Hoofdstuk 15

Viktor Baltazar had zwijgend geluisterd naar Adriano's verslag van de verijdelde kapingsactie. Bij ieder volgend detail van de mislukte poging om het Fenicische beeld te stelen was de gal hem hoger naar de keel gestegen. Hoewel hij afgezien van een kloppende ader op zijn voorhoofd uiterlijk niets van zijn woede liet merken, borrelde Baltazars ingehouden razernij als de gesmolten lava bij de geboorte van een vulkaan. Toen Adriano beschreef hoe de ertstanker werd geschaduwd door een helikopter met daarin dezelfde lichtharige man die de diefstal van het beeld had verhinderd, werd het Baltazar te veel.
'Genoeg!' snauwde hij.
Baltazar omklemde de gsm met zijn ijzeren vuist en drukte met zijn dikke vingers door tot hij het bevredigende gekraak van brekend plastic en metaal hoorde. Hij smeet het verbrijzelde toestel naar de stalknecht die een reusachtige vos bij de teugels hield. Hij griste een stalen helm uit de handen van de schildknaap die naast hem stond, en drukte hem op de gewatteerde muts die hij al op had.
Met zijn gespierde, van kop tot teen in een glanzend harnas gehuld lijf leek Baltazar op een logge, uit een sf-film weggelopen robot. Toch was hij heel wat beweeglijker dan dergelijke metalen monsters. Zelfs in het ruim dertig kilo zware harnas hees hij zich soepeitjes in het zadel met hoge ruggesteun.
De schildknaap gaf Baltazar een vierenhalve meter lange, houten lans aan. Dit wapen, dat vanwege de stompe stalen punt, in tegenstelling tot de scherpgepunte oorlogslans, een sierlans werd genoemd, kon desondanks wel degelijk dodelijk zijn, wanneer het met de kracht en snelheid van de enorme Belgische hengst naar voren werd gestoten. Baltazar had het dier gefokt van een oud geslacht van excellente oorlogspaarden, die in de middeleeuwen destriers ofwel strijdrossen werden genoemd. Zelfs zonder de beschermende wapenrusting woog zijn rijdier meer dan een ton.
Baltazar legde de lans over de dikke, gebogen nek. De schildknaap overhandigde hem een schild met een spits toelopende onderkant. Er stond tegen een witte ondergrond een zwarte stierenkop op geschilderd. Ditzelfde motief sierde ook Baltazars tuniek en het wapperende dek dat over de rug van het paard was gedrapeerd.
Met de lans voor hem liggend boog Baltazar iets naar voren tot hij door het ocularium kon kijken, de smalle horizontale spleet hoog in de voorkant van zijn helm. Links van hem stond een laag, stevig hek, ofwel de 'tilt'. Aan de andere kant van de tilt stond helemaal aan het uiteinde een tweede, eveneens in volledige wapenrusting gehulde ruiter. Ook hij zat op een dergelijk groot paard.
Baltazar had de man uit zijn huurleger geselecteerd. Zijn oefentegenstander was een gespierde man en een ervaren ruiter. Net als de sparringpartner van een profbokser delfde hij over het algemeen het onderspit bij zijn confrontaties in het steekspel met Baltazar. Hij kreeg extra betaald voor de builen en kneuzingen die hij daarbij opliep. Baltazar behandelde zijn tegenstander overigens niet al te hardhandig. Dat gebeurde niet uit medelijden, maar het was hem simpelweg te veel moeite steeds weer een nieuwe knecht te moeten opleiden. Maar na dit bericht over het mislukken van de kaping verkeerde Baltazar in een moordzuchtige stemming.
Hij wierp een bloeddorstige blik op zijn nietsvermoedende tegenstander. De neiging om zijn helse gram op Adriano af te reageren had hij van zich afgezet. De jonge Spanjaard die hij van een aanklacht wegens moord had gered, was hem onvoorstelbaar trouw. Ondanks zijn lengte en kracht was Baltazars persoonlijke huurmoordenaar zo fijngevoelig als een precisie-uurwerk. Wanneer hij Adriano met dreigende taal op zijn donder gaf, zou hij daar wel eens met een uiterst destructieve en suïcidale moordlust op kunnen reageren.
