12
21 november
Jan Bublanski had uitgekeken naar een vrije dag en een lang gesprek met rabbi Goldman van de synagoge op Södermalm over bepaalde vragen die hem de laatste tijd bezighielden aangaande het bestaan van God.
Hij was nog niet direct bezig atheïst te worden, maar hij had toch steeds meer moeite met het begrip ‘God’ als zodanig. Daar wilde hij over praten en over de gevoelens van zinloosheid die hem geregeld overvielen, en misschien ook over zijn droom om zijn baan op te zeggen.
Bublanski vond zichzelf een goede rechercheur. Het aantal zaken dat hij wist op te lossen was zeer hoog en soms haalde hij ook wel energie uit zijn werk. Maar hij wist niet of hij wel moorden wilde blijven onderzoeken. Misschien moest hij zich laten omscholen nu daar nog genoeg tijd voor was. Zijn droom was om les te geven, om jonge mensen te laten groeien en in zichzelf te leren geloven, misschien wel omdat hij zelf vaak erg aan zichzelf twijfelde. Bublanski had zich nooit ergens in gespecialiseerd, behalve in wat het lot hem had toegeworpen – dood door geweld en de morbide perversiteit van de mens –, en dáár wilde hij beslist geen les in geven.
Het was tien over acht in de ochtend en hij zette zijn keppeltje op, dat helaas zijn beste tijd had gehad. Ooit was het mooi lichtblauw geweest; men vond dat een tikkeltje extravagant. Nu zag het er vooral verbleekt en versleten uit, bijna symbolisch voor zijn eigen ontwikkeling, dacht hij, want hij kon niet zeggen dat hij verder wel content was met zijn uiterlijk.
Hij voelde zich papperig en afgeleefd, en hij was kaal. Verstrooid pakte hij Singers roman De duizendkunstenaar van Lublin, die hij met zoveel liefde had gelezen dat hij het boek nu al jaren op de wc had liggen voor het geval dat hij zin kreeg erin te lezen als hij een grote boodschap deed. Maar deze keer kwam hij niet verder dan een paar regels. De telefoon ging, en dat het hoofdofficier van justitie Richard Ekström bleek te zijn maakte hem niet vrolijker. Een telefoontje van Ekström betekende niet alleen werk, maar waarschijnlijk ook werk dat veel stof deed opwaaien in de politiek en media. Anders zou Ekström zich er als een slang onderuit gekronkeld hebben.
‘Dag Richard, wat leuk,’ loog Bublanski. ‘Maar ik ben helaas druk.’
‘Huh ... nee, nee, hiervoor niet, Jan. Dit mag je niet missen. Ik hoorde dat je vandaag vrij had.’
‘Dat klopt, maar ik ben op weg naar ...’ Hij wilde niet zeggen ‘de synagoge’. Zijn joodsheid lag niet bij iedereen in het korps goed. ‘... de dokter,’ vulde hij aan.
‘Ben je ziek?’
‘Niet echt.’
‘Wat bedoel je daarmee? Een beetje ziek?’
‘Zoiets.’
‘Ach, hou toch op. Een beetje ziek zijn we allemaal, toch? Dit is een belangrijke zaak, Jan. Minister Lisa Green van Economische Zaken heeft zich al gemeld en ze is het er helemaal mee eens dat jij het onderzoek gaat leiden.’
‘Ik kan me haast niet voorstellen dat Lisa Green weet wie ik ben.’
‘Nou ja, niet bij naam misschien, en eigenlijk moet ze zich er ook niet mee bemoeien, maar we zijn het er allemaal over eens dat we een topkracht nodig hebben.’
‘Slijmen helpt bij mij niet meer, Richard. Waar gaat die zaak over?’ vroeg hij, en hij had er meteen spijt van. Die vraag stellen was al een half ja, en hij merkte dat Richard Ekström het direct als een kleine overwinning opvatte.
‘Professor Frans Balder is vannacht vermoord in zijn huis in Saltsjöbaden.’
‘En wie is dat?’
‘Een van onze internationaal bekendste wetenschappers. Wereldwijd bekend op het gebied van AI-technologie.’
