Hoofdstuk 6
Zavala had zijn plunjezak gepakt en was klaar om te
vertrekken, toen Austin in Alexandria, Virginia, voor het
voormalige bibliotheekgebouw stopte dat zijn vriend tot een in
latino-stijl ingerichte vrijgezellenwoning had omgebouwd. De beide
mannen namen een ochtend- vlucht van Air Canada. Na een tussenstop
in Montreal landde het toestel tegen het einde van de middag op het
vliegveld van St. John's in Newfoundland.
Met een taxi reden ze naar de drukke haven, waar de ruim
tachtig meter lange Leif Eriksson lag afgemeerd. Het 6400
ton metende schip was oersterk, nog geen vijf jaar oud en had een
extra versterkte romp ter bescherming tegen de beukende inwerking
van het Noord-Atlantische ijs.
De kapitein, Alfred Dawe, een geboren Newfoundlander, wist
wanneer hun vlucht zou aankomen en hij stond hen al op het dek op
te wachten. Toen de mannen de loopplank opliepen, stelde hij zich
voor en zei: 'Welkom aan boord van de Eriksson.'
Austin schudde hem met een bottenkrakende greep de hand.
'Bedankt dat we mee mogen, kapitein Dawe. Ik ben Kurt Austin en dit
is mijn collega Joe Zavala. Wij zijn uw nieuwe
ijsbergvangers.'
Dawe was een forse kerel van in de vijftig die er prat op ging
dat hij was geboren in een dorp met de troosteloze naam Misery Cove
en dat zijn familie zo dom was er te blijven wonen. In zijn heldere
blauwe ogen blonk een schooljongensachtige schalksheid en op zijn
blozende gezicht lag vrijwel voortdurend een gulle glimlach.
Ondanks zijn op zelfkritiek gestoelde humor was Dawe een uiterst
bedreven schipper met een jarenlange ervaring in het doorkruisen
van de woelige wateren van het noordwestelijk deel van de
Atlantische Oceaan. Hij had de duidelijk herkenbare
turkooiskleurige onderzoeksschepen van de NUMA vaak gezien en wist
dat deze Amerikaanse organisatie de absolute wereldtop was op het
gebied van zeeonderzoek.
Toen Austin hem had gebeld met het verzoek om met een
ijsbergcruise mee te mogen, had de kapitein de eigenaren van het
schip om toestemming gevraagd voor het aan boord nemen van gasten.
Die toestemming had hij gekregen, waarna hij Austin had teruggebeld
en hem op de hoogte had gesteld van de eerstvolgende
vertrekdatum.
Vanaf het moment dat Austin hem kopieën van zijn en Joe's cv
had gestuurd had Dawe verlangend naar hun komst uitgekeken. Met hun
cv's had Austin de kapitein erop willen wijzen dat hij en Zavala
niet zomaar twee amateuristische landrotten waren op wie
voortdurend gelet moest worden dat ze niet overboord vielen.
De kapitein wist dus dat Austin aan de universiteit van
Washington was afgestudeerd een ervaren duiker was, gespecialiseerd
in diverse onderwaterdisciplines, en een deskundige op het gebied
van diepzeebergingen. Lang voordat de voormalige NUMA-directeur
James Sandecker hem bij de CIA had weggekocht, had Austin op
boorplatforms in de Noordzee gewerkt en ook voor het in Seattle
gevestigde bergingsbedrijf van zijn vader.
Van Zavala's cv leerde de kapitein dat hij cum laude was
afgestudeerd aan de Hogere Zeevaartschool van New York, dat hij een
ervaren piloot was met honderden uren achter het stuur van alle
mogelijke voertuigen op, boven en onder het water, en bovendien een
briljant ingenieur, gespecialiseerd in het ontwerpen en bouwen van
onderwatervoertuigen.
Door deze imposante lijst kwalificaties was de kapitein
nieuwsgierig geworden naar de beide NUMA-mannen. Austin en Zavala
kwamen nu als veel stoerder op hem over dan de wetenschappelijke
types die hij had verwacht. Hun rustige manier van doen kon de
taaie onverzettelijkheid en onstuitbare voortvarendheid niet
verbloemen die slechts gedeeltelijk onder hun beleefde optreden
schuilging.
Zijn gasten waren onmiskenbaar fysiek gehard. Austin was ruim
een meter tachtig lang met een gewicht van zo'n negentig kilo
zonder ook maar een grammetje vet aan zijn pezige lijf. Met zijn
brede schouders en gespierde bouw had de man met de vroegtijdig
grijs, bijna wit geworden haardos op zich al de uitstraling van een
eenmansbergingsploeg. Zijn gezicht met de scherpe gelaatstrekken
was door de langdurige blootstelling aan de buitenlucht donker
getint en had door de inwerking van zon en zeewind een
metaalachtige glans gekregen. Er lagen lachrimpeltjes rond de
intelligent twinkelende, koraalblauwe ogen die de wereld kalm
tegemoet zagen met een blik waaruit een vertrouwen sprak dat niets
wat ze aanschouwden hen nog voor verrassingen zou stellen.
