11

21 november

Naderhand werd geconstateerd dat de politie haar zaakjes weer niet op orde had en dat er pas een soort van afzetting rond de buurt kwam toen het al te laat was. De man die professor Frans Balder had doodgeschoten, had zich in alle rust uit de voeten kunnen maken, want de agenten die het eerst ter plaatse waren, Peter Blom en Dan Flinck – die intern ietwat sarcastisch De Casanova’s werden genoemd – hadden te lang gewacht met alarm slaan en hadden dat ook niet gedaan met de benodigde autoriteit.

Pas om twintig voor vier in de ochtend arriveerden er technisch en opsporingsrechercheurs van de afdeling Geweldsdelicten, plus een jongedame die zich voorstelde als Gabriella Grane, van wie de meesten dachten dat ze een familielid was, zo aangeslagen was ze, maar van wie men later begreep dat ze bij de veiligheidsdienst werkte en gestuurd was door de baas van de Säpo zelf. Geheel overeenkomstig de verzamelde vooroordelen in het korps of misschien omdat ze als buitenstaander werd gezien, kreeg zij tot taak het kind onder haar hoede te nemen.

‘Je hebt er zo te zien handigheid in,’ zei de dienstdoende rechercheleider Erik Zetterlund toen hij zag dat Gabriella zich zorgvuldig vooroverboog om de gewonde voeten van het kind te onderzoeken, en hoewel Gabriella hem toesnauwde dat ze wel iets beters te doen had, gaf ze zich gewonnen toen ze de jongen in de ogen keek.

August, zoals hij heette, was volkomen verstijfd van angst en zat een hele tijd op de eerste verdieping op de grond met zijn hand over een rood Perzisch tapijt te strijken. Peter Blom, die in andere opzichten niet erg daadkrachtig was geweest, haalde ergens een paar sokken vandaan en plakte pleisters op de voeten van het kind. Intussen constateerden ze dat de jongen een gebarsten lip had en blauwe plekken op zijn hele lichaam. Volgens de journalist Mikael Blomkvist – wiens aanwezigheid in huis onmiskenbaar tot nervositeit leidde – had de jongen beneden met zijn hoofd tegen het bed en de muur gebonkt en was hij op blote voeten over de glassplinters in de gang gelopen.

Gabriella, die er om de een of andere reden van afzag om zich voor te stellen aan Blomkvist, begreep natuurlijk direct dat August een getuige was. Maar ze kreeg geen enkel contact met hem en kon hem ook niet troosten. Normale omhelzingen en liefkozingen waren duidelijk niet de juiste methode. Het rustigst werd hij wanneer Gabriella gewoon bij hem zat, op een afstandje, en met haar eigen zaken bezig was. Hij leek slechts één keer te luisteren. Dat was toen Gabriella in een telefoontje met Helena Kraft het huisnummer noemde: 79. Maar ze stond er op dat moment niet bij stil, en even later kreeg ze een geschokte Hanna Balder te pakken.

Hanna eiste haar zoon onmiddellijk weer op en verklaarde enigszins verrassend dat Gabriella meteen een puzzel moest pakken, meer in het bijzonder een van het oorlogsschip de Vasa, die Frans daar vast wel ergens had liggen. Ze beschuldigde haar ex-man er echter niet van dat hij het kind wederrechtelijk had meegenomen en ze kon ook niet uitleggen waarom haar vriend hier was geweest. Lasse Westman leek in elk geval niet te zijn gedreven door bezorgdheid voor August.

Het kind leek wel een aantal zaken te verduidelijken. Gabriella begreep nu waarom Frans Balder soms wat afwezig was en waarom hij geen waakhond had willen hebben. In de vroege ochtenduren zorgde ze er ook voor dat er een psycholoog en een dokter kwamen om August naar zijn moeder in Vasastan te brengen, tenzij hij meer acute zorg nodig zou blijken te hebben. Toen kwam ze op een heel ander idee.

Ze bedacht dat het motief voor de moord niet per se het tot zwijgen brengen van Balder hoefde te zijn. Misschien wilde de dader hem wel beroven – niet van zoiets banaals als geld natuurlijk, maar van zijn werk. Waar Frans Balder zich het laatste jaar van zijn leven mee had beziggehouden wist Gabriella niet. Misschien wist niemand behalve hijzelf dat. Maar het was niet moeilijk na te gaan wat het ongeveer moest zijn geweest: hoogstwaarschijnlijk een verdere ontwikkeling van zijn AI-programma, dat al voordat het werd gestolen als revolutionair werd beschouwd.

