1

Begin november

Frans Balder had zichzelf altijd beschouwd als een slechte vader.

Hoewel August al acht was, had Frans nog bijna nooit zelfs maar een poging gedaan om de vaderrol op zich te nemen, en ook nu voelde hij zich bepaald niet op zijn gemak bij die taak. Maar het was zijn plicht, vond hij. De jongen had het slecht bij zijn ex en die vervloekte vent van haar, Lasse Westman.

Daarom had Frans Balder zijn baan in Silicon Valley opgezegd en was hij naar Zweden teruggevlogen, en nu stond hij op de luchthaven Arlanda op een taxi te wachten. Bijna in shocktoestand, want het weer was belabberd. De regen en de wind zwiepten hem in het gezicht en hij vroeg zich voor de zoveelste keer af of hij hier nu wel goed aan deed.

Van alle egocentrische idioten werd uitgerekend hij fulltimevader; dat was toch belachelijk? Hij kon net zo goed in een dierentuin gaan werken. Hij had geen verstand van kinderen, sowieso niet van het leven trouwens, en het gekste van alles: niemand had het hem gevraagd. Geen moeder of grootmoeder had hem gebeld en gesmeekt om zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Het was zijn eigen besluit, en nu wilde hij in weerwil van een oud voogdijbesluit en zonder enige vooraankondiging bij zijn ex binnenwandelen en zijn zoon meenemen. Dat zou ongetwijfeld een hoop herrie geven. Hij zou een flink pak slaag krijgen van Lasse Westman, maar hij kon nu niet meer terug. Hij sprong in een taxi bij een vrouwelijke chauffeur die maniakaal kauwgum zat te kauwen en een conversatie op gang probeerde te houden. Ze trof hem echter niet op zijn best. Frans Balder was geen type voor een babbeltje.

Hij zat in gedachten verzonken op de achterbank. Hij dacht aan zijn zoon en aan alles wat er de laatste tijd was gebeurd. August was niet de enige en zelfs niet de voornaamste reden waarom hij was gestopt bij Solifon. Zijn hele leven bevond zich in een overgangsfase, en even vroeg hij zich af of hij het wel aan zou kunnen. Terwijl ze naar Vasastan reden was het alsof het bloed uit zijn lichaam vloeide, en hij onderdrukte de neiging om het maar te laten zitten. Hij mocht nu niet terugkrabbelen.

In de Torsgata betaalde hij de taxi; hij ging de hal van de flat binnen en liet zijn bagage daar staan. Het enige wat hij meenam de trap op was de lege koffer met een afbeelding van een kleurrijke wereldkaart erop, die hij op San Francisco International had gekocht. Even later stond hij hijgend voor de deur. Hij deed zijn ogen dicht en bereidde zich voor op allerlei ruzie- en woedescenario’s – en wie zou hun dat kwalijk nemen? Je kunt niet zomaar uit het niets opduiken en een kind uit zijn huis weghalen, zeker niet als je een vader bent wiens bemoeienis zich tot nu toe beperkte tot stortingen op een bankrekening. Maar dit was een noodsituatie, hield hij zichzelf voor, dus hij verzameIde al zijn moed en belde aan, al had hij zich liever uit de voeten gemaakt.

Eerst gebeurde er niets, maar toen werd de deur opengerukt, en daar stond Lasse Westman met zijn felle blauwe ogen, zijn brede borst en zijn enorme klauwen, die wel gemáákt leken om mensen kwaad te doen, waardoor hij in films zo vaak de slechterik had gespeeld, al was Frans Balder ervan overtuigd dat geen van die rollen zo slecht was als de rol die hij in het echte leven speelde.

‘Nee maar,’ zei Lasse Westman. ‘Kijk nou! Het genie zelf komt op bezoek.’

‘Ik kom August halen,’ zei Frans.

‘Wát?’

‘Ik wil hem meenemen, Lasse.’

‘Dat meen je niet.’

‘Ik ben nog nooit zo serieus geweest,’ probeerde Frans, en toen kwam zijn ex-vrouw Hanna tevoorschijn uit een kamer schuin links. Ze was nog net zo mooi als vroeger. Dat had al tot veel ongeluk geleid en waarschijnlijk ook tot een te hoge sigaretten- en drankconsumptie. Toch voelde hij een onverwachte tederheid voor haar, vooral toen hij een blauwe plek in haar hals zag. Ze leek iets vriendelijks te willen zeggen, maar ze kreeg niet eens de tijd om haar mond open te doen.

‘Waarom maak jij je ineens druk om hem?’ vroeg Lasse.

‘Omdat het nu genoeg is. August heeft een veilige omgeving nodig.’

‘En die denk jij hem te kunnen geven, Willie Wortel? Sinds wanneer doe jij iets anders dan naar een computer turen?’

