5

20 november

Hoe Gabriella Grane bij de Säpo terecht was gekomen begreep niemand, zijzelf al helemaal niet. Ze was vroeger zo’n meisje dat door iedereen een stralende toekomst werd voorspeld. Dat ze nu al drieëndertig was en niet beroemd of vermogend en zelfs niet getrouwd – niet alleen niet rijk, maar helemaal niet – baarde haar oude vriendinnen van Djursholm zorgen.

‘Wat is er toch met je gebeurd, Gabriella? Blijf je nu je hele leven bij de politie?’

Meestal had ze niet de fut om iets terug te zeggen of erop te wijzen dat ze niet zomaar een agent was maar een zorgvuldig uitgekozen analist en dat ze tegenwoordig veel belangrijkere stukken schreef dan ze bij het ministerie van Buitenlandse Zaken of als zomercolumnist bij Svenska Dagbladet ooit had gedaan. Bovendien mocht ze over de meeste dingen sowieso niets zeggen. Dan kon ze maar beter haar mond houden en zich niets aantrekken van al dat idiote statusgedoe, en gewoon accepteren dat een baan bij de veiligheidsdienst door haar mondaine kennissen, en al helemaal door haar intellectuele vrienden, als een absoluut dieptepunt werd beschouwd.

In hun ogen was de Säpo een stelletje rechtse sukkels die uit verholen racistische motieven achter Koerden en Arabieren aan zaten en er niet voor terugdeinsden grove misdaden en vergrijpen te plegen om oude Russische topspionnen te beschermen en ja, daar was ze het soms wel mee eens. Er was inderdaad sprake van incompetentie en ongezonde inschattingen in de organisatie, en de affaire-Zalachenko bleef een grote schandvlek. Maar dat was niet alles. Er werd hier ook interessant en belangrijk werk gedaan, vooral nu, na alle reorganisaties, en soms vermoedde ze dat juist hier bij de veiligheidsdienst de echt interessante ideeën werden uitgesproken, of toch in elk geval dat men hier, en niet op de opiniepagina’s van de kranten of in academische zaaltjes, het best begreep welke omwenteling er in de wereld gaande was. Toch vroeg ze zich ook vaak af: hoe ben ik hier terechtgekomen en waarom blijf ik hier?

Vermoedelijk kwam het gedeeltelijk door vleierij. Niemand minder dan de nieuwe directeur van de Säpo, Helena Kraft, had contact met haar opgenomen en gezegd dat de veiligheidsdienst na alle rampen en affaires op een andere manier aan personeel moest komen. We moeten meer denken zoals de Britten, had ze gezegd, en ‘de grootste talenten van de universiteit aan ons binden, en eerlijk gezegd, Gabriella, is er geen betere dan jij’ – en meer had ze niet nodig gehad.

Gabriella werd benoemd tot analist bij de afdeling Contraspionage en stapte later over naar Bedrijfsbescherming. En ook al was ze niet geschikt in die zin dat ze vrouw was, jong en bovendien nog knap op een wat ondeugende manier, in alle andere opzichten was ze dat wel. Ze werd wel ‘papa’s kindje’ en ‘kakmadam’ genoemd, en dat zorgde voor wat onnodige frictie. Maar verder was ze een toprekrutering: snel, ontvankelijk en met het vermogen om out of the box te denken. Bovendien sprak ze Russisch.

Dat had ze naast haar studie aan de Economische Hogeschool in Stockholm geleerd, waar ze natuurlijk een modelstudent was maar het eigenlijk nooit erg naar haar zin had. Ze droomde van iets beters dan een leven in de zakenwereld, en na haar afstuderen solliciteerde ze bij Buitenlandse Zaken, waar ze uiteraard werd aangenomen maar ook daar vond ze het niet erg stimulerend; de diplomaten waren te stijf en te gelikt. In die periode kwam Helena Kraft bij haar, en nu zat ze al vijf jaar bij de Säpo en was ze langzamerhand ge­accepteerd als het talent dat ze ook was, al was het niet altijd gemakkelijk geweest.