Zijn collega’s bij Solifon hadden alles gedaan om er inzage in te krijgen en Frans had zich een keer laten ontvallen dat hij erover waakte als een moeder over haar baby, en dat betekende, dacht Gabriella, dat hij er ook mee naar bed ging of het daar toch in elk geval vlakbij had staan. Dus ze stond op, zei tegen Peter Blom dat hij een oogje op August moest houden en liep naar de slaapkamer op de begane grond, waar technisch rechercheurs aan het werk waren.

‘Stond er hier een computer?’ vroeg ze.

De technici schudden hun hoofd en Gabriella pakte haar telefoon en belde Helena Kraft weer.

 

Al snel werd vastgesteld dat Lasse Westman verdwenen was. Hij had waarschijnlijk kans gezien er in het algehele tumult vandoor te gaan, wat voorlopig onderzoeksleider Erik Zetterlund tot gevloek en getier bracht, vooral toen bleek dat Westman ook niet thuis in de Torsgata was.

Erik Zetterlund overwoog zelfs een landelijk opsporingsbevel te laten uitgaan, waarop zijn jonge collega Axel Andersson vroeg of Lasse Westman als gevaarlijk moest worden beschouwd. Kennelijk kon Andersson geen onderscheid maken tussen Lasse Westman en de personages die hij speelde. Maar tot zijn verdediging kon worden aangevoerd dat de situatie steeds rommeliger werd.

De moord was overduidelijk geen gewone familieruzie, geen uit de hand gelopen zuippartij, geen in een plotselinge opwelling begane daad, maar een koele, zorgvuldig geplande aanslag op een Zweedse topwetenschapper. En het werd nog erger toen districtspolitiecommissaris Jan-Henrik Rolf liet weten dat de moord moest worden beschouwd als een zware klap voor de Zweedse industrie. Erik Zetterlund stond opeens in het centrum van een belangrijk binnenlands incident, en hoewel hij niet het slimste jongetje van het korps was, begreep hij wel dat wat hij nu deed van essentieel belang was voor het komende onderzoek.

Erik, die net twee dagen geleden eenenveertig was geworden en enige naweeën van het verjaardagsfeest nog niet helemaal te boven was gekomen, was zelfs bij benadering nog nooit verantwoordelijk geweest voor een onderzoek van dit kaliber. Dat hij het toch mocht doen, zij het slechts enkele uren, kwam natuurlijk doordat er ’s nachts niet voldoende competente mensen beschikbaar waren en doordat zijn chef de heren van het bureau Moordzaken van de nationale recherche of de meer ervaren rechercheurs van de politie van Stockholm niet wakker wilde maken.

Erik bevond zich midden in het tumult; hij werd steeds onzekerder en schreeuwde zijn orders. Hij probeerde vooral een effectief buurtonderzoek op gang te brengen. Hij wilde zo snel mogelijk zo veel mogelijk getuigenverklaringen hebben, hoewel hij daar eigenlijk geen hoge verwachtingen van had. Het was nacht, donker en het stormde. De buren hadden waarschijnlijk niet veel gezien. Aan de andere kant: je wist maar nooit. En hij had Mikael Blomkvist verhoord, wat die daar in godsnaam ook te zoeken had gehad.

De aanwezigheid van een van Zwedens bekendste journalisten maakte de zaak er niet gemakkelijker op, en even had Erik het idee dat Blomkvist hem kritisch in de gaten hield om een onthullend artikel te kunnen schrijven. Maar dat waren waarschijnlijk zijn eigen demonen. Blomkvist was duidelijk zelf ook geschokt; hij was tijdens het hele verhoor zeer beleefd en hulpvaardig geweest.

