21

23 november

Alona Casales begreep dat er iets helemaal mis was toen ze de lange, magere gestalte van commander Jonny Ingram naar Ed the Ned toe zag gaan. Al aan zijn aarzelende lichaamstaal was te zien dat hij met slecht nieuws kwam. Normaal gesproken deed hem dat natuurlijk niets.

Het leedvermaak was Jonny Ingram vaak aan te zien als hij zijn dolk in iemands rug stak. Maar bij Ed was dat anders. Zelfs de hoge pieten waren bang voor hem. Hij maakte ontzettend veel heisa als iemand hem iets flikte en Jonny Ingram hield niet van scènes; hij wilde niet alle aandacht naar zich toe trekken, maar als Ed ruzie wilde, dan kon hij die krijgen.

Hij zou worden weggeblazen. Terwijl Ed sterk en explosief was, was Jonny Ingram een tenger mannetje uit de upper class met spillebeentjes en een ietwat aanstellerige manier van doen. Hij was een eersteklas machtsspeler; hij had genoeg invloed in belangrijke kringen, zowel in Washington als in het bedrijfsleven. Hij zat in de directie meteen onder nsa-baas Charles O’Connor en hoewel hij vaak glimlachte en complimentjes uitdeelde, was die glimlach nooit in zijn ogen te zien. Weinig mensen waren zo gevreesd als hij. Hij wist dingen waarmee hij mensen zou kunnen chanteren.

Hij was onder meer verantwoordelijk voor ‘het observeren van strategische technologieën’, oftewel voor bedrijfsspionage: het deel van de nsa dat de Amerikaanse hightechindustrie ondersteunt in de wereldwijde concurrentiestrijd.

Maar nu hij in zijn overdreven chique kostuum voor Ed stond, kromp hij ineen en hoewel Alona er meer dan dertig meter vandaan zat, had ze precies door wat er ging gebeuren: Ed stond op het punt te ontploffen. Zijn bleke, door het harde werken uitgeputte gezicht had een rossige tint gekregen en opeens kwam hij met zijn kromme, scheve rug en zijn dikke buik overeind en brulde hij woedend: ‘Jij glad onderkruipertje!’

Niemand anders dan Ed zou Jonny Ingram een glad onderkruipertje durven noemen. Daarom hield Alona van Ed.

 

August begon aan een nieuwe tekening.

Hij zette een paar snelle lijnen op het papier. Dat deed hij zo hard dat het zwarte potlood afbrak. Net als de vorige keer tekende hij snel, met hier en daar een detail, wanhopige stukjes die bij elkaar kwamen en een geheel vormden. Het was weer dezelfde kamer. Maar nu lag er een andere puzzel op de grond, een die gemakkelijker te herkennen was. Er stond een rode, voorbijracende sportwagen op en een schreeuwende menigte op een tribune. Daarboven stonden nu niet één, maar twee mannen.

De ene was Lasse Westman weer. Hij had een T-shirt en een korte broek aan en zijn ogen waren bloedrood en stonden een beetje scheel. Hij zag er wankel en dronken uit, maar daarom niet minder woedend. Hij kwijlde. Toch was hij niet de meest angstaanjagende figuur op de tekening. Dat was de andere man. Diens troebele ogen straalden puur sadisme uit. Hij was ongeschoren en ook dronken; zijn lippen waren dun, bijna niet aanwezig en hij leek August te schoppen, ook al was die net als de vorige keer niet in beeld maar juist door zijn afwezigheid ontzettend aanwezig.

‘Wie is die andere man?’ vroeg Lisbeth.

August gaf geen antwoord, maar zijn schouders schokten en zijn benen verwrongen zich onder de tafel.

‘Wie is die andere man?’ herhaalde Lisbeth, een beetje strenger, en toen schreef August met kinderlijke, bibberige letters op de tekening:

Roger.TIF

Roger – dat zei Lisbeth niets.

 

Toen zijn hackers in Fort Meade een paar uur later hadden opgeruimd en waren weggegaan, kwam Ed naar Alona. Maar het merkwaardige was: Ed zag er helemaal niet meer kwaad of gekrenkt uit, eerder een beetje uitdagend en hij had zo te zien totaal geen last meer van zijn rug. Hij had een notitieblokje in zijn hand. De ene band van zijn bretels was afgezakt.

‘Hé ouwe,’ zei ze. ‘Nu ben ik heel nieuwsgierig. Wat is er gebeurd?’

‘Ik heb vakantie gekregen,’ antwoordde hij. ‘Ik ga naar Stockholm.’

‘Of all places. Is het daar niet koud om deze tijd van het jaar?’

‘Slechter dan ooit, blijkbaar.’

‘Maar je gaat er eigenlijk niet naartoe op vakantie.’

‘Onder ons gezegd, nee.’

‘Nu word ik nog nieuwsgieriger.’

‘Jonny Ingram heeft ons opgedragen te stoppen met ons onderzoek. De hacker gaat vrijuit en wij moeten genoegen nemen met het dichten van een paar veiligheidsgaatjes. En dan moeten we de zaak vergeten.’

