8

Er ging een week voorbij zonder dat Janie bij hem op bezoek ging. En ze wilde lady Lydia ook niet vertellen waarom niet, behalve dat ze wat hadden gekibbeld. Bovendien had ze het erg druk en vond lady Lydia niet dat het zo langzamerhand tijd werd dat hijzelf deze kant uit kwam? 'Hij is nog steeds niet helemaal zichzelf, liefje,' verklaarde lady Lydia. Maar ze keek verbaasd op toen dat lieve meisje, dat ze in alle opzichten zo sympathiek vond, terugblafte: 'Nou, het wordt hoog tijd dat hij dat weer eens wordt. En als de mensen hem niet steeds op zijn wenken bedienden, zou hij zich misschien weleens vermannen.'

Halverwege de tweede week, na een van lady Lydia's moeizame tochten over het hobbelige pad vol boomwortels, bracht ze een briefje van hem mee. Janie had een paar seconden nodig voor ze het kon openmaken, en toen zag ze, op een grof stukje papier, de woorden: 'Kom alsjeblieft terug. Ik wil je iets laten zien.' Ze gaf het aan lady Lydia en zei: 'Waarom kon hij dat niet gewoon komen zeggen, in plaats van het te schrijven?'

'Heb geduld, liefje. Je hebt hem al zo ver gekregen, laat hem niet weer terugvallen.'

'Ik? Ik hem zo ver gekregen?' Er klonk grote verbazing in haar stem, waarop lady Lydia antwoordde: 'Ja, jij alleen. Met die scherpe tong van je, en die bazige manier van doen, en dat "je doet 't op mijn manier of anders..." Alleen breng je dat laatste natuurlijk wel iets diplomatieker.'

'O lady Lydia!'

'O juffrouw Gibson!'

Janie moest zich op de lip bijten om niet hardop in de lach te schieten. Toen vroeg ze zacht: 'Ben ik echt zo?'

'Ja liefje, zo ben je. En daarnaast ben je heel eerlijk en oprecht en vriendelijk. O liefje, huil nou niet.'

'Ik huil niet.' Ze knipperde snel met haar ogen. 'Daar heb ik bovendien helemaal geen tijd voor.'

'Nee, natuurlijk niet. Maar ga je vandaag nog naar hem toe?'

'Misschien. Als ik eerst met Arthur heb gesproken. Hij kwam gisteren met een heel goed plan. Het gaat over het onderste stuk land. Als we daar een paar hokken plaatsen, zegt hij, zouden we tot zo'n honderd kippen kunnen houden. En onderaan dat land is een vijver. Die krijgt water uit de sloot en hij legde uit dat we die alleen maar een beetje hoeven uit te baggeren om een plek voor eenden te hebben. Eieren doen het altijd goed op de markt.'

'O lieve help. Ik vraag me af wat we hierna weer krijgen.'

'Dat vraag ik me ook af. En bij al dat afvragen heb ik ook aan uw vriendin gedacht, degene met wie u altijd belt en die u in Londen heeft uitgenodigd. Er zit inmiddels genoeg geld in de kist om u wat voor vakantie dan ook te kunnen geven, en u zei dat u van Londen en van de theaters hield, dus...'

'Maar ik ben veel te oud om Londen te verkennen en naar allerlei theaters te gaan.'

'Dat bent u helemaal niet. Ik heb me bovendien voorgenomen dat u naar Londen gaat. En ik heb geen tijd voor allerlei heen-en-weer gepraat.' Waarop lady Lydia weer eens verbaasd zat te kijken en tegen zichzelf zei dat het kind gelijk had: ze was helemaal niet te oud om naar Londen te gaan en een toneelstuk te zien. Nee, natuurlijk was ze daar niet te oud voor. Ze voelde zich nu eigenlijk beter dan in jaren het geval was geweest. En dat kwam doordat het nu veel beter ging met haar lieve jongen... en dat zou diezelfde dag nog worden bewezen.

Het was vier uur in de middag voor Janie naar de cottage ging. En daar stond hij zijn handen en armen te wassen in een afgezaagde regenton die water kreeg uit een regenpijp aan het eind van de cottage. Toen hij haar zag trok hij een ruwe doek van een haak aan de muur en droogde zich stevig af voor hij naar haar toe kwam. 'Hallo,' zei hij.