Toch hadden ze niet veel aan hem. Het was allemaal te snel gegaan, en dat was op zichzelf al opmerkelijk, vond de journalist. De verdachte leek nietsontziend en effectief door de manier waarop hij zich bewoog en het was volgens Blomkvist geen al te gewaagde veronderstelling dat hij militair was of was geweest, elitesoldaat zelfs. De manier waarop hij omkeek en schoot zag er zeer getraind uit. En hoewel de man een hoofdlamp om een strakke zwarte muts had bevestigd, had Blomkvist zijn gezicht niet gezien.

Daarvoor was de afstand te groot, en Mikael had zich op de grond gegooid zodra de man zich omdraaide. Waarschijnlijk mocht hij van geluk spreken dat hij nog leefde. Dus hij kon alleen de gestalte en de kleding beschrijven, en dat deed hij heel goed. Volgens de journalist was de man waarschijnlijk niet erg jong, misschien zelfs wel boven de veertig. Hij was goed getraind en langer dan gemiddeld, tussen de 1 meter 85 en 1 meter 95 lang, stevig gebouwd, met een smalle taille en brede schouders. Hij had zwarte, militair uitziende kleren aan en stevige schoenen. Hij droeg een rugzak en had waarschijnlijk een mes aan zijn rechterbeen bevestigd.

Mikael Blomkvist dacht dat de man langs de waterkant was ontkomen, langs de buurhuizen, en dat kwam overeen met de getuigenissen van Peter Blom en Dan Flinck. De agenten hadden de man helemaal niet gezien, maar ze hadden zijn voetstappen langs het water horen verdwijnen en waren tevergeefs in de achtervolging gegaan; dat beweerden ze althans. Zetterlund was daar niet volledig van overtuigd.

Waarschijnlijk hadden Blom en Flinck het niet aangedurfd om hem te volgen, dacht hij, en hadden ze daar in het donker staan bibberen zonder ook maar iets te ondernemen. In elk geval was op dat moment de grote vergissing begaan. In plaats van versterking op te roepen, de vluchtmogelijkheden in kaart te brengen en afzettingen aan te brengen was er vrijwel niets gebeurd. Flinck en Blom wisten toen nog wel niet dat er een moord had plaatsgevonden en hadden hun handen vol aan een jongetje dat hysterisch en op blote voeten uit het huis was komen rennen, dus het was ook niet zo eenvoudig om het hoofd koel te houden. Toch verloren ze steeds meer tijd en hoewel Mikael Blomkvist terughoudend was in zijn verhaal, was ook hij onmiskenbaar kritisch. Hij had de mannen twee keer gevraagd of ze alarm hadden geslagen en toen hadden ze geknikt.

Later, toen Mikael toevallig een telefoontje van Flinck met de centrale opving, begreep hij dat dat knikje toch ‘nee’ betekende of in het beste geval een soort verward onbegrip. Hoe dan ook, ze hadden te laat om versterking gevraagd en zelfs daarna was niet alles correct verlopen, waarschijnlijk omdat Flincks verslag te onduidelijk was.

Hun onbekwaamheid had zich voortgeplant naar andere niveaus en Zetterlund was dolblij dat hem dat niet aangerekend kon worden. Op dat moment was hij nog niet bij het onderzoek betrokken geweest. Maar nu wel, en hij mocht de zaak niet verpesten. Zijn staat van dienst was de laatste tijd niet bepaald briljant en hij moest van de gelegenheid gebruikmaken om te laten zien wat hij kon en in elk geval geen flater slaan.

Hij stond op de drempel van de woonkamer en had net een telefoongesprek beëindigd met Milton Security over de gestalte die eerder die nacht op de bewakingsbeelden te zien was. Dat was een man die absoluut niet overeenkwam met het signalement dat Mikael Blomkvist had gegeven van de vermoedelijke moordenaar. Hij zag eruit als een oude, magere junk – maar dan wel een met grote technologische kwaliteiten. Bij Milton Security dachten ze dat de man het inbraakalarm had gehackt en alle camera’s en sensoren had uitgeschakeld, en dat maakte het hele verhaal nog vervelender.

Het was niet alleen de professionaliteit van de planning. Het was ook het idee om een moord uit te voeren ondanks de politiebewaking en een geavanceerd inbraakalarm. Wat een zelfvertrouwen! Erik was onderweg naar de technisch rechercheurs op de begane grond. Toch bleef hij boven bezorgd voor zich uit staan staren, totdat zijn blik bleef hangen op de zoon van Balder, die weliswaar hun hoofdgetuige was, maar kennelijk niet kon praten en ook geen woord begreep van wat ze zeiden – dat kon er ook nog wel bij in deze warboel.