Het was vandaag ook niet gemakkelijk geweest, en niet alleen door dat vervloekte weer. Haar afdelingshoofd, Ragnar Olofsson, was met een chagrijnig en humorloos gezicht haar kamer binnengevallen en had opgemerkt dat ze ‘verdomme’ niet moest flirten als ze ergens een opdracht uitvoerde.

‘Flirten?’ vroeg ze.

‘Er zijn hier bloemen bezorgd.’

‘Dus dat is mijn schuld?’

‘Het lijkt me dat jij daar verantwoordelijk voor bent, ja. We moeten in het veld correct en sober optreden. We vertegenwoordigen een zeer essentiële overheidsdienst.’

‘Heerlijk, Ragnar! Van jou kun je altijd iets leren. Nu snap ik eindelijk dat het mijn schuld is dat de veiligheidschef van Ericsson geen onderscheid kan maken tussen een gewone beleefde ontmoeting en een flirt. En nu begrijp ik ook eindelijk dat het mijn verantwoordelijkheid is dat sommige mannen er zulke wilde dromen op na houden dat ze in een eenvoudige glimlach een seksuele uitnodiging zien.’

‘Stel je niet aan,’ zei Ragnar, en hij liep weg.

Achteraf had ze spijt. Zo’n uitval leidde maar zelden tot iets goeds. Aan de andere kant had ze dit soort vuiligheid al veel te lang over haar kant laten gaan. Het werd tijd om voor zichzelf op te komen. Snel ruimde ze haar bureau op, en ze pakte een analyse van het Britse gchq over Russische bedrijfsspionage bij Europese softwareproducenten waar ze nog niet aan toe was gekomen. Toen ging de telefoon. Het was Helena Kraft, en daar fleurde Gabriella van op. Helena had haar nog nooit gebeld om te klagen of te zeuren, integendeel.

‘Ik kom meteen ter zake,’ zei Helena. ‘Ik heb iemand uit Amerika aan de lijn over iets wat misschien dringend is. Wil jij dat overnemen op je Cisco-telefoon? We hebben gezorgd voor een veilige lijn.’

‘Natuurlijk.’

‘Goed. Ik wil dat je de informatie voor me interpreteert en beoordeelt of het belangrijk is. Het klinkt serieus, maar ik krijg een beetje de kriebels van die vrouw – die trouwens zegt dat ze je kent.’

‘Verbind maar door.’

Het was Alona Casales van de nsa in Maryland, ook al vroeg Gabriella zich even af of ze het wel echt was. Toen ze elkaar onlangs hadden ontmoet op een conferentie in Washington D.C. was Alona een zelfverzekerde, charismatische spreker geweest over wat ze ietwat eufemistisch ‘active signals intelligence’ had genoemd – dat wil zeggen hacken – en na afloop hadden Gabriella en zij een tijdje met een drankje in de hand na staan praten. Gabriella was haast onwillekeurig gefascineerd geraakt. Alona rookte cigarillo’s en had een donkere, sensuele stem, waarmee ze graag slagvaardige oneliners debiteerde en vaak zinspeelde op seks. Maar nu, aan de telefoon, wekte ze een gestreste indruk en een paar keer verloor ze om onbegrijpelijke redenen de draad van haar verhaal.

 

Alona werd niet zo gauw nerveus en had normaal gesproken geen moeite zich op een onderwerp te concentreren. Ze was achtenveertig, groot van stuk, rondborstig, openhartig en met twee intelligente oogjes waar iedereen onzeker van werd. Het leek wel of ze dwars door mensen heen kon kijken. Je kon haar ook niet beschuldigen van erg veel respect voor haar superieuren. Ze schold iedereen uit – al was de minister van Justitie op bezoek – en dat was ook een van de redenen waarom Ed the Ned haar graag mocht. Ze maakten zich geen van beiden overdreven druk over hun eigen positie. Het enige waar het hun om ging, was talent, en daarom stelde een hoofd van de veiligheidsdienst van een klein land als Zweden in Alona’s ogen niets voor.

Toch was ze, nadat de gebruikelijke telefoonchecks waren uitgevoerd, de kluts volkomen kwijtgeraakt. Dat had echter niets met die Helena Kraft te maken. Het kwam door de explosie in het kantoorlandschap achter haar, die net op dat moment plaatsvond. Ze waren allemaal wel gewend aan Eds woede-uitbarstingen. Hij kon zomaar om niets schreeuwen en met zijn vuist op tafel slaan. Maar iets zei haar onmiddellijk dat dit van een andere orde was.