‘Wat voor technologie?’
‘Hij hield zich bezig met neurale netwerken en digitale kwantumprocessen en dat soort dingen.’
‘Begrijp ik nog steeds niet.’
‘Hij probeerde met andere woorden computers te leren denken, tja, gewoon het menselijk brein na te maken.’
Het menselijk brein namaken? Bublanski vroeg zich af wat rabbi Goldman daarvan zou vinden.
‘Ze denken dat hij eerder al slachtoffer van bedrijfsspionage was,’ vervolgde Ekström. ‘Daarom is het ministerie van Economische Zaken erbij betrokken. Je weet vast nog wel hoe plechtig Lisa Green heeft beloofd de Zweedse wetenschap en innovatie te zullen beschermen.’
‘Ja, ik geloof het wel.’
‘Er waren blijkbaar ook al signalen dat zijn leven in gevaar was. Balder had politiebewaking.’
‘En desondanks is hij vermoord?’
‘Het was misschien niet de beste bewaking van de wereld. Het waren Flinck en Blom.’
‘De Casanova’s!’
‘Ja. Die waren er midden in de storm en de algehele wanorde naartoe gestuurd. Maar tot hun verdediging kan ik zeggen dat ze het niet gemakkelijk hadden. Het was er een rommeltje. Frans Balder werd door zijn hoofd geschoten terwijl die jongens met een dronkenlap bezig waren die ineens uit het niets voor de deur stond. Nou ja, je kunt je wel voorstellen: de moordenaar greep dat moment van onoplettendheid aan.’
‘Dat klinkt niet goed.’
‘Nee, het lijkt heel professioneel gedaan. En op de koop toe hebben ze waarschijnlijk het inbraakalarm onklaar gemaakt.’
‘Dus het waren er meer dan één?’
‘Dat denken we wel. Bovendien ...’
‘Ja?’
‘... zijn er nog een paar precaire details.’
‘Waar de media op af zullen komen?’
‘Waar de media van zullen smullen,’ vervolgde Ekström. ‘Die dronkenlap die ineens opdook bijvoorbeeld, was niemand minder dan Lasse Westman.’
‘De acteur?’
‘Die. En dat is uitermate vervelend.’
‘Omdat het op de voorpagina’s komt te staan?’
‘Gedeeltelijk daarom natuurlijk, maar ook omdat we de kans lopen om ons een hoop lastige echtscheidingsperikelen op de hals te halen. Lasse Westman zei dat hij daar was om zijn achtjarige stiefzoon op te halen die bij Frans Balder was, een jongen die ... Wacht even ... Ik moet zorgen dat ik het goed zeg ... Balder is wel zijn biologische vader, maar volgens een voogdijvonnis niet in staat voor hem te zorgen.’
‘Waarom zou een professor die met computers mensen kan namaken niet in staat zijn om voor zijn eigen kind te zorgen?’
‘Omdat hij daarin eerder schromelijk tekort is geschoten en werkte in plaats van op zijn zoon te letten en sowieso een volstrekt hopeloze vader was, als ik het goed heb begrepen. In elk geval ligt het erg gevoelig. Dit jongetje, dat dus helemaal niet bij Balder had horen te zijn, was waarschijnlijk getuige van de moord.’
‘Jemig! En wat zegt hij?’
‘Niets.’
‘Te geschokt?’
‘Vast, maar hij zegt überhaupt nooit iets. Hij kan niet praten en is zwaar gehandicapt. Dus we hebben niets aan hem.’
‘Geen spoor van de dader dus.’
‘Als er niet een reden was waarom Lasse Westman net op het moment verscheen waarop de moordenaar de benedenverdieping binnendrong en Balder doodschoot. Het is heel belangrijk dat jullie Westman snel oppakken en verhoren.’
‘Als ik het onderzoek op me neem.’
‘Dat doe je wel.’
‘O ja?’
‘Je hebt geen keus, zou ik zeggen. Bovendien heb ik het beste voor het laatst bewaard.’
‘En wat is dat?’
‘Mikael Blomkvist.’
‘Wat is er met hem?’