Erik zag dat het jongetje een klein puzzelstukje van een veel te grote puzzel in zijn hand had en liep in de richting van de trap die met een bocht naar de benedenverdieping liep. Toen verstijfde hij. Hij dacht aan de eerste indruk die hij van het kind had gekregen. Toen hij net het huis binnen was gelopen en nog niet zo goed wist wat er was gebeurd, had de jongen een heel normale indruk op hem gemaakt. Er was niets wat hem onderscheidde van andere kinderen, vond hij, behalve dan die geschrokken blik en die gespannen schouders. Erik had hem zelfs kunnen omschrijven als een bijzonder lief ventje met grote ogen en een flinke bos krullen. Pas later vernam hij dat het kind autistisch en zwaar gehandicapt was. Dat was dus niet iets wat hij zelf had gezien, maar wat hem was verteld, en dat betekende – dacht hij – dat de moordenaar het jochie al van vroeger kende of precies wist wat er met hem aan de hand was. Anders had hij hem waarschijnlijk niet in leven gelaten, met het risico dat hij bij een getuigenconfrontatie zou worden aangewezen, toch? Hoewel Erik zichzelf de tijd niet gunde om hier verder over na te denken, wond het idee hem op en hij liep snel een paar stappen naar het kind toe.

‘We moeten hem nu meteen verhoren,’ zei hij met een stem die onwillekeurig te hoog en te hectisch klonk.

‘God, wees een beetje voorzichtig met hem,’ zei Mikael Blom­kvist, die toevallig naast hem stond.

‘Bemoei je er niet mee,’ snauwde Erik. ‘Hij heeft de dader misschien herkend. We moeten foto’s hebben en ze hem laten zien. We moeten op de een of andere manier ...’

De jongen onderbrak hem door zijn puzzel met één grote veeg weg te slaan en Erik zag geen andere uitweg dan een excuus te mompelen en de trap af te gaan naar zijn technische mensen.

 

Toen Erik Zetterlund naar beneden was gegaan bleef Mikael Blom­kvist nog even naar August staan kijken. Hij had het gevoel dat er nog iets stond te gebeuren, nog een uitbarsting misschien, en het laatste wat hij wilde was dat de jongen zichzelf weer zou verwonden. Maar het kind kreeg een strakke blik in zijn ogen en begon razendsnel met zijn rechterhand over het tapijt te draaien. Toen stopte hij abrupt en keek hij hem smekend aan, en hoewel Mikael zich even afvroeg wat dat kon betekenen, liet hij die gedachte weer los toen de lange politieman, van wie hij nu wist dat hij Peter Blom heette, bij de jongen ging zitten en hem weer aan het puzzelen probeerde te krijgen. Zelf ging Mikael naar de keuken om wat tot rust te komen. Hij was bekaf en wilde naar huis. Maar hij moest blijkbaar eerst nog naar een paar beelden van een bewakingscamera kijken. Hij wist niet wanneer dat ging gebeuren. Alles duurde heel lang; het kwam rommelig en ongeorganiseerd over.

Mikael verlangde wanhopig naar zijn bed. Hij had Erika al twee keer gesproken en verteld wat er was gebeurd en hoewel ze tot dusver nog maar heel weinig over de moord wisten, waren ze het erover eens dat Mikael er een lang artikel over zou schrijven voor het volgende nummer. Niet alleen omdat het misdrijf op zichzelf een groot drama was en Frans’ leven de moeite waard leek om te beschrijven, maar ook omdat Mikael een persoonlijke invalshoek had die het verhaal iets extra’s gaf waardoor hij een voordeel had ten opzichte van zijn concurrenten. Alleen al het dramatische telefoontje in de nacht dat hem hiernaartoe had gebracht zou zijn stuk een extra dimensie geven.