‘Ik ben veranderd,’ zei Frans, en het klonk zielig, vond hij, niet alleen omdat hij betwijfelde of hij ook werkelijk was veranderd, maar ook omdat Lasse met zijn geweldige lijf en zijn ingehouden woede dichter naar hem toe kwam. Het was verpletterend duidelijk dat hij niets in te brengen zou hebben als die gek hem te lijf ging en dat het hele idee volkomen gestoord was.

Maar merkwaardig genoeg kwam er geen uitbarsting, geen scène, enkel een grimmige grijns, en toen: ‘Nou, maar dat is uitstekend!’

‘Hoe bedoel je?’

‘Gewoon, dat het weleens tijd werd, hè Hanna? Eindelijk krijgt meneer Drukdrukdruk een beetje verantwoordelijkheidsgevoel. Bravo, bravo!’ vervolgde Lasse, en hij klapte theatraal in zijn handen. Achteraf vond Frans Balder dat eigenlijk nog het meest angstaanjagend: hoe gemakkelijk ze het kind lieten gaan.

Zonder of na hooguit enig symbolisch protest lieten ze hem de jongen meenemen. Misschien beschouwden ze August slechts als een last. Dat was niet helemaal duidelijk. Hanna wierp Frans nog een paar moeilijk te interpreteren blikken toe, haar handen trilden en haar kaken waren gespannen. Maar ze stelde te weinig vragen. Ze had hem natuurlijk aan een kruisverhoor moeten onderwerpen, hem duizend-en-een eisen en vermaningen moeten meegeven en ongerust moeten zijn dat het kind uit zijn gewone doen zou raken.

Maar ze zei alleen: ‘Weet je het zeker? Kun je het aan?’

‘Ik weet het zeker,’ zei hij, en ze gingen naar de kamer van August, waar Frans hem voor het eerst sinds enkele jaren zag. Hij schaamde zich.

Hoe kon hij zo’n jochie in de steek hebben gelaten? Hij was zo wonderbaarlijk mooi met zijn weelderige haar en zijn tengere lichaam, met die ernstige blauwe ogen, die volkomen gefocust waren op een reusachtige puzzel van een zeilschip. Zijn hele houding leek er een van ‘val me niet lastig’ en Frans liep heel langzaam naar hem toe, alsof hij een vreemd, onberekenbaar wezen naderde.

Toch lukte het hem de jongen af te leiden, zijn hand te pakken en hem mee te nemen de gang in. Dit zou hij nooit vergeten. Wat dacht August? Wat verwachtte hij? Hij keek hem en zijn moeder niet aan en negeerde al het gezwaai en alle afscheidswoorden. Hij stapte gewoon met Frans in de lift. Zo simpel was het.

 

August was autistisch. Waarschijnlijk was hij ook zwaar verstandelijk gehandicapt, ook al was dat niet onomstotelijk vastgesteld en kon je van een afstandje het tegenovergestelde denken. Zijn uiterst geconcentreerde gezicht straalde een koninklijke verhevenheid uit; in elk geval had hij een aura dat hij zich niet druk maakte om zijn omgeving. Maar wie beter keek, zag een floers in zijn blik, en hij had zijn hele leven nog geen woord gezegd.

Daarmee had hij alle prognoses die hem waren gegeven toen hij twee jaar was niet waar kunnen maken. In die tijd zeiden de artsen dat August waarschijnlijk tot de minderheid van autistische kinderen behoorde die niet zwakbegaafd zijn en dat de vooruitzichten, als hij maar intensieve gedragstherapie kreeg, toch vrij goed waren. Maar het was allemaal niet gegaan zoals ze hadden gehoopt en eerlijk gezegd wist Frans Balder niet eens wat er van al die hulp en ondersteuning, of zelfs maar van onderwijs aan de jongen, terecht was gekomen. Frans had in zijn eigen wereld geleefd; hij was naar de Verenigde Staten vertrokken en met alles en iedereen in conflict geraakt.

Hij was een idioot geweest. Maar nu zou hij zijn schuld vereffenen en voor zijn zoon gaan zorgen. Hij pakte het grondig aan. Hij vroeg dossiers op, belde specialisten en pedagogen, en al gauw bleek dat het geld dat hij had gestuurd niet aan August was besteed, maar naar andere doelen was weggelekt, waarschijnlijk naar de uitspattingen en de speelschulden van Lasse Westman. Het kind was kennelijk het grootste deel van de tijd aan zijn lot overgelaten en blijven steken in zijn dwangmatige gewoonten en waarschijnlijk in nog veel ernstigere zaken – ook daarom was Frans teruggekomen.

Er had een psycholoog gebeld die zich zorgen maakte over mysterieuze blauwe plekken op het lichaam van de jongen; die had Frans ook gezien. Ze zaten overal op zijn armen, benen, borst en schouders. Volgens Hanna waren ze het gevolg van Augusts eigen aanvallen, waarbij hij zijn lichaam heen en weer gooide. Al op de tweede dag was Frans inderdaad getuige van zo’n uitbarsting. Hij schrok er vreselijk van, maar het klopte toch niet met de blauwe plekken, vond hij.