‘Om de een of andere reden was hij ter plaatse. Ik geloof dat Frans Balder hem had gevraagd te komen om iets te onthullen.’
‘Midden in de nacht?’
‘Kennelijk.’
‘En daarna is hij doodgeschoten?’
‘Vlak voordat Blomkvist aanbelde. Hij schijnt zelfs een glimp van de moordenaar te hebben opgevangen.’
Bublanski schoot in de lach. Dat was een volkomen verkeerde reactie, die hij zelf ook niet kon verklaren. Misschien was het nervositeit of wellicht het gevoel dat het leven zich herhaalde.
‘Pardon?’ vroeg Ekström.
‘Ik ben alleen een beetje hoesterig. Dus nu zijn jullie bang dat jullie je een privédetective op de hals hebben gehaald die jullie allemaal in een kwaad daglicht zal stellen.’
‘Hm, misschien wel. In elk geval gaan we ervan uit dat Millennium al met een verhaal bezig is, en feit is ook dat ik op dit moment bezig ben een wettelijke grond te vinden om hen tegen te houden of in elk geval beperkingen op te leggen. Het is niet onmogelijk dat dit iets is wat de rijksveiligheid aangaat.’
‘Dus we hebben ook de Säpo in onze nek hijgen?’
‘Geen commentaar,’ antwoordde Ekström.
Krijg de klere, dacht Bublanski. ‘Zijn Ragnar Olofsson en de anderen van Bedrijfsbescherming ermee bezig?’ vroeg hij.
‘Geen commentaar, zei ik al. Wanneer kun je beginnen?’
Krijg nog een keer de klere, dacht Bublanski. ‘Ik doe het op een paar voorwaarden,’ zei hij toen. ‘Ik wil mijn normale ploeg hebben: Sonja Modig, Curt Svensson, Jerker Holmberg en Amanda Flod.’
‘Natuurlijk. Oké, maar je krijgt Hans Faste ook.’
‘Nooit van mijn leven. Over mijn lijk!’
‘Sorry, Jan, dat is niet onderhandelbaar. Je mag blij zijn dat je de anderen mag kiezen.’
‘Je bent hopeloos, weet je dat?’
‘Dat heb ik weleens meer gehoord.’
‘Dus Faste wordt ons Säpo-infiltrantje?’
‘Absoluut niet, maar ik denk dat het voor alle teams goed is om iemand te hebben die langs andere lijnen denkt.’
‘Dus als wij alle vooroordelen en vooropgezette meningen van ons afgeschud hebben, hebben we iemand nodig die ons weer die kant op trekt?’
‘Klets niet.’
‘Hans Faste is een idioot.’
‘Nee, Jan, echt niet. Hij is wel ...’
‘Nou?’
‘Conservatief. Hij is niet iemand die meeloopt met de laatste feministische golf.’
‘Ook niet met de eerste. Hij heeft misschien net het vrouwenkiesrecht geaccepteerd.’
‘Luister eens, Jan. Hans Faste is een uitermate betrouwbare, loyale rechercheur en meer wil ik er niet over horen. Had je nog meer eisen?’
‘Ik wil eerst dat doktersbezoekje nog afleggen en in die tijd wil ik dat Sonja Modig het onderzoek leidt,’ zei hij.
‘Is dat wel verstandig?’
‘Dat is verdomd verstandig,’ brieste Bublanski.
‘Oké, oké, ik zorg dat Erik Zetterlund de zaak aan haar overdraagt,’ antwoordde Ekström, en hij grijnsde stiekem. Hij wist zelf helemaal niet of hij er goed aan had gedaan dit onderzoek te accepteren.
Alona Casales werkte maar zelden ’s nachts. Ze had zich er jaren aan onttrokken, waarbij ze niet geheel ten onrechte een beroep deed op haar reuma, die haar dwong soms een tijdlang sterke cortisonpillen te gebruiken. Daarvan kreeg ze niet alleen een papperig gezicht, ook haar bloeddruk vloog ervan omhoog, en ze had haar slaap en haar vaste gewoonten nodig. Toch was ze hier nu. Het was tien over drie in de nacht.