De man leek totaal verlamd en terwijl Alona aan de telefoon een paar verwarde zinnen uitkraamde, gingen de mensen om Ed heen staan. Sommigen pakten hun telefoon en iedereen, zonder uitzondering, zag er opgewonden of geschrokken uit. Maar Alona was zo stom – of was het de schrik? – dat ze niet ophing met de mededeling dat ze het later nog wel een keer zou proberen. Ze liet zich gewoon doorverbinden en kwam geheel volgens plan terecht bij Gabriella Grane, die aantrekkelijke jonge analist die ze in Washington had ontmoet en die ze toen meteen had geprobeerd te versieren; en ook al was dat niet gelukt, Alona had er toch een gevoel van intense voldoening aan overgehouden.

‘Hé, hallo zeg,’ zei ze. ‘Hoe gaat het met jou?’

‘Goed, hoor,’ antwoordde Gabriella. ‘Het is hier verschrikkelijk slecht weer, maar verder gaat het goed.’

‘Het was leuk toen in Washington, hè?’

‘Absoluut, heel gezellig. Ik had wel de hele volgende dag nog een kater. Maar ik neem aan dat je niet belt om me mee uit te vragen.’

‘Nee, jammer genoeg niet. Ik bel omdat we een ernstige dreiging hebben opgevangen tegen een Zweedse onderzoeker.’

‘Tegen wie?’

‘Het was heel lastig om de informatie goed te interpreteren of zelfs maar door te krijgen om welk land het ging. Er werden vage codes gebruikt en een groot deel van de communicatie was versleuteld en onmogelijk te kraken, maar toch, zoals zo vaak, met behulp van kleine puzzelstukjes ... hé, verdomme ...’

‘Wat zeg je?’

‘Wacht even!’

Alona’s computer begon te knipperen. Toen viel hij helemaal uit, en ze begreep dat dat overal in het kantoor gebeurde. Even vroeg ze zich af wat ze moest doen. Ze ging door met het telefoongesprek, voorlopig althans; misschien was de stroom alleen maar uitgevallen, hoewel het licht het overal nog wel deed.

‘Ik wacht,’ zei Gabriella.

‘Dank je wel, heel vriendelijk van je. Neem me niet kwalijk. Het is hier één grote chaos. Waar was ik?’

‘Je had het over puzzelstukjes.’

‘O ja, inderdaad, we telden een paar dingen bij elkaar op. Er is altijd wel iemand onvoorzichtig, hoe professioneel ze ook willen zijn, of iemand die ...’

‘Ja?’

‘... praat, een adres of zo noemt, in dit geval een ...’

Alona zweeg weer. Niemand minder dan commander Jonny Ingram, een van de hoogste bazen van de organisatie, met contacten tot in het Witte Huis, was binnengekomen. Hij probeerde weliswaar net zo cool en superieur te kijken als anders – hij maakte zelfs een grapje tegen een paar mensen verderop –, maar daar trapte niemand in. Onder zijn opgedofte, gebruinde uiterlijk – al sinds zijn tijd als hoofd van het encryptiecentrum van de nsa in Oahu was hij het hele jaar bruin – was nervositeit in zijn ogen te zien, en nu leek hij ieders aandacht te willen hebben.

‘Hallo? Ben je er nog?’ vroeg Gabriella aan de andere kant van de lijn.

‘Ik moet ophangen. Ik bel je nog wel een keer,’ zei Alona, en ze verbrak de verbinding. Op dat moment werd ze pas echt ongerust.

Aan alles was te merken dat er iets vreselijks was gebeurd, misschien wel weer een grote terroristische aanslag. Maar Jonny Ingram hield zijn geruststellende toneelstukje vol, en ook al wrong hij zijn handen en stond het zweet op zijn bovenlip en op zijn voorhoofd, hij benadrukte steeds weer dat er niets ernstigs was gebeurd. Het ging om een virus, zei hij, dat zich ondanks alle veiligheidsmaatregelen in hun intranet had genesteld.