‘Hoe kan hij in godsnaam zo’n opdracht geven?’

‘Om geen slapende honden wakker te maken, zegt hij, en het risico te lopen dat de aanval bekend wordt. Het zou dodelijk zijn als bekend werd dat we zijn gehackt, om nog maar te zwijgen van het leedvermaak dat het zou veroorzaken en al die mensen, met mij voorop, die de directie zou moeten ontslaan om haar gezicht te redden.’

‘Dus hij heeft gedreigd je te ontslaan?’

‘En niet zo’n klein beetje ook. Dat ik openlijk zou worden vernederd en gedagvaard en gekielhaald.’

‘Maar daar lijk je niet erg bang voor te zijn.’

‘Ik ben van plan hem kapot te maken.’

‘Hoe wilde je dat gaan doen? Die kwal heeft overal machtige vrienden.’

‘Ik ken ook wel een paar mensen. Bovendien is Ingram niet de enige die dingen over mensen weet. Die verdomde hacker is zo vriendelijk geweest onze bestanden te vergelijken en ons inzicht te verschaffen in onze eigen vuile was.’

‘Een tikkeltje ironisch, niet?’

‘Nou en of. Je hebt een schurk nodig om een schurk te ontmaskeren. Eerst vond ik het niet zo gek, vergeleken met wat we hier verder allemaal doen. Maar toen we het nader gingen onderzoeken ...’

‘Nou?’

‘Bleek het puur dynamiet te zijn.’

‘Hoezo?’

‘Jonny Ingrams naaste medewerkers verzamelen niet alleen informatie over bedrijfsgeheimen om onze eigen grote concerns te helpen, soms verkopen ze die ook door. En het geld, Alona, komt niet altijd in de kassa van onze organisatie terecht ...’

‘Maar in hun eigen zakken.’

‘Precies. Ik heb al genoeg bewijs om Joacim Barclay en Brian Abbot in de gevangenis te krijgen.’

‘Jemig!’

‘Het vervelende is alleen dat het bij Ingram wat gecompliceerder ligt. Ik ben ervan overtuigd dat hij het brein achter de hele operatie is. Anders klopt het verhaal niet. Maar ik heb nog geen smoking gun, en dat ergert me en maakt het riskant. Het is niet onmogelijk – hoewel ik dat betwijfel – dat er iets concreets tegen hem te vinden is in het bestand dat de hacker heeft gedownload, maar dat kunnen we niet kraken. Dat is zo’n klote-rsa-encryptie.’

‘Dus wat ga je doen?’

‘Het net om hem heen sluiten. Alles en iedereen laten zien dat zijn eigen medewerkers met zware criminelen onder één hoedje spelen.’

‘Zoals de Spiders.’

‘Zoals de Spiders. Echt grote schoften. Het zou me niet verbazen als ze ook betrokken zijn bij de moord op jouw professor in Stockholm. Ze hadden er in elk geval duidelijk belang bij.’

‘Dat meen je niet!’

‘Jazeker wel. Jouw professor zat op kennis die in hun gezicht had kunnen ontploffen.’

‘Jezus!’

‘Zeg dat wel.’

‘En nu ga je als een soort privédetective naar Stockholm om dat allemaal uit te zoeken.’

‘Niet als privédetective, Alona. Ik krijg alle steun, en als ik dan toch bezig ben, zal ik die hacker zo te grazen nemen dat ze geen poot meer kan verzetten.’

‘Dat heb ik vast verkeerd gehoord, Ed. Zei je nou “ze”?’

‘Ik zei “ze”, ja. Ze!’

 

De tekeningen van August voerden Lisbeth terug in de tijd en weer herinnerde ze zich de vuist die ritmisch en hardnekkig op een bed tikte.

Ze dacht terug aan het gebons, het gegrom en het gehuil in de slaapkamer. Ze dacht terug aan de tijd in de Lundagata, toen ze haar toevlucht alleen nog maar kon zoeken in stripboeken en in wraakfantasieën. Maar ze schudde de herinnering van zich af. Ze verzorgde haar wond, verschoonde het verband, controleerde haar pistool en checkte of het geladen was. Ze ging naar de pgp-link.

Andrei Zander vroeg hoe het met haar ging; ze antwoordde kort. Buiten gierde de storm door de bomen en struiken. Ze nam een glas whisky en een stuk chocola en liep via het terras naar de helling; ze verkende het terrein nauwkeurig, vooral een plateautje onder een overhangende rots, een stukje verder naar beneden. Ze telde zelfs haar stappen en nam elke nuance van het landschap in zich op.

Toen ze weer binnenkwam, had August nog een tekening van Lasse Westman en Roger gemaakt. Lisbeth nam aan dat hij het van zich af moest tekenen. Maar hij had nog steeds geen tekening gemaakt van het moment van de moord; hij had nog geen lijn gezet. Had hij die ervaring verdrongen?

Het onaangename gevoel bekroop Lisbeth dat de tijd hun aan het ontglippen was. Ze keek bezorgd naar August en zijn nieuwe tekening en naar de duizelingwekkende getallen die hij daarnaast had geschreven. Ze verdiepte zich een paar minuten in de cijfers en hun samenhang en zag toen opeens een getallenreeks die niet tussen de andere thuis leek te horen.