Ze was in een licht regentje van haar huis in Laurel, Maryland, over de 175 East gereden, langs het bord nsa, eerstvolgende rechtsaf, uitsluitend personeel. Ze was door de bewaakte toegangen en het elektrische hek naar het zwarte, kubusachtige hoofdgebouw in Fort Meade gereden en had haar auto op de enorme, wijdvertakte parkeerplaats gezet, pal rechts van de lichtblauwe, op een golfbal lijkende radarkoepel met zijn wirwar van schotelantennes en ze was door de veiligheidspoortjes naar haar werkplek op de twaalfde verdieping gegaan. Daar was niet bepaald veel activiteit gaande.
Toch was de sfeer tot haar verbazing een beetje verhit en al gauw begreep ze dat Ed the Ned en zijn jonge hackers verantwoordelijk waren voor dit gevoel van geladenheid en ernst dat over het kantoorlandschap lag, en hoewel ze op goede voet stond met Ed deed ze geen moeite om hem te begroeten.
Hij ging zo te zien volkomen in zijn werk op. Hij stond net op om een jongeman uit te schelden wiens gezicht ijzig bleekjes oplichtte, sowieso een merkwaardig type, vond Alona, net als al die andere jonge, geniale hackers die Ed om zich heen had verzameld. Deze knul was mager en anemisch, en had een afgrijselijk kapsel. Bovendien had hij een eigenaardig kromme rug en een soort spasme in zijn schouders. Af en toe ging er een rilling door hem heen. Misschien was hij echt bang; en dat Ed tegen een stoelpoot schopte, maakte het er niet beter op. Hij verwachtte blijkbaar een klap. Maar toen gebeurde er iets onverwachts.
Ed bedaarde en woelde als een liefhebbende vader met zijn hand door het haar van de jongen. Dat was niets voor hem. Ed was niet zo goed in klefheid en geknuffel. Hij was een cowboy die nooit zoiets suspects zou doen als een vent omhelzen. Maar misschien was hij zo wanhopig dat hij het nu zelfs probeerde met wat algemene menselijkheid. Ed had zijn broek openhangen. Hij had koffie of cola gemorst op zijn bloes, zijn gezicht had een ongezonde, rode kleur en zijn stem was hees en rauw, alsof hij te veel had geschreeuwd. Alona bedacht dat iemand van zijn leeftijd en met zoveel overgewicht zichzelf niet zo zou moeten afmatten.
Hoewel er pas een half etmaal was verstreken, zag het eruit alsof Ed en zijn jongens hier al een week bivakkeerden. Overal lagen koffiebekertjes, resten van fastfoodmaaltijden, afgezette petjes en uitgetrokken collegetruien, en uit hun lichamen steeg een zure stank van zweet en inspanning op. De groep was duidelijk bezig de hele wereld ondersteboven te keren om de hacker op te sporen.
Na een tijdje riep ze hun met gespeelde kordaatheid toe: ‘Doe je best, jongens!’
‘Je moest eens weten!’
‘Goed zo. Zorg dat je ’m te pakken krijgt, die klootzak!’
Dat meende ze niet echt. Stiekem vond ze de cyberaanval wel amusant. Sommige mensen bij de nsa dachten kennelijk dat ze konden doen wat ze wilden, alsof ze carte blanche hadden, dus misschien was het zelfs wel gezond als het tot hen doordrong dat de andere kant kon terugslaan. ‘Wie mensen bespioneert, wordt uiteindelijk ook zelf door mensen bespioneerd,’ zou de hacker hebben geschreven en dat vond ze best grappig, al was het dat natuurlijk niet.
Hier in Puzzle Palace hadden ze alles onder controle en kwam hun ontoereikendheid alleen aan het licht wanneer ze iets echt serieus probeerden te doen, zoals zij nu deed. Catrin Hopkins had haar wakker gemaakt en gezegd dat de Zweedse professor in zijn huis bij Stockholm was vermoord en hoewel dat op zichzelf geen grote zaak was voor de nsa – nog niet tenminste – betekende het wel iets voor Alona.