‘We hebben onze servers voor de zekerheid gesloten,’ zei hij, en even was de stemming inderdaad kalmer. Een virus, wat zou dat? leken de medewerkers te denken. Dat kan toch niet veel kwaad?

Maar daarna had Jonny Ingram veel woorden nodig en bleef hij vaag, en Alona kon niet nalaten te roepen: ‘Wees toch duidelijk!’

‘We weten nog niet zoveel; het is nog maar net gebeurd. Maar misschien was het een cyberaanval. We komen erop terug zodra we meer weten,’ antwoordde hij, nu toch weer onmiskenbaar ongerust, en toen ontstond er geroezemoes in het kantoor.

‘Zijn het de Iraniërs weer?’ vroeg iemand.

‘We denken ...’ vervolgde Ingram.

Verder kwam hij niet. De man die daar eigenlijk al die tijd al had moeten staan en had moeten uitleggen wat er was gebeurd, onderbrak hem bruusk en kwam met zijn grote lijf overeind, en je moest toegeven dat hij er op dat moment imposant uitzag. Ed Needham mocht dan net nog overdonderd en geschrokken zijn geweest, nu straalde hij een enorme vastberadenheid uit.

‘Nee,’ brieste hij. ‘Het is een hacker, een godverdomde super­hacker, die ik zijn ballen af zal hakken, neem dat maar van me aan.’

 

Gabriella Grane had net haar jas aangetrokken om naar huis te gaan toen Alona Casales weer belde. Eerst was ze kwaad, en niet alleen wegens de verwarring van het vorige gesprek. Ze wilde weg voordat de storm helemaal niet meer om door te komen was. Volgens het weerbericht op de radio zou die nog aanwakkeren tot windkracht 11 en de temperatuur zou dalen tot min tien, en daar was ze veel te dun voor gekleed.

‘Sorry dat het even duurde,’ zei Alona. ‘Het was hier vanmorgen een gekkenhuis. Volslagen chaos.’

‘Hier ook,’ antwoordde Gabriella beleefd, en ze keek op haar horloge.

‘Maar zoals ik al zei: ik heb een belangrijk bericht, dat denk ik tenminste. Het is niet zo gemakkelijk in te schatten. Ik ben een groep Russen in kaart aan het brengen, had ik dat al gezegd?’ vervolgde Alona.

‘Nee.’

‘Nou ja, er zijn waarschijnlijk ook Duitsers en Amerikanen bij betrokken en misschien ook wel een paar Zweden.’

‘Over wat voor groep hebben we het dan?’

‘Criminelen. Geraffineerde criminelen, mag ik wel zeggen, die geen banken meer beroven of drugs verkopen, maar bedrijfsgeheimen en vertrouwelijke zakelijke informatie stelen.’

Black hats.’

‘Het zijn niet zomaar hackers. Ze doen ook aan afpersing en omkoping. En misschien ook wel aan zoiets ouderwets als moord. Maar eerlijk gezegd heb ik nog niet veel over hen, afgezien van een paar codenamen en onbevestigde links. En een paar echte namen, van jonge ict-ingenieurs op vrij lage posities. De groep houdt zich bezig met bedrijfsspionage op hoog niveau, en daarom is het bericht ook op mijn bureau terechtgekomen. We zijn bang dat Amerikaanse speerpunttechnologie in Russische handen is gekomen.’

‘Ik begrijp het.’

‘Maar het is niet zo gemakkelijk achter hun identiteit te komen. Ze versleutelen alles goed en wat ik ook probeerde, ik ben niet dichter bij de top gekomen dan dat ik heb opgevangen dat de leider Thanos wordt genoemd.’

‘Thanos?’

‘Ja, een verwijzing naar Thanatos, de god van de dood in de Griekse mythologie. De zoon van Nyx, de nacht, en de tweelingbroer van Hypnos, de slaap.’

‘Tjonge, wat dramatisch.’

‘Eerder kinderachtig. Thanos is een slechterik in Marvel Comics, je weet wel, die strip met helden als de Hulk, Iron Man en Captain America. Dat is al niet erg Russisch, maar het is vooral ... hoe moet ik het zeggen ...’