Baltazar beet zijn tanden op elkaar en verstevigde de greep om zijn lans. Een heraut in een bont middeleeuws kostuum bracht een trompet naar zijn lippen en blies één enkele toon. Het signaal om tot de aanval over te gaan. Baltazar hief zijn lans op en drukte zijn lange gouden sporen in de flanken van het paard.
Het forse dier duwde zijn hoeven in het gras en versnelde tot een bedrieglijk trage pasgang. Bij deze rustige draf zat de ruiter het stevigst in het zadel, waardoor hij de lans zo goed mogelijk kon richten. Beide ruiters hielden hun lans in een hoek van zo'n dertig graden naar links. Daarbij zorgden ze ervoor dat hun hoofd een halve meter van de tilt verwijderd bleef en hun rechterhand een kleine meter. De linkerhand werd beschermd door het opgeheven schild.
De paarden verhoogden nu met donderend hoefgekletter hun snelheid. Halverwege de tilt beukten de ruiters op elkaar in. Baltazars tegenstander was de eerste die toestootte. Zijn lans trof Baltazars schild precies in het midden. Het geribbelde borstschild was ontworpen om een lanspunt af te laten ketsen, waardoor ook de kracht van de stoot wegschampte, maar de schacht versplinterde al voordat hij wegschoof. Baltazars lans trof zijn doel een seconde later. De stompe punt beukte tegen de linkerschouder van zijn tegenstander.
In tegenstelling tot het wapen van zijn tegenstander bleef Baltazars lans heel. Zelfs de stompe punt kwam aan met het effect van een stormram. De verzamelde kracht van het aanstormende paard en de ruiter was op die ene kleine plek geconcentreerd en sloeg zijn tegenstander uit zijn stijgbeugels. Met een kletterende klap alsof er een schroothoop instortte kwakte hij tegen de grond.
Baltazar wendde zijn paard en wierp zijn lans van zich af. Hij gleed uit het zadel en trok zijn zwaard. Zijn tegenstander lag in een onnatuurlijke houding gedraaid op zijn rug. De kreten van pijn negerend ging hij met gespreide benen over de man staan en tilde zijn zwaard in beide handen hoog op. De punt was omlaag gericht. Hij genoot van het moment en stootte het zwaard op een paar centimeter van de hals van de man in de grond.
Met een snauw van walging liet hij het zwaard staan zoals het stond en stapte met driftige passen weg naar een tent waarvan het doek met diezelfde stierenkop was versierd. Een medische staf die in de buurt had toegekeken snelde toe om zich over de gewonde ruiter te ontfermen.
Baltazars schildknaap hielp hem uit zijn harnas. Onder zijn maliënkolder droeg hij een beschermende plaat van kevlar. Zijn tegenstander droeg daarentegen het traditionele pak van gewatteerd katoen, dat aanzienlijk minder bescherming bood. Baltazar was iemand die zichzelf graag bevoordeelde. Zijn lans was van een metalen kern voorzien, waardoor hij niet kon versplinteren zoals het houten wapen van zijn tegenstander.
Met zijn maliënkolder nog aan stapte Baltazar achter het stuur van een bruinrode Bentley GTC cabriolet en reed weg van het toernooiveld. In minder dan vijf seconden trok hij de met een twaalfcilindermotor uitgeruste auto op tot honderd kilometer per uur. Hoewel de auto een topsnelheid van ruim driehonderd kilometer per uur haalde, beperkte hij zich tot de helft daarvan. Zo stoof hij een aantal kilometers over een rechte weg tot hij een oprijlaan insloeg die omgeven door keurig onderhouden gazons naar een robuust stenen landhuis in de stijl van een Spaanse villa liep.