De moord toonde aan dat ze de aanwijzingen goed had geïnterpreteerd en nu moest ze zien of ze nog een stapje verder kon komen, dus ze logde in op haar computer en ging naar het overzicht van de organisatie, waar de onbekende, schimmige Thanos bovenaan stond, maar waar ook bekende namen stonden als Ivan Gribanov, lid van de Russische Doema, en de Duitser Gruber, een hoogopgeleide misdadiger die vroeger bij een ingewikkelde traffickingzaak betrokken was geweest.
Eigenlijk begreep ze niet waarom dit dossier zo’n lage prioriteit had en waarom haar bazen haar voortdurend doorverwezen naar andere organisaties, die de criminaliteit meer volgens de regeltjes bestreden. Het leek haar niet onwaarschijnlijk dat het netwerk door de staat beschermd werd of banden had met de Russische inlichtingendienst, en dat het allemaal deel uitmaakte van de handelsoorlog tussen oost en west. Hoewel er weinig gegevens en bepaald geen onweerlegbare bewijzen waren, bestonden er toch duidelijke aanwijzingen dat westerse technologie werd gestolen en in Russische handen terechtkwam.
Maar de situatie was inderdaad ingewikkeld en lastig te overzien, en het was niet altijd gemakkelijk om zelfs maar vast te stellen óf er een misdaad was begaan of dat een soortgelijke technologie door puur toeval ook ergens anders was ontwikkeld. Bedrijfsdiefstal was tegenwoordig ook een zeer rekbaar begrip. Er werd voortdurend gestolen en geleend, soms als onderdeel van een creatieve uitwisseling en soms om de vergrijpen juridische legitimiteit te geven.
Grote bedrijven joegen kleinere geregeld de stuipen op het lijf met behulp van dreigende advocaten, en niemand vond het gek dat individuele vernieuwers min of meer rechteloos waren. Bovendien werden bedrijfsspionage en cyberaanvallen vaak slechts beschouwd als een wat minder gebruikelijke omgevingsanalyse. En hier in Puzzle Palace werd ook niet direct een bijdrage geleverd aan morele verheffing op dit gebied.
Aan de andere kant ... Moord kon je niet zomaar relativeren en Alona nam zich bijna plechtig voor elke steen om te keren om de organisatie uit te schakelen. Ze kwam niet ver. Ze had zich nog maar net uitgerekt en haar nek gemasseerd toen ze achter zich met veel gepuf iemand aan hoorde komen.
Het was Ed, en hij zag er slecht uit, helemaal scheef en krom. Zíjn rug had het ook begeven, blijkbaar. Haar eigen nek deed minder zeer als ze naar hem keek.
‘Ed, wat verschaft me de eer?’
‘Ik vermoed dat we een gezamenlijk probleem hebben.’
‘Ga zitten, oudje. Je moet zitten.’
‘Of op de pijnbank worden gelegd. Je weet, vanuit mijn beperkte perspectief ...’
‘Nou doe je jezelf tekort, Ed.’
‘Ik doe mezelf niks tekort. Maar zoals je weet kan het mij geen bal schelen of iemand hoog of laag is, en iedereen mag van mij van alles over van alles vinden. Ik bemoei me met mijn eigen zaken. Ik bescherm onze systemen. Het enige waar ik echt van onder de indruk ben, is of iemand goed is in zijn vak.’
‘Jij zou de duivel zelf nog aannemen als hij een goede ict’er was.’
‘In elk geval heb ik respect voor iedere vijand, als hij maar goed genoeg is. Snap je?’
‘Dat snap ik.’
‘Ik begin te denken dat we gelijkwaardig zijn, hij en ik, en dat we puur toevallig tot verschillende kampen behoren. Je hebt waarschijnlijk wel gehoord dat er een rat in onze server en tot ons intranet is doorgedrongen, en dat spionageprogramma, Alona ...’
‘Ja?’
‘... is puur muziek. Zo compact en elegant geschreven!’
‘Je bent een waardige tegenstander tegengekomen.’