'Hallo.'

'Gaat het wat beter?'

'Het is nooit slecht gegaan.'

'Nee. Natuurlijk niet. De ketel staat op. Lust je een kopje thee?'

'Daar zeg ik geen nee tegen,' zei ze en hij wilde de cottage in gaan, maar toen hij opzij stapte om haar voor te laten gaan, zei hij: 'Wacht even. De thee smaakt beter als er wat suiker in zit. Kom eens hier.' Hij stak geen hand naar haar uit, maar gebaarde haar hem te volgen en daarna ging hij haar voor naar de achterkant van de cottage, naar het kleine, door een muurtje omsloten erf. Het hek hiervan was overwoekerd geweest door onkruid en hier en daar hadden zich kleine struiken in de muur genesteld. Maar nu lag het erf, tot haar grote verbazing, te midden van een terrein dat niet alleen was schoon gekapt maar ook was omgespit.

Toen ze dit overzag, wees hij zwijgend naar de spade die tegen de muur stond en hij zei glimlachend: 'Jij weet een goed medicijn voor te schrijven.'

'O.' Ze boog haar hoofd en stamelde iets van: 'Het spijt me. Dat had ik niet moeten zeggen.' Maar hij zei snel: 'Jawel. Dat mocht wel. De tijd was rijp. Met de pen kun je sommige dingen van je af schrijven, maar er gaat niets boven lichamelijke inspanning om je een droomloze slaap te bezorgen... Zo af en toe. Dankjewel, Janie.'

Ze wendde zich van hem af en zei: 'Je maakt dat ik me vreselijk voel, weet ie. Lady Lydia zei dat ik...' Ze aarzelde.

'Wat zei ze?'

'Dat doet er niet toe.'

'Ik weet wat ze zei, en dat is dat jij een geweldige hulp voor haar bent geweest. Ze weet echt niet hoe ze het zonder jou had moeten stellen. Maar...' ging hij verder, 'ze wilde vast ook zeggen dat jij de neiging hebt om bazig te doen en dat je altijd je zin wilt hebben.'

'Helemaal niet!' Ze stonden naast de cottage. 'Ik ben niet bazig. Maar ik weet gewoon hoe de dingen moeten worden gedaan, en ik vraag het altijd beleefd. Ik ben niet bazig.'

'Nou, dat verbaast me.' Hij schudde zijn hoofd en pakte toen haar arm alsof hij haar een salon wilde binnenleiden. En net als andere boze jongedames liep ze snel voor hem uit om zodra ze binnen was naar de haard te wijzen en te verklaren: 'Die is bijna uit! Hoe wil je daar een ketel water op aan de kook brengen?'

'Ach, misschien duurt het iets langer. Maar intussen, mevrouw, wilt u misschien gaan zitten en eens ophouden met te doen alsof...''

Ze had haar arm al naar hem uitgestoken en zei: 'Zeg dat niet nog eens tegen me. Je weet wat er de vorige keer gebeurde.'

'Je weet helemaal niet wat ik wilde zeggen.'

'O, toch wel, hoor. Dat ik niet als een vrouw moet doen.'

'Dat wilde ik niet zeggen.'

'Wat wilde je dan wel zeggen?'

'O...' Hij haalde even zijn schouders op. 'Dat ben ik vergeten.' Toen ging hij aan de andere kant van de tafel zitten en keek haar aan. En toen ze hem recht aankeek, voor de eerste keer sinds hij weer thuis was, zag ze weer iets van de 'vriendelijke man': hij had in de afgelopen minuten meer geglimlacht dan in alle afgelopen maanden dat ze hem had gezien.

Hij nam haar aandachtig op, tot ze zei: 'Wat is er aan de hand?' Ze voelde met haar hand aan haar haar. 'Zie ik er erg slordig uit? Tja, ik ben de hele dag bezig geweest.'

'Je ziet er helemaal niet slordig uit. Je bent een heel mooi meisje. Blijf dat altijd bedenken. Maar ik wil je iets vragen.'

'Ja?' Ze wachtte.

