kinderen waren vergeten of genegeerd of hadden zichzelf verwond. Oden was een particuliere instelling van directeur Torkel Lindén en zijn bedrijf Care Me, en het werd – als je vroegere personeelsleden moest geloven – min of meer geleid als een privémachtscentrum, waarin het woord van Torkel Lindén geacht werd wet te zijn en waar niemand onnodige kosten maakte, zodat de winstmarge altijd groot was.

Torkel Lindén zelf was een voormalig topgymnast, onder andere Zweeds kampioen rekstok. Tegenwoordig was hij een hartstochtelijk jager en lid van de groepering Vrienden van Christus, die een onbuigzame lijn volgde jegens homo’s. Lisbeth ging naar de websites van de Jagersbond en de Vrienden van Christus en keek of er activiteiten gaande waren waar ze iets aan kon hebben. Daarna schreef ze Lindén twee valse, maar zeer vriendelijke, uitnodigende mailtjes die eruitzagen alsof ze van deze organisaties afkomstig waren. Bij de mailtjes zaten pdf-bestanden met een geavanceerd spionagevirus, dat automatisch in werking zou treden als Lindén de berichten opende en las.

Om 8.23 uur zat ze op de server, en ze ging meteen geconcentreerd aan het werk. Het was zoals ze al had verwacht: August was gistermiddag ingeschreven in Odens Kinder- en Jeugdopvang. In het dossier stond, onder een uiteenzetting over de tragische omstandigheden waardoor hij hier was opgenomen: Infantiel autisme, zware mentale retardatie. Onrustig. Ernstig getraumatiseerd na de dood van zijn vader. Heeft een puzzel meegekregen. Mag niet tekenen! Dat wordt beschouwd als dwangmatig en destructief. Besluit van psycholoog Forsberg, gesteund door TL.

Daaronder was, blijkbaar iets later, toegevoegd: Professor Charles Edelman, commissaris Bublanski en inspecteur Modig bezoeken ­August woensdag 22 november om 10.00 uur. TL is hierbij aanwezig. Tekenen onder toezicht.

Nog een stukje daaronder stond: Plaats van de afspraak gewijzigd. August wordt door TL en professor Edelman naar moeder Hanna Balder in de Torsgata gebracht, waar ook commissaris Bublanski en inspecteur Modig naartoe komen. De inschatting is dat de jongen in zijn thuisomgeving beter kan tekenen.

Lisbeth controleerde snel wie professor Charles Edelman was en toen ze zag dat hij deskundige was op het gebied van savants begreep ze meteen wat er gaande was. Er moest een of andere vorm van getuigenis op papier aan het ontstaan zijn. Waarom zouden Bublanski en Sonja Modig anders belangstelling hebben voor Augusts tekeningen en waarom zou Mikael Blomkvist anders zo voorzichtig zijn geweest met zijn vraag?

Het mocht natuurlijk niet bekend worden. De dader mocht niet te weten komen dat August hem misschien kon tekenen en Lisbeth besloot dus te checken hoe voorzichtig Torkel Lindén in zijn mailwisseling was geweest. Dat leek gelukkig in orde. Hij had verder niets over het tekenen geschreven. Hij had gisteravond om 23.10 uur echter wel een mailtje van Charles Edelman gekregen, met een cc aan Sonja Modig en Jan Bublanski. De bedoeling daarvan was kennelijk de plaats van de afspraak te wijzigen.

Charles Edelman schreef: Beste Torkel. Fijn dat je me in jullie opvang wilt ontvangen. Ik waardeer dat zeer. Maar ik vrees dat het toch enigszins problematisch is. Ik denk dat we de meeste kans op een goed resultaat hebben indien we ervoor zorgen dat de jongen kan tekenen in een omgeving waarin hij zich veilig voelt. Daarmee geen kwaad woord over jullie tehuis. Ik heb daar veel goeds over gehoord.