Ze hoefden ook geen van beiden speciaal te verwijzen naar de toestand met Serner en de crisis bij het tijdschrift. Dat speelde impliciet mee in hun gesprek. Erika had al bedacht dat hun vaste invaller Andrei Zander het voorwerk voor de research zou kunnen doen terwijl Mikael eens goed zou gaan slapen. Ze had tamelijk beslist – als iets wat het midden hield tussen een bezorgde moeder en een autoritaire hoofdredacteur – gezegd dat ze niet wilde hebben dat haar topreporter al uitgeput was voordat het werk zelfs maar was begonnen.

Mikael accepteerde dat zonder meer. Andrei was ambitieus en sympathiek, en het zou fijn zijn als de hele basisresearch al gedaan was wanneer hij wakker werd, liefst met lijstjes met mensen uit Balders omgeving die hij moest interviewen. Omdat er niets anders was om aan te denken, stond hij ook even stil bij Andreis voortdurende problemen met vrouwen, die Mikael had ontdekt tijdens een paar avondsessies in eetcafé Kvarnen. Andrei was jong en intelligent en zag er goed uit. Hij zou voor alle meisjes aantrekkelijk moeten zijn. Maar omdat hij iets zachts, te afwachtends in zijn karakter had, lieten ze hem steeds weer zitten, en dat trok hij zich erg aan. Andrei was een onverbeterlijke romanticus. Hij bleef maar dromen van de grote liefde en de grote scoop.

Mikael ging aan Balders keukentafel zitten en keek naar het donker buiten. Op tafel, naast een doosje lucifers, een exemplaar van het blad New Scientist en een notitieblok met onbegrijpelijke vergelijkingen, lag een mooie, wat dreigende tekening van een zebrapad. Bij een verkeerslicht stond een man met troebele, spiedende ogen en smalle lippen. De man leek te bewegen en elke rimpel in zijn gezicht en elke plooi in zijn jack en broek waren te zien. Hij zag er niet bepaald aardig uit. Hij had een hartvormige levervlek op zijn kin.

Toch was het verkeerslicht het meest opvallende van de tekening. Het straalde een pregnant, verontrustend licht uit en was knap weergegeven, met een soort wiskundige techniek. Je kon de geometrische lijnen erachter bijna zien. Waarschijnlijk tekende Frans Balder als hobby. Mikael verbaasde zich wel een beetje over het onderwerp; het was niet direct traditioneel.

Aan de andere kant: waarom zou iemand als Balder zonsondergangen of schepen schilderen? Een verkeerslicht was vast net zo interessant. Mikael vond het een fascinerende momentopname. Het verkeerslicht had Frans Balder kunnen bestuderen, maar hij had die man toch moeilijk kunnen vragen steeds maar weer over te steken. Misschien was hij maar een fictieve toevoeging. Of misschien had Balder een fotografisch geheugen, net als ... Mikael verzonk in gepeins. Toen pakte hij zijn telefoon en belde hij Erika voor de derde keer.

‘Ben je al op weg naar huis?’ vroeg ze.

‘Nee, jammer genoeg nog niet. Ik moet nog een paar dingen bekijken. Maar zou je iets voor me willen doen?’

‘Waar ben ik anders voor?’

‘Zou je naar mijn computer willen gaan en inloggen? Je kent mijn wachtwoord, toch?’

‘Ik weet alles van je.’

‘Goed. Dan ga je naar Documenten en open je een bestand dat Lisbeths Laatje heet.’

‘Ik begin te vermoeden welke kant dit opgaat.’

‘O ja? Ik wil dat je het volgende in dat bestand zet ...’

‘Wacht even, ik moet het nog openen. Oké ... Wacht, er staat hier al van alles.’

‘Laat dat maar zitten. Dit wil ik boven al het andere hebben, snap je?’

‘Ik snap het.’

‘Schrijf: Lisbeth, misschien weet je het al, maar Frans Balder is doodgeschoten. Twee kogels in zijn hoofd. Kun jij achterhalen waarom iemand hem dood wilde hebben?

‘Is dat alles?’

‘Dat is heel wat als je bedenkt dat we heel lang niets van elkaar hebben gehoord. Ze vindt het vast onbehoorlijk dat ik dat zomaar vraag. Maar ik denk dat het geen kwaad kan als zij ons helpt.’

‘Een beetje onwettig hacken kan geen kwaad, bedoel je.’

‘Dat heb ik niet gehoord. Tot gauw, hoop ik.’

‘Ik ook.’