‘Flauw, maar toch ook arrogant?’

‘Ja, alsof het een stel opschepperige studenten is dat de spot met ons drijft, en dat ergert me. Er zijn in dit verhaal eerlijk gezegd een heleboel dingen die me ergeren, en daarom was ik natuurlijk meteen alert toen onze signals intelligence erachter kwam dat er misschien een overloper in het netwerk zat, iemand die ons misschien wat inside-information kon geven – als we die tenminste eerder te pakken konden krijgen dan de hackers zelf. Maar nu we er nog eens beter naar hebben gekeken, hebben we ontdekt dat het niet zo zat als we dachten.’

‘In welk opzicht?’

‘Er was geen crimineel die was overgelopen, maar een eerzame man die was gestopt bij een bedrijf waar die organisatie mollen in heeft zitten, iemand die waarschijnlijk toevallig achter iets heel belangrijks is gekomen.’

‘Ga door.’

‘Onze inschatting is dat die man nu ernstig in gevaar is. Hij heeft bescherming nodig. Maar tot voor kort hadden we geen idee waar we hem moesten zoeken. We wisten zelfs niet bij welk bedrijf hij werkte. Maar nu denken we dat we hem hebben geïdentificeerd,’ vervolgde Alona. ‘Weet je, onlangs liet een van die figuren zich iets ontvallen over die man, want hij zei dat “met hem al die klote t’s in rook opgegaan” waren.’

‘Klote t’s?’

‘Ja, dat klonk natuurlijk cryptisch en raar, maar het had het voordeel dat het heel specifiek en uitermate bruikbaar was. Nou, “klote t’s” als zodanig leverde niets op, maar “t’s” in het algemeen wel: woorden die met een t beginnen, en dan in relatie tot een vermoedelijk hoogtechnologisch bedrijf, kwamen de hele tijd op hetzelfde uit: Nicolas Grant en zijn stelregel “tolerantie, talent en toegankelijkheid”.’

‘Dus we hebben het over Solifon,’ zei Gabriella.

‘Dat denken we wel, ja. Het leek in elk geval alsof alles op zijn plaats viel, en daarom gingen we uitzoeken wie er in de afgelopen periode bij Solifon is weggegaan. Eerst leverde dat niets op. Er komen en gaan bij dat bedrijf natuurlijk voortdurend mensen. Ik geloof zelfs dat dat een van hun principes is. De talenten moeten erin en eruit stromen. Maar toen gingen we over die “t’s” nadenken. Weet je wat Grant daarmee bedoelt?’

‘Niet echt, nee.’

‘Het is zijn recept voor creativiteit. Met tolerantie bedoelt hij dat je tolerant moet zijn ten aanzien van andere ideeën en andere mensen. Hoe meer je openstaat voor mensen die anders zijn of voor minderheden in het algemeen, hoe ontvankelijker je ook bent voor andersoortig denken. Een beetje zoals Richard Florida, weet je wel, en zijn “Gay index”. Waar tolerantie bestaat voor mensen zoals ik, bestaat ook meer openheid en creativiteit.’

‘Te homogene en discriminerende organisaties bereiken niets.’

‘Precies. En talent ... Ja, talenten behalen volgens Florida niet alleen goede resultaten, ze trekken ook andere begaafde mensen aan. Ze creëren een omgeving waar mensen willen zijn. En Grant heeft vanaf het eerste moment meer geprobeerd de genieën in de branche naar zich toe te lokken dan de juiste specialisten. Laat het talent maar bepalen welke kant we opgaan, en niet andersom, vond hij.’

‘En toegankelijkheid?’

‘Dat die talenten toegankelijk zijn. Je moet niet eerst door een ingewikkelde bureaucratie heen hoeven breken om bij hen te komen. Je moet geen afspraak hoeven maken en met secretaresses hoeven praten. Je moet gewoon bij hen binnen kunnen lopen en met hen in discussie kunnen gaan. De ideeën moeten ongehinderd heen en weer kunnen vliegen, en zoals je ongetwijfeld weet, was Solifon ook een uniek succesverhaal. Ze hebben baanbrekende technologie geleverd voor allerlei toepassingen, ook – onder ons gezegd en gezwegen – bij ons, bij de nsa. Maar toen kwam er een nieuw genie, een landgenoot van jou, en met hem ...’