Echt niet, dacht Lisbeth, en ze las verder.

Daarom zou ik graag willen dat we de jongen morgenochtend naar zijn moeder brengen, Hanna Balder, in de Torsgata. De reden daarvoor is dat in de literatuur erkend wordt dat de aanwezigheid van de moeder een positieve uitwerking heeft op kinderen met savantbegaafdheden. Wanneer u om 9.15 uur met de jongen voor de deur staat aan de Sveaväg haal ik u wel op. Dan hebben we tevens de gelegenheid om wat te praten, als collega’s onder elkaar. Met vriendelijke groet, Charles Edelman.

Om 7.01 en 7.14 uur hadden Jan Bublanski en Sonja Modig op het mailtje gereageerd. Ze hadden alle reden, schreven ze, om op Edelmans deskundigheid te vertrouwen en zijn advies op te volgen. Torkel Lindén had net, om 7.57 uur, bevestigd dat hij voor de deur met de jongen op Charles Edelman zou wachten. Lisbeth Salander dacht na. Toen ging ze naar de keuken, haalde een paar beschuitjes uit de voorraadkast en keek naar buiten, naar Slussen en de Riddarfjärd.

Dus de plaats van de afspraak was veranderd, dacht ze. In plaats van in het tehuis te tekenen zou de jongen naar zijn moeder worden gebracht. Dat zou een positieve uitwerking hebben, schreef Edelman. De aanwezigheid van de moeder heeft een positieve uitwerking. Er was iets met die zin wat Lisbeth niet beviel. Hij leek nogal ouderwets, niet? En de eerste helft was al niet veel beter: De reden daarvoor is dat in de literatuur erkend wordt dat ...

Dat klonk ouderwets. Nu schreven veel academici nogal oubollig, dat wel, en ze wist niet hoe Charles Edelman zich normaal uitdrukte, maar zou een neuroloog van wereldfaam zich echt beroepen op wat de literatuur erkende? Zou hij niet meer eigendunk moeten hebben?

Lisbeth liep naar haar pc en bekeek een paar artikelen van Edelman op internet. Daar was misschien een grappig vleugje ijdelheid tussen de zakelijke zinnen waar te nemen. Maar ze vond geen al te onbeholpen taalgebruik of psychologische naïviteit. Integendeel, het was een scherpzinnig mannetje. Toen ging ze terug naar het mailtje, controleerde welke smtp-server erachter zat en schrok. De server heette Birdino. Daar had ze nog nooit van gehoord en dat klopte niet. Ze stuurde er een reeks commando’s heen om erachter te komen wat het voor iets was en toen werd het haar duidelijk: het was een mail relay server. De afzender kon dus vanaf elk willekeurig adres mailen.

Met andere woorden: het mailtje van Edelman was vals en de kopieën aan Bublanski en Modig waren maar een rookgordijn, ontdekte ze. Ze waren geblokkeerd en nooit verzonden. Ze hoefde het niet eens na te kijken, ze wist het al: het antwoord van de rechercheurs, hun instemming met de gewijzigde planning, was ook nep. Dit was geen kleinigheid; dat begreep ze meteen. Het betekende niet alleen dat iemand deed alsof hij Edelman was, er moest ook een lek zijn, en vooral: iemand wilde August weg hebben van de Sveaväg.

Iemand wilde hem onbeschermd op straat hebben om ... tja, waarom? Hem te ontvoeren of uit de weg te ruimen? Lisbeth keek op de klok. Het was al vijf voor negen. Over tien minuten zouden Torkel Lindén en August Balder al naar buiten gaan om op iemand te wachten die niet Charles Edelman was en die hun niet bepaald gunstig gezind was. Wat moest ze doen?