 

Lisbeth was toch weer in slaap gevallen en werd om halfacht in de ochtend wakker. Ze was niet bepaald in topvorm. Ze had hoofdpijn en was misselijk. Toch voelde ze zich beter. Ze kleedde zich vlug aan en nam een snel ontbijt bestaande uit twee pasteitjes uit de magnetron en een groot glas Coca-Cola. Toen stopte ze haar trainingspak in een zwarte tas en wandelde wat in zichzelf mopperend van het Mosebacketorg naar de Götgata.

Ze zag er kwaad uit en zeker twee mensen deden enigszins geschrokken een stap opzij. Maar Lisbeth was helemaal niet boos; ze was alleen geconcentreerd en doelgericht. Ze had helemaal geen zin in trainen, maar ze wilde vasthouden aan haar routines en het gif uit haar lijf werken. Daarom liep ze verder naar de Hornsgata. Daar waar de straat zich even splitst in een hoog en een laag deel ging ze rechtsaf een trap af naar een kelder waar boksclub Zero zat; die leek vanmorgen vervallener dan ooit.

De club zou best eens een verfje en een algehele opfrisbeurt kunnen gebruiken. Er leek sinds de jaren zeventig niets te zijn veranderd, niet aan de inrichting en niet aan de affiches. Nog altijd hingen Ali en Foreman aan de muren. Nog altijd zag het er daar uit zoals in Kinshasa op de dag na de legendarische wedstrijd. Dat zou kunnen komen doordat Obinze, de baas van de club, dat gevecht als kleine jongen had meegemaakt en na afloop in de bevrijdende moessonregen, al ‘Ali Bombaye!’ roepend, had rondgerend. Dat gehol was niet alleen zijn gelukkigste herinnering, maar ook wat hij het laatste moment van zijn ‘dagen van onschuld’ noemde.

Niet lang daarna moest hij met zijn familie vluchten voor de terreur van Moboetoe en nadien was niets meer geworden zoals het vroeger was, dus misschien was het helemaal niet zo gek dat hij dat ogenblik van de geschiedenis wilde vasthouden of in zekere zin wilde overbrengen naar deze godvergeten bokszaal op Södermalm in Stockholm. Obinze had het nog altijd voortdurend over die wedstrijd. Hij had het trouwens voortdurend over van alles en nog wat.

Hij was groot, breed, kaal en een ongekende praatjesmaker, en een van de velen bij de club die een zwak hadden voor Lisbeth, ook al dacht hij net als de anderen dat ze min of meer verknipt was. Af en toe trainde ze een tijdlang ongekend hard en ging ze als een wilde tekeer tegen boksballen, zakken en sparringpartners. Ze had een soort oeroude, woeste energie in zich die Obinze nog niet vaak was tegengekomen. Voordat hij haar beter had leren kennen had hij haar weleens voorgesteld aan wedstrijdboksen te gaan doen.

Het gebries dat hij toen als reactie had gekregen, had gemaakt dat hij het nooit meer had gevraagd. Waarom ze zo hard trainde, had hij nooit begrepen, mede omdat hij op die vraag eigenlijk geen antwoord hoefde te hebben. Stevig trainen kon je zonder enige reden. Het was beter dan stevig zuipen. Het was beter dan van alles en nog wat, en misschien was het wel gewoon waar wat ze een keer ’s avonds laat tegen hem had gezegd: dat ze fysiek voorbereid wilde zijn op het geval dat ze weer eens in de problemen zou komen.

Hij wist dat ze al eerder in de problemen was geweest. Dat had hij gegoogeld. Hij had elk woord gelezen dat er op internet over haar was geschreven en begreep heel goed dat ze in vorm wilde zijn voor het geval dat er weer een kwaadaardige schaduw uit haar verleden zou opduiken. Als iemand dat begreep, dan hij wel. Zijn eigen ouders waren allebei vermoord door Moboetoes handlangers.

Wat hij niet begreep was waarom Lisbeth van tijd tot tijd compleet de brui gaf aan het trainen, überhaupt niet in beweging leek te komen en alleen nog maar junkfood at. Dat plotselinge vervallen van het ene tot het andere uiterste was voor hem onbegrijpelijk, en toen ze op deze ochtend de bokszaal binnenkwam, net zo demonstratief in het zwart gekleed en gepiercet als altijd, had hij haar twee weken niet gezien.