Hij vreesde dat de jongen was mishandeld en nam contact op met een huisarts en een voormalige politieman die hij privé kende, en hoewel die zijn verdenking niet konden bevestigen, wond hij zich er toch steeds meer over op en schreef hij een aantal brieven en deed aangiften. Hij vergat het kind er bijna door. Hij merkte dat dat heel gemakkelijk ging. August zat op de grond in de kamer met uitzicht op zee die Frans voor hem had ingericht in de villa in Saltsjöbaden en speelde met zijn puzzels, zijn akelig moeilijke puzzels van honderden stukjes, die hij virtuoos legde en meteen weer door elkaar gooide, waarna hij opnieuw begon.

In het begin had Frans gefascineerd naar hem zitten kijken. Het was alsof hij een groot kunstenaar aan het werk zag en soms kreeg hij het idee dat de jongen elk moment kon opkijken en iets heel volwassens tegen hem kon zeggen. Maar August bracht geen woord uit, en als hij zijn hoofd al ophief van de puzzel, dan keek hij straal langs hem heen door het raam naar het zonlicht buiten, dat reflecteerde in het water, en ten slotte liet Frans hem met rust en zat August daar maar in z’n eentje. Eerlijk gezegd nam Frans hem ook bijna nooit mee naar buiten, zelfs niet in de tuin.

Officieel mocht hij eigenlijk ook niet voor het kind zorgen en voordat hij dat juridisch had geregeld wilde hij geen risico’s nemen, dus hij liet alles over aan zijn huishoudster, Lottie Rask: de boodschappen, het koken en het schoonmaken. Frans Balder was niet goed in die praktische dingen. Hij wist alles van computers en algoritmen, maar verder bijna niets en hoe meer tijd er verstreek, hoe meer hij daarmee bezig was en met de correspondentie met zijn advocaten; ’s nachts sliep hij bijna net zo slecht als in Amerika.

Er waren dagvaardingen en stormen op komst. Elke avond dronk hij een fles rode wijn, meestal Amarone, en dat hielp ook niet direct, hooguit op de korte termijn. Hij voelde zich steeds beroerder en wilde dat hij in rook kon opgaan of kon verdwijnen naar een of ander onherbergzaam gebied, voorbij alle eer en redelijkheid. Maar toen, op een zaterdag in november, gebeurde er iets.

Het was een koude, winderige avond. Hij liep met August over de Ringväg op Södermalm. Hij had het koud. Ze waren gaan eten bij Farah Sharif aan de Zinkensväg en August had allang in bed moeten liggen. Maar het etentje was uitgelopen en Frans Balder had zijn mond behoorlijk voorbijgepraat. Dat had je bij Farah Sharif. Zij bracht mensen ertoe hun hart te luchten. Frans en zij kenden elkaar al sinds ze informatica studeerden aan het Imperial College in Londen, en nu was Farah een van de weinige mensen in het land van zijn niveau, in elk geval een van de weinigen die hem konden volgen, en het was een ware bevrijding voor hem om iemand tegen te komen die hem begreep.

Hij vond haar ook aantrekkelijk, maar hoewel hij diverse pogingen had gedaan was het hem niet gelukt haar te verleiden. Daar was Frans Balder ook helemaal niet goed in. Maar deze keer had hij bij het afscheid een omhelzing gekregen die bijna was uitgemond in een zoen, en dat vond hij een groot succes. Hij dacht er nog aan terug terwijl hij met August langs het Sportpark Zinkendamms liep. Frans besloot de volgende keer een oppas te regelen, dan zou ze misschien ... Wie weet?

In de verte blafte een hond. Achter hem schreeuwde een vrouw iets, kwaad of blij – dat was moeilijk uit te maken. Er leek regen in de lucht te hangen. Hij keek naar de kruising met de Hornsgata, waar hij een taxi wilde aanhouden of de metro naar Slussen wilde nemen. Het voetgangersstoplicht sprong op rood. Aan de overkant stond een sjofel uitziende man van een jaar of veertig die hem vaag bekend voorkwam. Hij pakte Augusts hand, want hij wilde er zeker van zijn dat zijn zoon op het trottoir bleef staan. Toen voelde hij dat Augusts hand gespannen was, alsof hij ergens op reageerde. Bovendien stonden zijn ogen fel en helder, alsof de sluier in zijn blik als bij toverslag was weggetrokken en hij niet meer gericht was op wat er in zijn binnenste omging, maar iets op het zebrapad en het kruispunt zag, iets wat normale mensen niet zagen. Daarom kwam Frans niet in beweging toen het licht op groen sprong.

Hij liet zijn zoon het schouwspel bekijken en zonder te begrijpen waarom raakte hij zeer geëmotioneerd, en dat vond hij vreemd. Het was immers slechts een blik, meer niet, en die was niet eens gelukkig of blij. Toch deed het Frans denken aan iets wat vaag en afwezig in zijn geheugen sluimerde, en voor het eerst sinds lange tijd was hij hoopvol gestemd.