De politie bellen? Lisbeth hield niet zo van de politie bellen. Vooral niet omdat de kans op lekken bestond. Ze ging naar de website van Oden en zocht naar Torkel Lindéns telefoonnummer. Maar ze kwam niet verder dan het nummer van de receptie. Lindén zat in een vergadering. Toen zocht ze zijn mobiele nummer op en belde dat, maar daar kreeg ze de voicemail. Ze vloekte luidkeels en stuurde hem een sms’je en een mailtje dat hij absoluut niet met August de straat op mocht gaan, onder geen beding. Ze ondertekende met ‘Wasp’. Ze kon zo gauw niets beters verzinnen.

Toen schoot ze haar leren jack aan en ging naar buiten. Ze draaide zich meteen om, rende weer naar binnen en stopte de laptop met het versleutelde bestand en haar pistool, een Beretta 92, in haar zwarte trainingstas. Toen holde ze weer naar buiten. Ze vroeg zich af of ze haar auto zou pakken, haar bmw M6 Convertible, die stof stond te verzamelen in de garage, maar ze besloot toch een taxi te nemen. Het duurde even voor ze er een had en vervolgens bleek de ochtendspits nog niet voorbij.

Het verkeer kroop vooruit en op de Centralbro stond het vast. Was er een ongeluk gebeurd? Alles ging zo traag, behalve de tijd, die omvloog. Het werd vijf over negen, tien over negen. Het werd krap, heel krap. In het ergste geval was het al te laat. Want het zou logisch zijn als Torkel Lindén en August al van tevoren op straat gingen staan, en dan zou de dader, wie het ook was, hen al te grazen hebben kunnen nemen.

Ze toetste Lindéns nummer weer in. Nu ging zijn toestel wel over, maar er werd niet opgenomen. Weer vloekte ze. Ze moest aan Mikael Blomkvist denken. Ze had hem al in geen eeuwen meer gesproken. Maar nu belde ze hem. Hij klonk een beetje nors toen hij opnam en pas toen hij doorhad dat zij het was, fleurde hij op, en hij riep: ‘Lisbeth, ben jij het?’

‘Kop dicht, luisteren,’ zei ze.

 

Mikael stond op de redactie in de Götgata. Hij was in een slecht humeur, en niet alleen omdat hij weer slecht had geslapen. Het kwam door TT, of all people. Het serieuze, discrete, anders zo correcte persbureau TT had een stuk de wereld in gestuurd dat er in het kort op neerkwam dat Mikael het moordonderzoek saboteerde door essentiële informatie achter te houden, die hij eerst in Millennium wilde publiceren.

De bedoeling daarvan zou zijn dat hij het blad van de financiële ondergang wilde redden en zijn eigen ‘verwoeste reputatie’ wilde herstellen. Mikael wist dat het artikel eraan kwam. Hij had de vorige avond een lang gesprek gehad met de schrijver, Harald Wallin, maar hij had zich niet kunnen voorstellen dat het resultaat zo vernietigend zou zijn, zeker niet omdat het allemaal idiote insinuaties en ongefundeerde beschuldigingen waren.

Toch had Wallin er iets van gemaakt wat bijna zakelijk en geloofwaardig leek. De man had blijkbaar goede bronnen bij Serner en de politie. De kop ging weliswaar niet verder dan kritiek van aanklager op blomkvist en in het artikel kreeg Mikael genoeg ruimte om zich te verdedigen. Het bericht op zichzelf had niet veel schade kunnen aanrichten, maar de vijand die dit verhaal in de wereld had gebracht, wist hoe de medialogica werkte. Als een serieuze nieuwsdienst als TT zo’n artikel publiceert, is het niet alleen legitiem voor alle anderen om aan te haken, het is zelfs zaak om er nog harder tegenaan te gaan. Als TT briest, moeten de sensatiekranten brullen en blèren. Dat is een oud journalistiek principe, dus Mikael was wakker geworden bij koppen als blomkvist saboteert moordonderzoek en blomkvist wil zijn blad redden en laat moordenaar lopen. De kranten waren nog wel zo vriendelijk om in de artikelen aan te geven dat de koppen gebaseerd waren op citaten maar het kwaad was al geschied, en een columnist die Gustav Lund heette en die zei dat hij genoeg had van het gehuichel schreef: ‘Mikael Blomkvist, die zich altijd graag voordoet als een beetje beter dan wij gewone mensen, is nu ontmaskerd als de grootste cynicus van ons allemaal.’