‘Zeker weten. En dat geldt ook voor mijn jongens daar. Ze doen alsof ze verontwaardigd zijn en vaderlandslievend of weet ik wat ze proberen uit te stralen. Maar eigenlijk willen ze niets liever dan die hacker ontmoeten en zich met hem meten. Eerst probeerde ik ook te denken: oké, fine, zet je eroverheen. Misschien valt de schade wel mee. Het is maar één geniale hacker die wil laten zien wat hij kan, en misschien komt er wel iets goeds uit voort. We hebben al heel veel over onze eigen kwetsbaarheid geleerd door op die gast te jagen. Maar later ...’
‘Nou?’
‘Toen begon ik me af te vragen of ik ook in dat opzicht niet in de luren werd gelegd. Of die hele vertoning met mijn mailaccount niet een rookgordijn was, een dekmantel om iets heel anders te verhullen.’
‘Wat dan?’
‘Dat hij eigenlijk iets heel anders wilde uitzoeken.’
‘Nu word ik nieuwsgierig.’
‘Dat moet ook. We hebben achterhaald wat die hacker precies zocht en het gaat in grote lijnen allemaal om hetzelfde, namelijk dat criminele netwerk waar jij je mee bezighoudt, Alona. Noemen ze zich niet de Spiders?’
‘The Spider Society zelfs. Maar dat is meer een geintje.’
‘De hacker zocht informatie over die bende en hun samenwerking met Solifon, en toen dacht ik dat hij misschien zelf bij dat netwerk hoorde, dat hij wilde weten wat wij over hen weten.’
‘Dat klinkt niet onaannemelijk. Hacken kunnen ze duidelijk goed.’
‘Maar toen begon ik weer te twijfelen.’
‘Waarom?’
‘Omdat het erop lijkt dat de hacker ons ook iets wilde laten zien. Hij heeft zich de status van supergebruiker verschaft en kon daardoor documenten lezen waarvan zelfs jij misschien geen weet hebt, zeer geheime stukken, hoewel het bestand dat hij heeft gekopieerd en thuis heeft geüpload zo zwaar versleuteld is dat hij het net zomin kan lezen als wij, als degene die het heeft geschreven de privécodes niet geeft, maar toch ...’
‘Ja?’
‘De hacker onthulde via ons eigen systeem dat ook wij met Solifon samenwerken. Wist jij dat?’
‘Nee. Wel alle ... Nee.’
‘Dacht ik al. Maar het ziet ernaar uit dat wij ook mensen in de groep van Eckerwald hebben zitten. De diensten die Solifon de Spiders levert, levert het ook aan ons. Ze vormen een onderdeel van onze bedrijfsspionage en daarom zal jouw dossier dus wel zo’n lage prioriteit hebben. Ze zijn bang dat jouw werk ook schadelijk kan zijn voor onszelf.’
‘Stomme idioten.’
‘Dat ben ik met je eens. Het lijkt me alleen niet onwaarschijnlijk dat je dit dossier nu helemaal kwijtraakt.’
‘Dan word ik gek.’
‘Rustig maar, rustig maar. Er is een alternatief, en daarom heb ik mijn arme lijf helemaal naar jouw bureau gesleept. Je kunt voor mij gaan werken.’
‘Hoezo?’
‘Die verrekte hacker weet dingen over de Spiders en als we zijn identiteit achterhalen, is dat voor ons allebei een doorbraak, en dan kun jij misschien heel mooie dingen aan het licht brengen.’
‘Ik begrijp waar je heen wilt.’
‘Is dat een ja?’
‘Een tja,’ zei ze. ‘Ik wil me eerst concentreren op het oplossen van de moord op Frans Balder.’
‘Maar je houdt me op de hoogte?’
‘Oké.’
‘Mooi.’
‘Maar,’ vervolgde Alona, ‘als die hacker zo goed is, is hij dan niet zo slim geweest om al zijn sporen uit te wissen?’
‘Wees maar gerust. Het maakt niet uit hoe slim hij is. We vinden hem sowieso, en dan villen we hem levend.’
‘En je had nog wel zoveel respect voor je tegenstander!’
‘Dat heb ik nog steeds, hoor, maar we maken hem toch kapot en sluiten hem levenslang op. Niemand dringt binnen in mijn systeem.’