‘... gingen alle t’s in rook op.’

‘Precies.’

‘En dat was Frans Balder.’

‘Inderdaad. Ik denk dat hij normaal geen probleem heeft met tolerantie; ook niet met toegankelijkheid trouwens. Maar hij verspreidde al meteen een soort gif en vertikte het ook maar iets van zijn kennis met anderen te delen. In no time wist hij de goede sfeer onder de toponderzoekers van het bedrijf te verzieken, zeker toen hij mensen ervan begon te beschuldigen dat het dieven en epigonen waren. Bovendien maakte hij ruzie met de eigenaar, Nicolas Grant. Maar Grant wilde niet vertellen waar het om ging – alleen dat het een privézaak was. Korte tijd later zegde Balder zijn baan op.’

‘Ik weet het.’

‘Ja, en de meeste mensen waren waarschijnlijk blij dat hij wegging. De sfeer verbeterde en de mensen begonnen elkaar weer zo’n beetje te vertrouwen. Maar Nicolas Grant was niet blij, en zijn advocaten al helemaal niet. Balder had het werk dat hij bij Solifon had ontwikkeld meegenomen en daar heerste algemeen het gevoel – misschien juist doordat hij niemand had ingewijd en de geruchten over elkaar heen buitelden – dat hij iets sensationeels aan het ontwikkelen was, iets revolutionairs voor de kwantumcomputer waarmee Solifon bezig was.’

‘En juridisch gezien was dat eigendom van het bedrijf en niet van hem persoonlijk.’

‘Precies. Dus hoewel Balder klaagde over diefstal was hijzelf uiteindelijk de dief, en het zal waarschijnlijk niet lang meer duren of het komt tot een knetterende rechtszaak, als Balder die topadvocaten tenminste niet kan afschrikken met wat hij weet. Zijn informatie is zijn levensverzekering, denkt hij, en dat kan wel zo zijn, maar in het ergste geval wordt het ook ...’

‘... zijn dood.’

‘Daar ben ik wel bang voor,’ vervolgde Alona. ‘We krijgen steeds sterkere aanwijzingen dat er iets ernstigs wordt voorbereid, en nu begreep ik van jouw baas dat jij ons met een paar puzzelstukjes kunt helpen.’

Gabriella wierp een blik op de storm buiten en verlangde hevig naar huis, weg van dit alles. Toch trok ze haar jas uit en ging ze, met een zeer ongerust gevoel, weer op haar stoel zitten.

‘Waar willen jullie mijn hulp bij hebben?’

‘Wat denk je dat hij te weten is gekomen?’

‘Betekent dat dat jullie er niet in zijn geslaagd hem af te luisteren of te hacken?’

‘Daar kan ik niet op ingaan, schat. Maar wat denk jij?’

Gabriella dacht terug aan die keer, nog niet zo lang geleden, dat Frans Balder hier in de deuropening stond en mompelde dat hij droomde van ‘een nieuw leven’ – wat dat ook mocht betekenen.

‘Ik neem aan dat je weet,’ zei ze, ‘dat Balder meende dat zijn werk hier in Zweden al gestolen was. Onze militaire dienst voor het onderscheppen van radiosignalen, de fra, heeft er best grondig onderzoek naar gedaan en hem gedeeltelijk gelijk gegeven, al kwamen ze er niet helemaal uit. In die tijd heb ik Balder voor het eerst ontmoet en ik mocht hem niet direct. Hij kletste me de oren van de kop en was blind voor alles wat niet over hem en zijn werk ging. Ik weet nog dat ik dacht dat geen enkele vooruitgang zo’n eenzijdigheid waard was. Als je die houding moet hebben om wereldberoemd te worden, dan zou ik dat niet willen, zelfs niet in mijn dromen. Maar misschien was ik een beetje bevooroordeeld door het vonnis tegen hem.’

‘Dat over de voogdij?’

‘Ja, hij had toen net het recht verspeeld om voor zijn autistische zoon te zorgen, omdat hij niet naar hem omkeek en niet eens had gemerkt dat de jongen een hele boekenkast op zijn hoofd had gekregen, en toen ik hoorde dat hij bij Solifon alles en iedereen tegen zich in het harnas had gejaagd, kon ik me dat heel goed voorstellen. Net goed, dacht ik toen.’