‘Laten we hopen dat ze niet met juridische dwangmaatregelen gaan zwaaien,’ zei vormgever en mede-eigenaar Christer Malm, die naast Mikael nerveus op een kauwgommetje stond te kauwen.

‘Laten we hopen dat ze de ME er niet bij halen,’ reageerde Mikael.

‘Huh?’

‘Ik probeer een geintje te maken. Het is allemaal onzin.’

‘Natuurlijk is het onzin. Maar de stemming bevalt me niet,’ zei Christer.

‘Die bevalt niemand. Maar het beste wat we nu kunnen doen, is op onze tanden bijten en gewoon doorgaan met werken.’

‘Je telefoon gaat.’

‘Die gaat de hele tijd.’

‘Misschien is het slim om op te nemen, zodat ze niet iets nog ergers bedenken.’

‘Ja ja,’ bromde Mikael, en hij nam niet erg vriendelijk op.

Het was een vrouw. Hij meende haar stem te herkennen, maar omdat hij iets heel anders verwachtte, kon hij hem eerst niet thuisbrengen.

‘Met wie?’ vroeg hij.

‘Salander,’ antwoordde de stem, en toen begon hij breeduit te grijnzen.

‘Lisbeth, ben jij het?’

‘Kop dicht, luisteren,’ zei ze. En dat deed hij.

 

De file was opgelost en Lisbeth en de taxichauffeur, een jongeman uit Irak die Ahmed heette, de oorlog van nabij had meegemaakt en zijn moeder en twee broers had verloren bij terreuracties, waren op de Sveaväg aangekomen. Ze reden langs het concertgebouw, links van hen. Lisbeth, die er niet van hield om zich passief te laten vervoeren, stuurde nog een sms’je naar Torkel Lindén en probeerde iemand anders van het personeel van Oden te pakken te krijgen, iemand die naar hem toe kon rennen om hem te waarschuwen. Niemand nam op. Ze vloekte en hoopte dat Mikael meer succes zou hebben.

‘Is er paniek?’ vroeg Ahmed vanaf de voorbank.

‘Ja,’ antwoordde ze, en toen reed Ahmed door rood en glimlachte Lisbeth even.

Daarna concentreerde ze zich op de meters die ze nog te gaan hadden. Iets verderop aan de linkerkant zag ze de Economische Hogeschool en de bibliotheek. Het was nu niet ver meer. Ze keek naar de huisnummers aan de rechterkant. Ze zag waar ze heen moesten en gelukkig, er lag niemand dood op het trottoir. Het was een gewone, sombere novemberdag, meer niet, en de mensen gingen naar hun werk. Maar wacht ... Lisbeth wierp Ahmed een paar briefjes van honderd toe en keek naar de lage, groen gevlekte muur aan de overkant van de straat.

Daar stond een stevige man met een muts en een donkere zonnebril op. Hij keek intensief naar de deur tegenover hem. Er was iets met zijn lichaamstaal. Ze kon zijn rechterhand niet zien. Maar zijn arm was gespannen en paraat. Toen ze weer naar de deur aan de overkant keek, voor zover dat kon vanuit de schuine hoek waarin ze nog zat, merkte ze dat die openging, langzaam, alsof degene die hem vasthield aarzelde, of hem te zwaar vond, en Lisbeth schreeuwde naar Ahmed dat hij moest stoppen. Ze sprong uit de nog min of meer rijdende auto, terwijl de man aan de overkant van de straat zijn rechterhand omhoog bracht en een pistool met vizierkijker op de openzwaaiende deur richtte.