Zavala was net iets kleiner. Hij had een soepel gespierd lijf
en hij bewoog met het katachtige gemak van een stierenvechter, iets
wat hij uit zijn studietijd had overgehouden, toen hij als
middengewicht profpartijen had gebokst. Zo had hij met de
verwoestende kracht van een rechtse directe en een linkse hoekstoot
zijn collegegeld verdiend. Met zijn filmsterachtige knappe
uiterlijk en zijn atletische bouw zag hij eruit als de mannelijke
hoofdrolspeler in een piratenfilm.
De kapitein leidde zijn gasten naar hun kleine, maar
comfortabele hut.
'Ik hoop dat we hier niet iemand uit verdreven hebben,' zei
Austin, terwijl hij zijn plunjezak op een kooi gooide.
Dawe schudde zijn hoofd. 'Op deze vaart hebben we twaalf
bemanningsleden. Dat zijn er twee minder dan normaal.'
'In dat geval wil ik met alle plezier een handje helpen,' zei
Zavala.
'Daar reken ik dan op, heren.'
Dawe gaf hun een snelle rondleiding over het schip tot ze op
de brug kwamen, waar hij het bevel gaf van wal te steken. De
dekknechten gooiden de trossen los en het schip voer de haven van
St. John's uit. Nadat ze Fort Amherst en Point Spear, de meest
noordoostelijk gelegen landtong van Noord-Amerika, waren
gepasseerd, volgde het schip onder een asgrijze wolkenlucht de
kustlijn van Newfoundland.
Zodra het schip op open zee voer en op de juiste koers lag,
gaf Dawe het commando aan zijn eerste stuurman over en spreidde op
de kaartentafel een satellietfoto uit.
'De Eriksson verzorgt in de warme maanden de
bevoorrading van de booreilanden. Van februari tot juli gaan we op
zoek naar de grote jongens die vanuit de Baffinbaai afdrijven.' Met
zijn wijsvinger tikte hij op de foto. 'Dit is het gebied waar de
meeste Noord-Atlantische ijsbergen vandaan komen. In West-Groenland
liggen ruim honderd gletsjers die met elkaar zo'n negentig procent
van de ijsbergen in de wateren van Newfoundland leveren.'
'En over wat voor aantallen spreken we dan?' vroeg
Austin.
'Ik schat dat er in Groenland zo'n veertigduizend middelgrote
tot grote blokken afbreken. Maar slechts een fractie daarvan dringt
tot zo diep in het zuiden door. Zo tussen de vier- en achthonderd
bereiken er de Iceberg Alley, een gebied op 48 graden
noorderbreedte voor de kust van St. John's. Nadat ze zijn
afgebroken drijven ze een goed jaar rond tot ze voorbij Straat
Davis door de Labradorstroming worden meegevoerd.' 'En in de
belangrijke vaarroutes terechtkomen,' zei Austin.
'U hebt uw huiswerk gedaan,' zei Dawe grijnzend. 'Inderdaad.
Daar beginnen de problemen. Het is er een komen en gaan van schepen
uit Canada, de VS en Europa. Van de scheepvaartmaatschappijen moet
de overtocht zo snel en economisch mogelijk worden afgelegd. De
schepen varen dan ook maar net langs de zuidgrens van het door
ijsgang onveilige gebied.'
'Waar is de Titanic op die onverwachte klomp ijs
gestoten?' vroeg Austin.
Dawes vrolijke glimlach verdween. 'In deze contreien moet je
vaak aan de Titanic denken. Ze drukt je voortdurend met de
neus op het feit dat slecht zeemanschap je binnen de kortste keren
een enkele reis de dieperik in kan bezorgen. Het graf van de
Titanic ligt bij de Grand Banks, waar de Labradorstroom op
de Golfstroom stuit. Door het verschil in watertemperatuur van zo'n
twintig graden ontstaat er mist die zo dik als staalwol kan zijn.
Bovendien zijn de plaatselijke stromingen er behoorlijk
ingewikkeld.'
'Dat zal uw werk er niet gemakkelijker op maken,' merkte
Austin op.