'Kunnen we vanaf dit moment weer vrienden zijn? Ik bedoel, net als voordat ik wegging?'

Ze slikte moeizaam en zei: 'Dat zou ik graag willen.'

Hij stak als eerste zijn hand naar haar uit, en zij legde de hare erin. Ze zag hoe hij zijn hoofd even boog. Toen zei hij: 'Laten we vanaf dit punt beginnen.'

'Ja.'

Hij was degene die haar hand losliet, van zijn stoel opstond en zei: 'Als ik geen blaasbalg gebruik, gaat die ketel vandaag niet meer koken.' En toen ze hem bezig zag, dacht ze: het kan me niet schelen als hij nooit gaat koken. Nooit, nooit, nooit.

 

Het was haar verjaardag, ze was zeventien geworden. Lady Lydia had haar haar eigen gouden zakhorloge gegeven, en een ring die ze als meisje had gedragen. Nancy had haar zes zakdoekjes met opengewerkte randen en haar naam erop geborduurd gegeven. En de mannen hadden haar samen een bos rozen en een grote doos chocolaatjes gegeven.

Ze was nu in de zitkamer van de boerderij en daar zaten tegenover haar tante Jessie en Carl. Ze had zojuist hun cadeau uitgepakt, of liever gezegd, een van de twee cadeaus, en ze slaakte een luide kreet van verrassing toen ze de prachtige lichtblauwe tafzijden jurk voor zich ophield. 'Hij is prachtig. Veel te mooi om aan te trekken.'

'Het zou een feestjurk kunnen zijn.' Carl glimlachte breed naar haar. Ze keek hem even aan met een blik die niet echt van minachting getuigde, maar wel iets anders uitdrukte dat ze allebei begrepen, want ze bedoelde: voor welk feest?

'En die parels horen erbij.' Jessie hield een halssnoer van een dubbele rij parels omhoog.

'O, dank jullie wel!' Impulsief kuste ze eerst Jessie en toen Carl.

Daarna zei Jessie: 'Maar dit is nog niet alles. Je zou de prachtige taart eens moeten zien die mevrouw McNabb voor je heeft gebakken. Ze vond dat ze hem tot de thee moest bewaren en dat we dan een eigen feestje konden hebben.'

'O tante Jessie. Het spijt me heel erg. Ik zal denk ik niet kunnen komen, vandaag niet.'

'Wat? Waarom niet?' Dit was Carl. 'Ze kunnen het toch zeker wel één middag zonder je stellen?'

'Ja, ja, dat wel, maar... nou ja, ik moet je iets vertellen en... tja, het zit zo.' Voor ze verderging draaide ze zich om en raapte de jurk op die ze op een stoel had laten vallen voor ze hen had omhelsd. Ze hing hem voorzichtig over de rugleuning. Toen keek ze hen weer aan en zei: 'Ik ga me vandaag verloven.'

Ze staarden haar niet-begrijpend aan en daarna keken ze elkaar aan. Jessie zei ten slotte: 'Wat! Verloven... Met wie? Met wie ga jij je verloven? Waar heb je het over?'

'Precies wat ik zeg, tante Jessie. Ik had het al weken geleden tegen u kunnen zeggen, maar ik had mezelf beloofd dat ik zou wachten tot mijn zeventiende verjaardag, zodat u niet kon zeggen: doe niet zo dwaas, je bent nog een kind, of zoiets. Ik ben vandaag zeventien geworden, tante Jessie, en ik voel me alsof ik al heel lang zeventien of achttien of negentien ben. En zoals jullie weten doe ik al lange tijd het werk van iemand die veel ouder is. En ik weet wat ik wil, dat heb ik altijd al geweten, jaren- en jarenlang.'

'Met wie ga jij je verloven, liefje?' Carls stem was rustig.

'Nou, moet je dat nog vragen? Met meneer Gerald.'

'Nee! Nee!' Het was bijna een schreeuw van Jessie. 'Néé! Dat sta ik niet toe! Je bent gek, meisje, net zo gek als hij.'