Het was een betrekkelijk korte. Er stond 2305843008139952128 en ze begreep het meteen. Dat was geen priemgetal maar – en haar gezicht lichtte op – een getal dat in perfecte harmonie wordt gevormd door de som van al zijn positieve delers. Met andere woorden: een volmaakt getal, net als 6, omdat 6 kan worden gedeeld door 3, 2 en 1 en 3 + 2 + 1 samen 6 is. Ze lachte en kwam op een eigenaardig idee.

 

‘Dat moet je uitleggen,’ zei Alona.

‘Goed,’ antwoordde Ed. ‘Maar hoewel ik weet dat het niet nodig is, wil ik dat je me plechtig belooft dat je er niemand iets over zult vertellen.’

‘Dat beloof ik, lummel.’

‘Mooi. Want het zit zo: nadat ik Jonny Ingram de huid vol had gescholden, vooral voor de schijn, gaf ik hem gelijk. Ik deed zelfs alsof ik dankbaar was dat hij ons onderzoek stillegde. We zouden er toch niet verder mee komen, zei ik, en in zekere zin was dat ook zo. Puur technisch waren onze mogelijkheden uitgeput. We hadden alles geprobeerd, meer zelfs. Maar het leverde niets op. De hacker heeft overal dwaalsporen uitgezet, waardoor we steeds weer in nieuwe doolhoven en labyrinten terechtkwamen. Een van mijn jongens zei dat we, als we onverhoopt toch het juiste spoor zouden vinden, we het waarschijnlijk niet zouden geloven. We zouden gewoon denken dat het wéér een valstrik was. We konden van deze hacker al het mogelijke verwachten, maar geen gaten of zwakke plekken. Dus nee, de gebruikelijke weg leverde niets op.’

‘Maar jij bent niet zo’n type van de gebruikelijke weg.’

‘Nee, ik geloof meer in sluiproutes. In werkelijkheid hadden we het helemaal niet opgegeven. We hadden onze hackerscontacten gesproken en onze vrienden van verschillende softwarebedrijven. We hadden mensen afgeluisterd en zelf cyberaanvallen en geavanceerde zoekopdrachten uitgevoerd. Je begrijpt: bij een zo gecompliceerde aanval als deze is er altijd research gedaan. Er is informatie ingewonnen, er zijn specifieke sites bezocht, en het is onvermijdelijk dat wij daar sporen van zullen vinden. Maar bovendien, Alona, sprak er nog iets in ons voordeel: het talent van de hacker. Dat was zo groot dat dat het aantal verdachten beperkte. Het is alsof een misdadiger op de plaats delict opeens de honderd meter in 9,7 seconden loopt. Dan weet je vrij zeker dat het Bolt of een van zijn concurrenten is, nietwaar?’

‘Dus het niveau is zeer hoog.’

‘Ja, die aanval heeft aspecten waar ik alleen maar met open mond naar kan staren, en ik heb toch heel wat gezien. Daarom hebben we erg veel werk gemaakt van gesprekken met hackers en mensen die in die wereld ingeleid zijn. We hebben gevraagd: wie is in staat iets heel erg groots te doen? Wie zijn vandaag de dag de besten? We moesten de vragen natuurlijk een beetje slim stellen, zodat niemand in de gaten had wat er was gebeurd. Lange tijd bereikten we niets. Het was zoeken naar een speld in een hooiberg. Niemand wist iets of iedereen deed alsof hij niets wist, of liever gezegd: er werden een hoop namen genoemd, maar niet van degene die we zochten. Een tijdje dachten we aan een Rus, Jurij Bogdanov. Dat is een oude junk, een dief met magische vingers. Hij komt overal naar binnen. Hackt wat hij maar wil. Al toen hij nog een afgeleefde dakloze was in St. Petersburg die auto’s jatte en veertig kilo schoon aan de haak woog, probeerden beveiligingsbedrijven hem te rekruteren. Zelfs mensen van de politie en de inlichtingendienst wilden hem aan zich verbinden, om criminele organisaties vóór te zijn. Maar natuurlijk verloren ze die slag, en vandaag de dag is Bogdanov afgekickt en succesvol, en weegt hij minstens vijftig kilo. We zijn er zeker van dat hij een van de schurken van jouw bende is, Alona, en dat was ook een van de redenen waarom we belangstelling voor hem hadden, want we hadden wel door dat er bij die zoekopdrachten een relatie was met de Spiders. Maar ...’

‘Jullie begrepen niet waarom een van hun eigen mensen ons nieuwe aanknopingspunten zou willen geven?’

‘Precies. Dus we zochten verder, en na een tijdje hoorden we over een andere bende.’

‘En welke is dat?’

‘Ze noemen zich de Hackersrepubliek. Ze hebben een goede naam in het wereldje. Louter toptalenten, die allemaal heel waakzaam en zorgvuldig zijn met hun encrypties. Terecht, mag je wel zeggen. Wij – en vele anderen – proberen die groepen voortdurend te infiltreren, en niet alleen om erachter te komen waar ze mee bezig zijn. We willen ook mensen rekruteren. Er wordt gevochten om de beste hackers.’