‘Hoi, schoonheid. Waar ben je geweest?’

‘Ik heb iets vreselijk ongeoorloofds gedaan.’

‘Dacht ik wel. Weer een motorbende in elkaar geslagen of zo?’

Maar op dat grapje ging ze niet in. Ze liep stug door naar de kleedkamer en toen deed hij iets waarvan hij wist dat ze er de pest aan had. Hij ging voor haar staan en keek haar recht in de ogen.

‘Je ogen zijn vuurrood.’

‘Ik heb een verschrikkelijke kater. Ga opzij!’

‘Dan wil ik je hier niet zien; dat weet je.’

Skip the crap. Ik wil dat je me helemaal afbeult,’ gromde ze. Ze kleedde zich om en kwam terug in haar veel te grote sportbroek en haar witte shirtje met de zwarte doodskop. En toen wist hij niets beters te verzinnen dan haar ook inderdaad helemaal af te beulen.

Hij putte haar zo uit dat ze drie keer in zijn prullenbak moest overgeven en hij schold haar uit zo goed als hij kon. Ze schold heel behoorlijk terug. Toen liep ze weg, kleedde zich om en ging de club uit zonder zelfs maar gedag te zeggen. Op zulke momenten kwam er vaak een gevoel van leegte over Obinze. Misschien was hij toch een beetje verliefd. In elk geval deed ze hem iets – ongelooflijk voor een meisje dat zo bokste.

Het laatste wat hij van haar zag, waren haar kuiten die de trap opgingen en hij had er dus geen idee van dat de wereld om Lisbeth heen draaide toen ze in de Hornsgata kwam. Ze zocht steun tegen de muur en ademde diep in en uit. Vervolgens liep ze naar haar huis in de Fiskargata, en toen ze daar eenmaal was dronk ze een groot glas Coca-Cola en een halve liter vruchtensap. Ze liet zich op haar bed vallen en keek tien, vijftien minuten naar het plafond. Ze dacht aan van alles, aan singulariteiten en gebeurtenishorizonnen, aan bepaalde elementen van de schrödingervergelijking, aan Ed the Ned en aan nog veel meer.

Pas toen de wereld was opgehouden met draaien stond ze op en liep ze naar haar computer. Hoe weinig zin ze er soms ook in had, ze werd er steeds weer heen gezogen, met een kracht die sinds haar kinderjaren niet was afgenomen. Vanmorgen was ze echter niet in de stemming voor ingewikkelde uitstapjes. Ze hackte zich naar binnen in de pc van Mikael Blomkvist, en toen verstijfde ze. Ze weigerde zelfs het tot zich door te laten dringen. Laatst hadden ze nog grappen gemaakt over Balder. Nu schreef Mikael dat hij was vermoord, doodgeschoten met twee kogels in zijn hoofd.

‘Godverdomme,’ mompelde ze, en ze keek op internet op de websites van de kranten. Die hadden er nog niets over, niet expliciet. Maar er was weinig fantasie voor nodig om te begrijpen dat Balder de man was die schuilging achter het bericht: zweedse acade­micus doodgeschoten in zijn huis in saltsjöbaden. De politie wilde voorlopig niet meer zeggen en de journalisten die zich ermee bezig hadden gehouden waren tot nu toe nog geen goede bloedhonden, waarschijnlijk omdat ze het belang van het verhaal niet doorhadden of er niet voldoende mankracht op hadden gezet. Er waren die nacht duidelijk belangrijkere dingen gebeurd: de storm, de stroomstoring in het hele land, de waanzinnige vertragingen in het treinverkeer en nieuwtjes over beroemdheden die Lisbeth niet eens wilde weten.

Over de moord schreven ze alleen dat die omstreeks drie uur in de ochtend had plaatsgevonden en dat de politie getuigen zocht in de buurt, waarnemingen van alles wat afweek van normaal. Er was nog geen verdachte, maar getuigen hadden blijkbaar onbekende en verdachte personen op het bij het huis horende perceel gezien. Over hen wilde de politie graag meer informatie hebben. Aan het eind van de artikelen stond dat er later die dag een persconferentie zou worden gehouden onder leiding van commissaris Jan Bublanski. Lisbeth glimlachte een beetje weemoedig toen ze dat las. Ze had met Bublanski – of ‘Bubbel’, zoals hij soms ook werd genoemd – te maken gehad en dacht dat het onderzoek redelijk effectief zou kunnen worden uitgevoerd, als hij tenminste geen enorme sukkels in zijn team kreeg.