'Hij is niet gek. Hij is nooit gek geweest.' Janies stem was rustig, maar ieder woord werd met nadruk uitgesproken. 'Hij heeft in de oorlog zo veel meegemaakt dat zijn geest zich heeft afgesloten voor alle narigheid en alle mensen die erin doordrongen. Hij is net zomin gek als u of ik. Maar als we het toch over mij hebben, dan moet ik zeggen dat de kans dat ik met mijn achtergrond gek word veel groter is dan de kans dat hij gek zou kunnen worden.'

'Hij is oud genoeg om je vader te kunnen zijn.' Jessie deed haar ogen stijf dicht. Wat had ze nu gezegd? Maar Janie pikte het op en zei: 'Hij was toevallig niet een van de drie, hè, tante Jessie? Maar hij was wel degene die mijn moeder vond, heb ik begrepen, en die haar naar hier heeft teruggedragen. En ik kan u wel verzekeren dat hij, afgezien van jou, Carl, de enige was die een beetje vriendelijk tegen me deed. Want dat deed u niet, tante Jessie, u was mijn gevangenbewaarder. En ik was alleen maar iets om de leemte in uw leven te vullen. U ziet, de manier waarop ik praat is niet de manier waarop een jong meisje hoort te praten, tante Jessie. Een jong meisje dat nog niet weet wat ze wil. Maar wat u ook zegt, of wat u ook doet, u zult me niet kunnen tegenhouden.'

'Heeft hij je ten huwelijk gevraagd, liefje?' Deze vraag werd weer rustig door Carl gesteld.

Janie wendde haar blik even af voor ze antwoordde: 'Nee, hij heeft me niet gevraagd, en ik weet dat hij me ook nooit zal vragen. Maar ik weet wel dat hij van me houdt. En ik ga hem vandaag vertellen dat ik van hem houd en dat we gaan trouwen. Niet meteen, maar we gaan trouwen.'

'Grote God!' Carl noch Janie ging naar Jessie toe toen ze in een stoel in elkaar zakte. Maar Janie keek haar aan en zei: 'U hebt hem nooit gemogen, hè, tante Jessie? Om de simpele reden dat hij tegen u zei dat u me niet goed aanpakte. Zo zit dat. Het spijt me dat ik vandaag niet kan komen, maar als u dat nog steeds wilt, zal ik morgen komen. En binnenkort' - ze keek Carl aan - 'als jij dat toestaat, Carl, komen we samen naar je toe... omdat ik weet dat hij jou in zekere zin altijd als mijn voogd heeft beschouwd.'

Carl zei niets.

Maar toen ze zich omdraaide om haar tante Jessie weer aan te kijken, zag ze dat die huiverde. Ze pakte langzaam de jurk en het snoer parels op. 'Heel hartelijk dank voor de parels.' En ze voegde eraan toe: 'Ik neem aan dat ik die mag houden?' Wat maakte dat Carl een zuur gezicht trok en zei: 'Je moet niet zulke dingen zeggen.' Toen liep ze naar buiten.

Zodra de deur achter haar dicht was, sprong Jessie uit haar stoel overeind en liep naar Carl. 'Je moet daar een stokje voor steken! Het is onfatsoenlijk. Die man is minstens veertig, of niet ver ervan af.'

'Liefste,' - hij sloeg een arm om haar schouders - 'ik kan er geen stokje voor steken, en als ik het wel kon, zou ik het nog niet doen. Ik wist dat het hier ooit van moest komen. Maar ik moet bekennen dat het toch een beetje een schok was, zeker vandaag, en door de manier waarop ze het bracht, toen ze liet doorschemeren dat hij haar nooit zou vragen. En we zullen wel nooit te weten komen wat hij zegt als zij hem ten huwelijk vraagt.'

'Maar hij zal haar nemen.'

'Als hij verstandig is, zal hij dat doen, ja. Ze heeft vanaf het eerste begin van hem gehouden, dat weet ik. En die man heeft zich altijd heel beschermend tegenover haar opgesteld. En dat moet met de jaren nog zijn gegroeid, zeker de afgelopen jaren.'

'O lieve help!' Ze wendde zich van hem af. 'Nog meer stof tot roddelen in het dorp.'