‘We zijn nu immers allemaal crimineel.’

‘Haha, ja misschien wel. Hoe dan ook, bij de Hackersrepubliek zat een supertalent. Daar kregen we veel verklaringen over. Maar dat niet alleen. Het gerucht ging ook dat ze met iets groots bezig waren, met name dat een hacker die zich Bob the Dog noemt en van wie wij denken dat hij lid is van deze bende, zoekopdrachten heeft uitgevoerd en informatie heeft gezocht over iemand bij ons die Richard Fuller heet. Ken je die?’

‘Nee.’

‘Een manisch-depressief, zelfingenomen mannetje over wie ik me al een hele tijd zorgen maak. Een klassiek veiligheidsrisico, overmoedig en slordig in zijn manische buien. Voor een hackersbende is hij precies de man die ze moeten hebben, maar je hebt beveiligde kennis nodig om dat te weten. Zijn psychische gesteldheid is niet bepaald gemeengoed. Zelfs zijn moeder heeft er nauwelijks weet van. Maar ik ben ervan overtuigd dat ze toch niet via Fuller zijn binnengekomen. We hebben alle bestanden gecontroleerd die Richard de laatste tijd heeft ontvangen, en daar zit niets bij. We hebben hem helemaal binnenstebuiten gekeerd. Maar ik denk wel dat Richard Fuller deel uitmaakte van de oorspronkelijke plannen van de Hackersrepubliek. Niet dat ik daar bewijs van heb, absoluut niet, maar mijn intuïtie zegt me toch dat deze bende achter de aanval zit, zeker nu we buitenlandse overheden uit kunnen sluiten.’

‘Je zei dat het een meisje was.’

‘Exact. Toen we die groep eenmaal in beeld hadden, hebben we er zo veel mogelijk informatie over verzameld. Het was nog niet zo simpel om geruchten en mythen van feiten te onderscheiden, maar één ding kwam zo regelmatig terug dat ik er uiteindelijk niet meer aan twijfelde.’

‘En wat was dat?’

‘Dat de grootste ster van de Hackersrepubliek iemand is die zich Wasp noemt.’

‘Wasp?’

‘Ja, en ik zal je niet vermoeien met technische details. Maar die naam is in sommige kringen min of meer een legende, onder andere doordat Wasp het vermogen heeft om gevestigde methodes op hun kop te zetten. Iemand zei dat je Wasp in een cyberaanval kunt waarnemen zoals je Mozart kunt waarnemen in een melodielijn. Wasp heeft een eigen, onmiskenbare stijl, en dat was ook het eerste wat een van mijn jongens zei toen hij de aanval bestudeerde: dit is anders dan alles wat we tot dusverre hebben gezien; dit is van een compleet nieuwe originaliteit, iets wat raar en verrassend is, maar toch direct en effectief.’

‘Een genie dus.’

‘Ongetwijfeld. Dus we zochten op internet naar informatie over die Wasp om uit te vinden wie het is. En het verbaasde ons niet erg dat dat niet lukte. Het was niets voor die persoon om zulke openingen te bieden. Maar weet je wat ik toen heb gedaan?’ vroeg Ed trots.

‘Nee.’

‘Ik heb opgezocht wat het woord zelf betekent.’

‘Behalve de letterlijke betekenis “wesp”.’

‘Ja, precies. Niet dat ik of iemand anders dacht dat dat iets zou opleveren. Maar zoals ik al zei: als je er niet langs de hoofdweg komt, ga je zoeken via de kronkelpaadjes. Je weet nooit wat je tegenkomt. En wasp bleek een heleboel betekenissen te kunnen hebben. Wasp is een Brits jachtvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog. Het is een komedie van Aristofanes, een bekende korte film uit 1915, een satirisch tijdschrift uit het San Francisco van de negentiende eeuw, en natuurlijk een afkorting van White Anglo-Saxon Protestant, en nog veel meer. Maar dat leken me allemaal verwijzingen die niet bij deze geniale hacker pasten, bij haar stijl. Maar weet je wat wel bij haar paste?’

‘Nou?’

‘Waar wasp op internet meestal naar verwijst, is de superheldin Wasp uit de strips van Marvel Comics, een van de stichters van de Avengers.’

‘Waar een film van is gemaakt?’

‘Exact. Die met Thor, Iron Man, Captain America en de hele bende. In de oorspronkelijke strip is ze zelfs een tijdje hun leider. Wasp is een heel coole stripfiguur, moet ik zeggen. Ziet er een beetje rockachtig en rebels uit, kleedt zich in zwart en geel, met insectenvleugels, heeft kort, zwart haar en een stoere uitstraling; een meisje dat toeslaat vanuit een onderliggende positie, dat kan groeien en krimpen in grootte. Alle bronnen waarmee we hebben gesproken denken dat het die Wasp is. Nu hoeft de persoon achter die schuilnaam natuurlijk geen Marvel Comics-fan te zijn, zeker nu niet meer. Die handle bestaat al lang. Misschien is het alleen maar iets wat uit iemands kindertijd is blijven hangen, of hooguit een wat ironisch knipoogje, iets wat niet meer te betekenen heeft dan dat ik mijn kat ooit Peter Pan heb gedoopt hoewel ik die zelfingenomen figuur die niet volwassen wil worden eigenlijk helemaal niet leuk vind. Maar toch ...’