'Ik wou dat het iets was wat je in een flesje voor kale mannen
kunt stoppen. Een ijsberg kan over de zee zwalken als een zuiplap
onderweg naar huis na een doorzakfeestje. De ijsbergen in de
Noord-Atlantische Oceaan zijn de snelste ter wereld. Ze kunnen
snelheden van zeven knopen per uur halen. Gelukkig kunnen we op de
nodige hulp rekenen. De International Ice Patrol maakt regelmatig
vluchten boven het gebied en de passerende schepen maken melding
van de ijsbergen die ze zien. Bovendien werkt de Eriksson
nauw samen met een vloot kleine verkenningsvliegtuigjes die de
olie- en gasmaatschappijen inzetten.
'Dat wegslepen, hoe pakken jullie dat aan?' vroeg
Zavala.
'We proberen de ijsbergen eerst met waterkanonnen te
verplaatsen. Dat lukt bij zogenaamde growlers, ijsschotsen
ongeveer zo groot als een flinke piano. Maar er is geen waterstraal
sterk genoeg om een ijsberg van 500.000 ton van richting te
veranderen. Die moeten we naar warmer water slepen, dat werkt het
best.'
'Hoeveel van die bergen verslepen jullie nou zo gemiddeld per
jaar?' vroeg Austin.
'Dat zijn uiteraard alleen de bergen die een booreiland
bedreigen. Zo rond de dertig. Als een schip een melding over een
ijsberg binnen krijgt, kan het zijn koers verleggen. Maar een
olieplatform van zo'n vijl" miljard dollar heeft die mogelijkheid
niet. Drijvende platforms kunnen verplaatst worden, maar dat kost
tijd. Een paar jaar geleden was het een keer kantje boord. De
ijsberg werd pas opgemerkt toen hij nog maar zo'n tien kilometer
van het platform verwijderd was. Het was te laat om de berg nog weg
te kunnen slepen of het platform te verplaatsen. De
bevoorradingsschepen wisten het booreiland op het nippertje weg te
duwen. De ijsberg dreef recht over de boorschacht.'
'Met al die voorzorgsmaatregelen verbaast het me eigenlijk wel
dat die ijsberg zo dichtbij kon komen,' merkte Austin op.
'Zoals ik al zei, hun koers is uiterst grillig, afhankelijk
van de omvang, vorm en de wind. Die ijsberg is ongemerkt langs ons
geglipt. Wij zijn nu op zoek naar een enorme berg die in de mist is
verdwenen nadat we hem een paar dagen geleden hadden gelokaliseerd.
Ik noem hem de Moby-berg.'
'Dan maar hopen dat we niet als een kapitein Ahab achter een
witte walvis aanzitten,' zei Austin.
'Ik heb liever een witte walvis dan een ijsberg,' reageerde
Dawe. 'Tussen haakjes, heb ik u al verteld waarom Newfoundlanders
graag in de winter autorijden?'
Austin en Zavala keken elkaar verwonderd aan op deze
merkwaardige overgang van gespreksonderwerp.
'Dan zijn de kuilen in de wegen met sneeuw gevuld,' zei Dawe.
Hij barstte zo hard in lachen uit dat de tranen hem over de wangen
biggelden. De kapitein had een ogenschijnlijk eindeloze voorraad
aan Newfoundlandermoppen paraat die de draak staken met zijn eigen
volk. Er volgde nog een hele rits tijdens de avondmaaltijd.
De kok van de Leif Eriksson serveerde gerechten die een
viersterrenrestaurant niet onwaardig waren. Terwijl Austin en
Zavala op een licht gebraden biefstuk, sperzieboontjes uit blik en
aardappelpuree met knoflook onder een dikke laag jus aanvielen,
liet de kapitein zijn moppenrepertoire op zijn aan tafel gegijzelde
publiek los. Austin en Zavala doorstonden de lawine aan derderangs
humor tot het hen ten slotte te veel werd en ze zich
verontschuldigden om te gaan slapen.
Toen ze zich de volgende morgen op de brug meldden, had de
kapitein waarschijnlijk medelijden met ze. Hij liet verdere moppen
achterwege en schonk warme koffie voor hen in. 'We komen in de
buurt. We hebben een hele reeks growlers gezien. En dat is
onze eerste bergy bit.'
Dawe wees naar een ijsberg die op een paar honderd meter over
stuurboord voor de boeg dreef.
'Die is al heel wat groter dan de ijsjes die ik ooit
voorgeschoteld heb gekregen,' zei Austin.
'Dit is niks vergeleken niet wat we later nog te zien
krijgen,' reageerde de kapitein. 'Het is pas een echte ijsberg als
hij zo'n zes meter boven water uitsteekt met een lengte van
minstens vijftien meter. Alles wat kleiner is noemen we bergy
's of growlers.'
'Zo te horen krijgen we hier nog heel wat vaktermen
voorgeschoteld,' merkte Zavala op.
Dawe knikte instemmend. 'Welkom op de Iceberg Alley,
heren.'