Hij parkeerde de Bentley voor het landhuis en liep naar de deur. Een woning van het formaat van dat van Baltazar vereiste normaal gesproken een hele staf aan personeel, maar hij had slecht één huisknecht in dienst, een trouwe lakei die hem ook als een excellente kok ten dienste stond. Baltazar bewoonde maar een paar kamers van het landhuis. Als er klussen moesten worden gedaan, liet hij dat door leden van zijn privéleger doen, die in nabijgelegen barakken verbleven als ze niet ergens op het uitgestrekte landgoed op patrouille waren.
De lakei kwam hem bij de deur tegemoet. Ondanks zijn rustige voorkomen van een ervaren huisbediende, was hij een expert in oosterse vechtsporten en een goed getrainde bodyguard. Baltazar begaf zich naar zijn overdekte zwembad, waar hij zich poedelnaakt uitkleedde. Hij zwom achthonderd meter in het zwembad van Olympische afmetingen, waarna hij in een warm bubbelbad stapte in een poging de woede uit te zweten. Na zijn bad hulde hij zich in een wit gewaad met capuchon zoals ook monniken die soms dragen.
Zelfs in deze wijde pij was Baltazar nog altijd een imposante verschijning. Het gewaad kon zijn potige armen en benen dan verhullen, zijn brede schouders gingen er allerminst in verloren. Baltazars imponerende hoofd leek uit een blok graniet gebeiteld dat door een of andere wonderbaarlijke alchemie in vlees en bloed was veranderd.
Hij liet zijn huisknecht weten dat hij niet gestoord wilde worden, waarna hij zich in zijn portrettengalerij opsloot. De muren van dit enorme vertrek hingen vol met afbeeldingen van Baltazars voorouders, van wie de oudsten uit een eeuwenoud verleden stamden. Baltazar schonk cognac in een ballonvormig glas, gaf de drank een zwiepje en nam een slok. Nadat hij het glas weer had neergezet, liep hij naar een achttiende-eeuws olieverfschilderij van een jonge matrone, dat naast een reusachtige haard van flagstones aan de muur hing. Hij bewoog zijn gezicht tot op een paar centimeter van het portret, zodat ze elkaar recht in de ogen keken. Zijn handen legde hij op de gebeeldhouwde lijst aan beide kanten van het schilderij.
Kleine sensoren in de ogen van de afgebeelde vrouw namen zijn netvlies op en vergeleken het resultaat met de in een computer opgeslagen gegevens. In de lijst verborgen scanners controleerden of de hand- en
vingerafdrukken overeenkwamen met de gegevens in de 
computerbestanden. Er klonk een zacht klikje, waarop een deel van de muur openzwaaide en er een doorgang naar een trap vrijkwam.
Hij liep de trap af naar een stalen deur, die hij door het intoetsen van een cijfercode opende. Achter de deur bevond zich een ruimte met vitrinekasten langs de wanden. In de luchtdicht afgesloten kasten werden de honderden chronologisch gerangschikte boeken beschermd door een uitgekiende temperatuur- en vochtigheidsgraadregeling.
De boeken bevatten Baltazars familiegeschiedenis over een periode van ruim tweeduizend jaar. In de kronieken was vastgelegd dat de familie oorspronkelijk in Palestina leefde tot ze naar het eiland Cyprus waren overgestoken, waar ze als scheepsbouwers carrière maakten. De familie bouwde de schepen voor de Vierde Kruistocht. Ze waren betrokken bij de bloederige plundering van Constantinopel, waar ze zoveel goud roofden als ze in hun schepen konden meenemen.