‘Nou?’

‘Ik constateerde dat ook het criminele netwerk waar Wasp naar op zoek was codenamen van Marvel Comics gebruikt, en niet alleen dat, want soms noemen ze zich The Spider Society, niet?’

‘Ja, maar dat is volgens mij meer een spelletje om de spot te drijven met ons afluisteraars.’

‘Natuurlijk, natuurlijk; daar ben ik het mee eens. Maar ook spelletjes kunnen aanwijzingen geven of iets serieus verhullen. Weet je wat in Marvel Comics kenmerkend is voor The Spider Society?’

‘Nou?’

‘Dat ze strijden tegen de Sisterhood of the Wasp.’

‘Oké. Ik snap dat dat een detail is om over na te denken, maar ik snap niet hoe het jullie verder kon helpen.’

‘Wacht maar, dan zal ik je dat vertellen. Zeg, heb je zin om met me mee te rijden? Ik moet zo naar het vliegveld.’

 

Mikael Blomkvist kon zijn ogen niet meer openhouden. Het was nog niet erg laat, maar hij voelde met zijn hele lichaam dat hij het niet lang meer zou volhouden. Hij moest naar huis om een paar uur te slapen, zodat hij er vannacht of morgenvroeg weer met nieuwe energie tegenaan kon gaan. Het zou misschien ook helpen als hij onderweg een paar biertjes dronk. De slapeloosheid bonkte tegen zijn voorhoofd en hij moest een aantal herinneringen en angsten verjagen. Misschien kon hij Andrei mee krijgen. Hij keek naar zijn collega.

Andrei zag er zo jong en energiek uit dat Mikael met de helft al tevreden zou zijn. Hij zat achter zijn pc te werken alsof hij net binnen was gekomen en bladerde af en toe fanatiek door zijn aantekeningen. Toch was hij al sinds vanmorgen vijf uur op de redactie. Nu was het kwart voor zes in de middag, en veel pauzes had hij niet gehad.

‘Wat denk je, Andrei? Zullen we ergens een biertje en een hapje eten halen en de zaak bespreken?’

Andrei leek de vraag eerst niet te horen, maar toen keek hij op en zag hij er opeens lang niet meer zo energiek uit. Met een vage grijns masseerde hij zijn schouder.

‘Hè? Eh ... ja, misschien,’ zei hij aarzelend.

‘Dat vat ik op als een ja,’ zei Mikael. ‘Wat denk je van de Folkopera?’

De Folkopera was een café-restaurant op de hoek van de Hornsgata, niet ver van Millennium, waar heel wat journalisten en artistiekelingen kwamen.

‘Alleen ...’ reageerde Andrei.

‘Ja?’

‘Ik zit met dat portret van die kunsthandelaar van veilinghuis Bukowskis, die in Malmö Centraal op een trein stapte en nooit meer terugkwam. Erika vond dat ik dat er wel bij kon hebben.’

‘Jesses, wat beult ze je toch af!’

‘Dat valt best mee, vind ik. Maar ik krijg het gewoon niet zoals ik het wil hebben. Ik vind het nog zo stuntelig en stijf geschreven.’

‘Wil je dat ik er eens naar kijk?’

‘Graag, maar ik wil er eerst nog iets verder mee komen. Ik zou me doodschamen als je het in deze vorm zou zien.’

‘Dan wachten we daar nog even mee. Maar kom op, dan gaan we in elk geval iets eten. Dan kun je daarna weer gaan werken als je dat per se wilt,’ zei Mikael, en hij keek Andrei aan.

Dat beeld zou hij zich nog lang herinneren. Andrei had een bruin geruit jasje aan en een wit overhemd waarvan de bovenste knoopjes open waren. Hij zag eruit als een filmster, in elk geval nog meer dan anders als een jonge Antonio Banderas, een weifelende Banderas.

‘Ik blijf toch nog even om het te ordenen,’ zei hij aarzelend. ‘Ik heb nog wel een magnetronmaaltijd in de koelkast liggen.’

Mikael overwoog even of hij zijn hogere positie in moest zetten om Andrei toch mee te krijgen om een biertje te gaan drinken. In plaats daarvan zei hij echter: ‘Oké, dan zien we elkaar morgen weer. Hoe is het met die twee daar? Nog geen tekening van de moordenaar?’

‘Blijkbaar niet.’

‘Morgen moeten we een andere oplossing proberen te vinden. Hou je haaks,’ zei Mikael, en hij stond op en trok zijn jas aan.