Toen las ze het bericht van Mikael Blomkvist nog een keer. Mikael vroeg haar om hulp en zonder er zelfs maar over na te denken schreef ze: Oké. Niet alleen omdat hij het vroeg, maar ook omdat het iets persoonlijks voor haar was. Verdriet was niets voor haar, niet op de gebruikelijke manier. Kwaadheid echter wel, een koel voortgaande woede, en hoewel ze een zeker respect had voor Jan Bublanski vertrouwde ze liever niet op de sterke arm als dat niet nodig was.

Ze was gewend zaken zelf ter hand te nemen en had alle reden om uit te zoeken waarom Frans Balder was vermoord. Want het was natuurlijk geen toeval dat ze hem had opgezocht en hem had geholpen. Waarschijnlijk waren zijn vijanden ook de hare.

Het was allemaal begonnen met de oude vraag of haar vader in zekere zin nog voortleefde. Alexander Zalachenko, Zala, had niet alleen haar moeder vermoord en haar jeugd verpest. Hij had ook aan het hoofd gestaan van een crimineel netwerk, drugs en wapens verkocht, geleefd van vrouwenuitbuiting en –vernedering, en Lisbeth was ervan overtuigd dat een dergelijk kwaad niet zomaar verdwijnt. Het gaat gewoon over op andere levensvormen en al sinds die dag ruim een jaar geleden dat ze ’s morgens vroeg wakker werd in hotel Schloss Elmau in de Beierse Alpen was Lisbeth bezig met een eigen onderzoek naar wat er nu precies met de erfenis van haar vader was gebeurd.

De oude kompanen bleken echter bijna allemaal losers te zijn geworden, gemene smeerlappen, smerige pooiers of kleine gangsters. Geen van hen was een schurk van het niveau van haar vader en lange tijd was Lisbeth ervan overtuigd dat de organisatie na de dood van Zalachenko was verzwakt en in verval was geraakt. Toch gaf ze het niet op en uiteindelijk stuitte ze op iets wat in een volkomen onverwachte richting wees. De sporen die een van Zala’s jonge volgelingen, een zekere Sigfrid Gruber, naliet, brachten haar daarheen.

Gruber was al een van de intelligentste mannen in het netwerk toen Zala nog leefde en in tegenstelling tot de anderen had hij universitaire opleidingen in informatica en bedrijfseconomie af­gerond. Dat had hem blijkbaar in meer exclusieve kringen gebracht. Hij kwam voor in onderzoeken naar zware criminaliteit tegen ­hoogtechnologische ondernemingen: diefstal van innovaties, af­persing, handel met voorkennis, hacking.

Normaal gesproken zou Lisbeth het spoor niet verder dan tot hier hebben gevolgd en dat was niet alleen omdat deze kwestie afgezien van Grubers betrokkenheid niets te maken leek te hebben met haar vaders vroegere activiteiten. Niets kon haar minder schelen dan dat een paar vermogende concerns hun innovaties waren kwijtgeraakt. Maar toen was alles anders geworden.

In een als geheim bestempeld rapport van het gchq, het Govern­ment Communications Headquarters in Cheltenham, kwam ze een paar gecodeerde teksten tegen die in verband werden gebracht met de bende waartoe Gruber nu kennelijk behoorde, en daarvan was ze geschrokken; daarna kon ze het niet meer loslaten. Ze zocht alle informatie over deze groep op en ten slotte stuitte ze op iets twijfelachtigs als een halfopen hackerssite, op het terugkerende gerucht dat deze organisatie Frans Balders AI-technologie had gestolen en verkocht aan de Russisch-Amerikaanse gameproducent Truegames.

Op grond van die informatie was ze bij de lezing van de professor op de Koninklijke Technische Hogeschool verschenen en had ze met hem zitten bekvechten over de singulariteit in het binnenste van de zwarte gaten. Dat was in elk geval een van de redenen.