Na de kruistocht sloot de familie zich aan bij de kruisvaarders. Ze verhuisden naar West-Europa en vormden een kartel dat het gestolen goud als basis gebruikte voor het opzetten van een delfstoffenimperium. Vanaf dat moment waren alle geboortes, sterfgevallen en huwelijken, zelfs teruggaand tot de tijd in Cyprus, nauwkeurig genoteerd. Zakelijke overeenkomsten. Geschillen. Dagboeken. Alle bijzonderheden, hoe zelfzuchtig, beschamend of ronduit misdadig dan ook, waren op de pagina's van de met goud op snee gebonden boeken opgetekend.
Baltazar had alle boeken tot op de laatste letter gelezen en met name zijn kruisvaardersverleden had zijn belangstelling voor het steekspel en andere paardrijkunsten uit de riddertijd gewekt. Een in de muur ingebouwd touchscreen aangesloten op een computerprogramma met uitgebreide zoekfuncties fungeerde als een snel te raadplegen register.
Op een verhoging in het midden van de kamer stond een afgodsbeeld. Het was de beeltenis van een man die met zijn handpalmen omhoog en zijn armen iets naar beneden gebogen in een houding zat alsof hij verwachtte dat hem iets zou worden aangereikt. Hij had een rond, door een baard omgeven gezicht en zijn lippen weken uiteen in een glimlach die meer naar een wrede grijns neigde. Er staken hoorntjes aan beide kanten uit zijn hoofd. De god Baal stond hier zo pontificaal omdat hij de beschermheilige van de familie Baltazar was, die hem al vanaf het prille begin had geëerd en om bescherming van het fortuin had gevraagd.
Het afgodsbeeld was bij afgrijselijke rituelen met mensenoffers gebruikt. Oorspronkelijk had het aan de rand van een vuurkuil gestaan. Het stenen voetstuk was nog zwartgeblakerd van de rook en de hitte. In moeilijke tijden offerden de priesters van Haal kinderen, die ze op de licht omlaag gebogen armen legden, vanwaar ze in de vlammen rolden. In plaats van een laaiend vuur werd de ruimte voor het afgodsbeeld nu ingenomen door een altaar. Op het altaar stond een hardhouten, met tientallen edelstenen afgezette kist.
Baltazar duwde het deksel omhoog en tilde er een kleiner, niet versierd houten kistje uit. In dit kistje lagen diverse perkamenten vellen, die Baltazar op het altaar uitspreidde. Zijn vader had hem de inhoud van het kistje getoond toen de hoofdzetel van de familie zich nog in Europa bevond. Het manuscript beschreef de familiegeschiedenis van voor de vlucht naar Cyprus. Maar pas toen hij veel ouder was en Aramees had geleerd, was hij in staat om de duistere geheimen te doorgronden die tot hun verbanning hadden geleid.
Terwijl hij de instructies las die door zijn oude voorvader waren opgetekend, voelde hij de druk van die eeuwenoude geschiedenis op zijn schouders. Even later borg hij het perkament weer voorzichtig in de dubbele behuizing op en sloot het deksel.
Hij richtte zijn ogen, die haast kleurloos waren, omhoog en zag de kille blik van Baal. Het was alsof de oude god hem recht in zijn ziel keek. Er leek pure kracht van het beeld in Baltazar te stromen. Als een dorstige pelgrim zoog hij de onzichtbare uitstraling in zich op tot hij zich er tot barstens toe mee gevuld voelde.
Hij liep achteruit terug naar de deur, draaide zich om en beklom de trap naar zijn werkkamer. Nog licht geschokt door de intense ervaring dronk hij ter kalmering het glas cognac leeg. Vervolgens pakte hij de telefoon op. Nadat hij een nummer had ingetoetst, werd hij via diverse doorverbindingen, die een identificatie van de locatie van de beller moesten verhinderen, met Adriano verbonden.
Baltazar snakte naar meer details over de mislukte kaping en diefstal. Hij wilde weten wie de man was geweest die zijn plannen had gedwarsboomd. Wie het ook was, zijn lot zou hetzelfde zijn als dat van de honderden anderen die hem voor de voeten hadden gelopen: het vooruitzicht van een langzame, pijnlijke dood.