 

Lisbeth was iets te binnen geschoten wat ze lang geleden in het tijdschrift Science over savants had gelezen. De getaltheoreticus Enrico Bombieri had in een artikel verwezen naar een voorval in het boek De man die zijn vrouw voor een hoed hield van Oliver Sacks, waarbij een autistische, verstandelijk gehandicapte tweeling op hun dooie gemak duizelingwekkend hoge priemgetallen met elkaar uitwisselden, alsof ze die in een inwendig wiskundig landschap voor zich zagen en daar een raadselachtig doorsteekje hadden gevonden naar het mysterie van de getallen.

Wat de tweeling had gepresteerd was iets heel anders dan wat Lisbeth wilde bereiken. Toch had het wel iets met elkaar te maken, dacht ze, en ze besloot het te proberen, hoe weinig vertrouwen ze er ook in had. Ze opende het versleutelde nsa-bestand en haar factoriseringsprogramma met elliptische curven. Toen keek ze August weer aan. Hij reageerde door met zijn bovenlichaam heen en weer te wiegen.

‘Priemgetallen. Jij houdt van priemgetallen,’ zei ze.

August keek haar niet aan en hield niet op met wiegen.

‘Ik ook,’ vervolgde ze. ‘Maar er is iets wat me op dit moment nog meer interesseert. Dat heet factorisering. Weet je wat dat is?’

August staarde wiegend naar het tafelblad en leek haar niet te begrijpen.

‘Priemgetalfactorisering is als we een cijfer herschrijven als product van een priemgetal. Met een product bedoel ik het resultaat van een vermenigvuldiging. Kun je het volgen?’

August vertrok geen spier en Lisbeth vroeg zich af of ze maar niet gewoon haar mond moest houden.

‘Volgens de hoofdstelling van de rekenkunde heeft elk geheel getal een unieke priemgetalfactorisering, en dat is best wel heftig. Een eenvoudig getal als 24 kunnen we op allerlei manieren krijgen, bijvoorbeeld door 12 met 2 te vermenigvuldigen, of 3 met 8, of 4 met 6. Toch is er maar één manier om het met priemgetallen te factoriseren, namelijk 2 x 2 x 2 x 3. Kun je het volgen? Alle getallen hebben een unieke factorisering. Het probleem is: het is makkelijk om priemgetallen te vermenigvuldigen en grote getallen te krijgen, maar andersom is het vaak niet te doen, om van het antwoord terug te gaan naar de priemgetallen. En dat is iets wat een heel dom iemand heeft gedaan in een geheim bericht. Snap je? Het is net zoiets als van siroop en water limonade maken: heel simpel om te doen, maar je kunt het niet meer terugdraaien.’

August knikte niet en zei ook niets, maar hij wiegde tenminste niet meer met zijn bovenlichaam.

‘Zullen we eens kijken of jij goed bent in priemgetalfactorisering, August? Zullen we dat doen?’

August verroerde zich niet.

‘Dat vat ik op als een ja. Laten we beginnen met het getal 456.’

Augusts ogen begonnen afwezig te staren en Lisbeth was ervan overtuigd dat het een absurd idee was geweest.

 

Buiten was het koud en stormachtig, maar Mikael had toch het idee dat de kou hem goeddeed en dat hij er een beetje wakkerder van werd. Er waren vrij weinig mensen op straat en hij moest aan zijn dochter Pernilla denken, die had gezegd dat ze ‘echt’ wilde gaan schrijven, en aan Lisbeth natuurlijk, en aan het jongetje. Wat zouden die nu aan het doen zijn?

Onderweg naar het hoger liggende deel van de Hornsgata, bleef hij even naar een schilderij in een etalage staan kijken. Daarop stonden blije, zorgeloze mensen op een cocktailparty en het was vast niet zo, maar het leek hem op dat moment eeuwen geleden dat hij zelf voor het laatst zo onbekommerd een drankje had staan drinken. Heel even wilde hij dat hij hier ver vandaan was. Toen rilde hij omdat hij opeens het gevoel had dat hij werd gevolgd. Toen hij zich echter omdraaide, zag hij dat het vals alarm was. Misschien kwam het door wat hij de afgelopen dagen allemaal had mee­gemaakt.

De enige die achter hem stond, was een betoverend mooie vrouw met loshangend, donkerblond haar in een knalrode mantel die een beetje onzeker en verlegen naar hem glimlachte. Hij glimlachte voorzichtig terug en wilde weer doorlopen. Toch bleef hij nog even naar haar staan kijken, misschien zelfs verbaasd, alsof hij had verwacht dat de vrouw zou veranderen in iets anders, iets meer alledaags.

Ze werd echter met de seconde oogverblindender, kreeg een bijna koninklijke waardigheid, een elegantie die per ongeluk te midden van gewone mensen terecht was gekomen. Op dit moment, op dit eerste ogenblik van verbazing, had Mikael haar niet goed kunnen beschrijven, hij had zelfs geen klein, significant detail van haar uiterlijk kunnen noemen. Ze kwam hem voor als een cliché, als iets prachtigs uit een modetijdschrift.

‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg hij.

‘Nee, nee,’ antwoordde ze, en ze leek gegeneerd. Het viel niet te ontkennen: het was een innemende onzekerheid. Ze was geen vrouw van wie je zou denken dat ze verlegen was. Ze zag eruit alsof de wereld van haar zou moeten zijn.