‘Maar later?’

‘Hij kwam terug en toen werd er hier intern gezegd dat hij beveiliging nodig had en toen sprak ik hem weer. Het is nog maar een paar weken geleden en het was eigenlijk ongelooflijk. Hij was totaal veranderd. Niet alleen omdat hij zijn baard had afgeschoren, zijn haar had laten knippen en was afgevallen. Hij had ook niet meer zo’n grote mond, was zelfs een beetje onzeker. Van die bezetenheid was niets meer over en ik weet nog dat ik vroeg of hij zich zorgen maakte over de processen die hem te wachten stonden. Weet je wat hij zei?’

‘Nou?’

‘Hij was ontzettend sarcastisch en zei dat hij zich geen zorgen maakte, omdat we voor de wet allemaal gelijk zijn.’

‘En wat bedoelde hij daarmee?’

‘Dat we hetzelfde worden behandeld als we hetzelfde betalen. In zijn wereld, zei hij, was de wet alleen maar een zwaard waarmee mensen zoals hij werden doorboord. Dus ja, hij maakte zich zorgen. Ook omdat hij dingen wist waar hij mee in zijn maag zat, zelfs al waren het dingen die hem konden redden.’

‘Maar hij zei niet wat voor dingen dat waren?’

‘Hij wilde zijn enige troefkaart niet verspelen, zei hij. Hij wilde wachten en kijken hoever zijn tegenstander bereid was te gaan. Maar ik merkte dat hij geschokt was, en op een gegeven moment liet hij zich ook ontvallen dat er mensen waren die het op hem gemunt hadden.’

‘Hoezo?’

‘Hij bedoelde het niet fysiek. Ze hadden het vooral voorzien op zijn werk en zijn eer, zei hij. Maar ik ben er niet zo zeker van dat hij echt dacht dat het daarbij zou blijven, dus ik stelde hem voor een waakhond aan te schaffen. Ik vond sowieso een hond uitstekend gezelschap voor een man die in een veel te groot huis in een voorstad woonde. Maar dat wees hij van de hand. Ik kan nu geen hond hebben, zei hij nijdig.’

‘Waarom niet, denk je?’

‘Ik weet het niet. Maar ik had het idee dat hem iets dwarszat en hij protesteerde niet erg toen ik ervoor zorgde dat hij een nieuw, geavanceerd alarm in zijn huis kreeg. Dat is net geïnstalleerd.’

‘Door wie?’

‘Een beveiligingsbedrijf waar wij vaak mee werken: Milton Security.’

‘Goed. Heel goed. Maar ik wil toch voorstellen dat jullie hem naar een veilige plaats overbrengen.’

‘Is het zo erg?’

‘Er dreigt in elk geval gevaar, en dat is genoeg, toch?’

‘Jazeker,’ zei Gabriella. ‘Kun je iets van documentatie sturen? Dan zal ik meteen met mijn baas gaan praten.’

‘Ik zal kijken. Maar ik weet niet wat ik nu kan uitrichten. We hebben ... vrij ernstige computerproblemen.’

‘Kunnen jullie je dat als dienst veroorloven?’

‘Nee, je hebt gelijk, helemaal gelijk. Ik meld me wel weer, schat,’ zei ze, en ze hing op. Gabriella bleef een paar seconden doodstil naar buiten zitten kijken. De storm sloeg steeds woester tegen het raam.

Toen pakte ze haar Blackphone en belde ze Frans Balder. Een paar keer. Niet alleen om hem te waarschuwen en ervoor te zorgen dat hij zo spoedig mogelijk naar een veilige plaats ging, maar ook omdat ze opeens zin had om met hem te praten en erachter te komen wat hij had bedoeld met de woorden: ‘De laatste dagen droom ik van een heel nieuw leven.’

Maar zonder dat iemand het wist of zelfs maar zou hebben geloofd, was Frans Balder druk bezig zijn zoon nog een tekening te laten maken waar die eigenaardige gloed als van een andere wereld uit oplichtte.