‘Nou, fijne avond dan,’ zei hij, en hij draaide zich om, maar ze hield hem tegen met een nerveus kuchje.

‘Bent u niet Mikael Blomkvist?’ vroeg ze, nog onzekerder, en ze keek naar de straatstenen.

‘Dat klopt,’ zei hij, en hij glimlachte beleefd. Hij deed zijn best om net zo beleefd te glimlachen als hij naar ieder ander zou hebben gedaan.

‘Ik wil alleen maar zeggen dat ik altijd veel bewondering voor u heb gehad,’ vervolgde ze; ze tilde haar hoofd voorzichtig op en keek hem met een donkere blik in haar ogen aan.

‘Daar ben ik blij om. Maar het is wel lang geleden dat ik iets zinnigs heb geschreven. Wie bent u?’

‘Mijn naam is Rebecka Svensson,’ zei ze. ‘Ik woon tegenwoordig in Zwitserland.’

‘En nu bent u even terug in Zweden?’

‘Heel kort maar, jammer genoeg. Ik mis Zweden. Ik mis zelfs november in Stockholm.’

‘Dat gaat wel ver.’

‘Haha, ja! Maar zo gaat het met heimwee, hè?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Dat je zelfs de slechte dingen mist.’

‘Klopt.’

‘Maar weet u wat ik daaraan doe? Ik volg de Zweedse journalistiek. Ik denk dat ik de afgelopen jaren geen artikel uit Millennium heb gemist,’ ging ze door. Hij keek nog eens goed naar haar en het viel hem op dat alles wat ze aanhad, van haar zwarte hoge hakken tot en met haar blauwgeruite kasjmieren sjaaltje, er duur en exclusief uitzag.

Rebecka Svensson zag er niet bepaald uit als de gemiddelde Millennium-lezer. Maar er was geen reden om vooroordelen te hebben over rijke, in het buitenland wonende Zweden.

‘Werkt u in Zwitserland?’ vroeg hij.

‘Ik ben weduwe.’

‘Aha.’

‘Soms verveel ik me zo. Was u op weg ergens naartoe?’

‘Ik wilde iets gaan drinken en een hapje eten,’ zei hij, en hij vond meteen dat dat geen goed antwoord was. Het was te uitnodigend, te veel voor de hand liggend, maar het was wel waar. Hij was inderdaad op weg om iets te gaan eten en drinken.

‘Mag ik u gezelschap houden?’ vroeg ze.

‘Graag,’ zei hij aarzelend. Ze raakte even zijn hand aan – waarschijnlijk per ongeluk; dat wilde hij tenminste graag geloven. Ze zag er nog steeds verlegen uit. Ze liepen langzaam het hoger liggende deel van de Hornsgata op, langs de rij galerietjes.

‘Wat leuk om hier met u te lopen,’ zei ze.

‘Nogal verrassend.’

‘Bepaald niet wat ik had verwacht toen ik vanmorgen wakker werd.’

‘Wat verwachtte u dan?’

‘Dat het net zo’n sombere dag zou worden als anders.’

‘Ik weet niet of ik vandaag wel zulk prettig gezelschap ben,’ zei hij. ‘Ik ga helemaal op in een verhaal.’

‘Werkt u te hard?’

‘Waarschijnlijk wel.’

‘Misschien heeft u een korte pauze nodig,’ zei ze, en ze glimlachte vertrouwelijk, plotseling vervuld van een verlangen of van een belofte, en op dat moment meende hij iets in haar te herkennen, alsof hij dat glimlachje eerder had gezien, maar dan anders, in een vervormende spiegel.

‘Hebben wij elkaar al eens eerder ontmoet?’ vroeg hij.

‘Dat denk ik niet. Behalve dan dat ik u duizenden keren op foto’s en op tv heb gezien, natuurlijk.’

‘Dus u hebt nooit in Stockholm gewoond?’

‘Alleen toen ik klein was.’

‘Waar woonde u toen?’

Ze wees vaag naar verderop in de Hornsgata.

‘Het was een fijne tijd,’ zei ze. ‘Mijn vader zorgde voor ons. Ik denk daar nog weleens aan. Ik mis hem.’

‘Leeft hij niet meer?’

‘Hij is te jong gestorven.’

‘Dat spijt me.’

‘Ja, ik mis hem af en toe nog steeds. Waar gaan we heen?’

‘Even denken,’ zei hij. ‘Er is hier een pub, een klein stukje de Bellmansgata in, de Bishops Arms. Ik ken de eigenaar. Het is een erg leuke zaak.’

‘Oké ...’

Haar gezicht kreeg weer die gegeneerde, verlegen uitdrukking en weer raakte haar hand even zijn vingers aan; deze keer was hij er niet zo zeker van dat het per ongeluk was.

‘Of is dat niet chic genoeg?’

‘Jawel, ja hoor,’ zei ze verontschuldigend. ‘Maar ik voel me al gauw bekeken in pubs. Ik ben al zoveel schoften tegengekomen.’

‘Dat kan ik me voorstellen.’

‘Zou u niet ...’

‘Ja?’

Ze keek weer naar de grond en werd rood – ja, eerst dacht hij dat hij het verkeerd zag. Volwassen mensen blozen toch niet op die manier? Maar Rebecka Svensson uit Zwitserland, die eruitzag alsof ze zo’n zeven miljoen dollar waard was, bloosde als een klein schoolmeisje.

‘Zou u me niet liever mee naar huis willen nemen als u me een paar wijntjes wilt aanbieden?’ ging ze door. ‘Dat zou ik leuker vinden.’

‘Jawel ...’

Hij had slaap nodig en moest morgenochtend vroeg weer goed in vorm zijn. Toch antwoordde hij aarzelend: ‘Natuurlijk, zeker. Ik heb nog wel een flesje Barolo liggen.’ En hij dacht even dat hij ondanks alles wat er speelde toch een leuke avond zou hebben, alsof hem een opwindend avontuurtje te wachten stond.

Maar zijn onzekerheid ging niet weg. Dat begreep hij aanvankelijk niet. Hij was niet moeilijk in dit soort dingen en, eerlijk gezegd, hij was verwend met vrouwen die hem probeerden te verleiden. Het ging deze keer wel verbluffend snel, maar ook dat was niet volkomen ongewoon voor hem en hij had een uiterst onsentimentele opvatting over die dingen. Dus nee, het zat ’m niet in de snelheid op zich, in elk geval niet alleen daarin. Wat was er toch met Rebecka Svensson?

Ze was niet alleen jong en opwindend mooi en zou iets beters te doen moeten hebben dan achter bezwete, afgematte journalisten van middelbare leeftijd aan zitten. Er was iets met haar oogopslag en met dat heen en weer slingeren tussen gewaagd en verlegen, dat ogenschijnlijk toevallige aanraken van zijn handen. Die dingen, die hem aanvankelijk zo onweerstaanbaar voorkwamen, leken hem nu eerder berekenend.

‘Wat gezellig. Ik zal niet lang blijven. Ik wil geen artikel voor u bederven,’ zei ze.

‘Ik draag de volledige verantwoordelijkheid voor al mijn mislukte artikelen,’ antwoordde hij, en hij probeerde terug te glimlachen.

Maar het was geen erg natuurlijk glimlachje, en op dat moment zag hij iets eigenaardigs in haar ogen, een plotselinge ijzigheid, die binnen een seconde omsloeg in het tegendeel: weer hartelijkheid, warmte, als bij een groot actrice die haar vaardigheden toont, en hij raakte er steeds meer van overtuigd dat er iets mis was. Hij begreep alleen niet wat, en hij wilde zijn wantrouwen ook niet laten merken, nog niet in elk geval. Hij wilde het begrijpen. Wat gebeurde er? Hij kreeg het idee dat het belangrijk was daarachter te komen.

Ze liepen verder de Bellmansgata in, maar hij was niet meer van plan haar mee naar huis te nemen. Hij had tijd nodig om het te begrijpen, en hij keek weer naar haar. Ze was echt opvallend mooi. Toch viel het hem op dat het niet zozeer haar schoonheid was die hem zo boeide. Het was eerder iets anders, iets ongrijpbaarders, wat zijn gedachten naar een totaal andere wereld leidde dan die van de weekbladglamour. Rebecka Svensson leek hem eerder een raadsel waarop hij het antwoord moest weten.

‘Leuke buurt, dit,’ zei ze.

‘Niet gek,’ antwoordde hij peinzend, en hij keek naar de Bishops Arms.

Schuin tegenover het café stond een man met een zwart petje en een donkere bril een kaart te bestuderen. Je kon hem gemakkelijk aanzien voor een toerist. Hij had een bruin koffertje in zijn hand, droeg witte sneakers en een zwartleren jack met een grote, achterovergevouwen bontkraag. Normaal gesproken zou hij Mikael niet zijn opgevallen.

Nu keek hij echter niet meer onschuldig om zich heen, maar vond hij dat de man zich nerveus en gespannen gedroeg. Dat kon natuurlijk komen doordat Mikael al achterdochtig was, maar hij vond echt dat de wat verstrooide manier waarop de man met de kaart omging gekunsteld was. Nu draaide hij ook nog zijn hoofd om en keek hij naar Mikael en de vrouw.

Hij bekeek hen even aandachtig en draaide zich toen weer naar zijn kaart, maar het kwam niet erg overtuigend over. Hij leek zich opgelaten te voelen en zijn gezicht te willen verbergen onder zijn pet, maar er was iets mee ... met dat gebogen, schijnbaar schuwe hoofd, wat Mikael aan iets deed denken, en weer keek hij in de donkere ogen van Rebecka Svensson.

Hij staarde haar lang en indringend aan en kreeg een lieve blik terug. Die beantwoordde hij echter niet, maar hij bleef haar hard en geconcentreerd aankijken. Toen bevroor haar gezicht, en pas op dat moment glimlachte Mikael Blomkvist terug.

Hij glimlachte omdat hij opeens begreep hoe het zat.