'Dat dorp kan naar de hel lopen!' Ze schrok van de heftigheid in zijn stem en hij herhaalde: 'Ja Jessie, het dorp kan naar de hel lopen! Dat dorp mag niet langer een schaduw werpen over mijn leven of over deze boerderij. En gezien de persoon die zij is, zal het ook niet langer een schaduw over haar leven werpen. Daar durf ik iets onder te verwedden. Dus het dorp kan me niets meer verdommen!' Hierop liep ook hij de kamer uit en bleef zij alleen achter. Ze riep in stilte uit: 'O, dat kind! Dat kind! Ze is een nagel aan mijn doodkist. En nu dit weer. Houdt het dan nooit eens op?'

De nagel aan haar doodkist stond bij de poort van de boerderij en Carl zei tegen haar: 'Ik begrijp het, liefje. Ja, ik begrijp het.'

'En hij is nog geen veertig, Carl, hij is zevenendertig of misschien achtendertig.'

Hij glimlachte naar haar en zei: 'Wat maakt een paar jaar nog uit? Het belangrijkste is dat jij van hem houdt. Maar hoe denk je dat hij jouw aanzoek zal opvatten?'

'Hij zal zich niet zonder slag of stoot gewonnen geven.' Ze glimlachte naar hem. 'Hij zal er tegenin gaan, meer obstakels opwerpen dan tante Jessie ooit zou kunnen bedenken, en... tja, dan moet ik maar zien hoe het verdergaat. Wat hij ook mag zeggen, ik zal hem erop wijzen dat ik mezelf als verloofd beschouw, en dat we volgend jaar zouden kunnen trouwen.'

Hij trok haar opeens naar zich toe en zei: 'Je bent er één uit duizenden. Altijd al geweest.'

Ze sloeg haar vrije arm om zijn nek en zei: 'Bedankt voor alles, Carl. Na hem hou ik het meest van jou! En o lieve help!' - ze duwde zich bij hem vandaan - 'Mijn jurk verkreukelt helemaal.' Ze deed of ze de jurk gladstreek. 'Tot ziens, Carl.'

'Tot ziens, liefje. Kom morgen even terug. Ik wil horen hoe het is afgelopen. Nee, niet hoe het is afgelopen, maar hoe het is begonnen.'

'Goed Carl, dat zal ik doen, en ik ga nu beginnen.'

Een uur later bereikte ze de cottage. Het was broeierig weer geworden en er hingen lage, donkere wolken die regen beloofden. Hij stond buiten in hemdsmouwen en begroette haar met: 'Hallo. Ik denk dat we onweer gaan krijgen.'

'Ja,' zei ze. 'Het zou weleens kunnen gaan onweren.'

'Gefeliciteerd met je verjaardag, Janie.'

'Dank je.'

'Voel je je anders?'

'Ja, ik voel me zevenentwintig.'

Hij lachte zachtjes. 'Je hebt nog een lange weg te gaan voor het zover is. Maar kom binnen. Kijk, het begint al te spetteren.'

'Heb je gewerkt?'

'Ja mevrouw. Ik ben sinds vanmorgen vroeg aan het werk geweest. Ik heb zo'n duizend vierkante meter klaar om in te planten. Dus kijk maar uit, misschien steek ik je nog eens de loef af in je bedrijf.'

'Het is mijn bedrijf niet, het is nooit mijn bedrijf geweest. Het is jouw bedrijf. Ik heb het alleen maar voor jou waargenomen.'

'Begin nou niet te kibbelen, het is je verjaardag. Kijk eens, ik heb een cadeautje voor je. Ga daar maar zitten.' Hij wees naar de bank en ze ging zitten. Toen hij de kamer weer binnenkwam, liet hij een pakje in haar schoot vallen en zei: 'Ik kan maar beter de lamp aandoen, het wordt hier snel donker.'

Toen hij de lamp aandeed, maakte zij het pakje open en keek neer op iets wat, als het was ingebonden, het schutblad van een boek had kunnen zijn. De titel luidde: 'Het gekruisigde geweten'. En eronder was een pentekening van de Drie Kruisen. Ze keek naar hem op en zei: 'Geef je dit aan mij? Laat je het niet uitgeven?'

'Nee. Ik had je al verteld dat ik het niet laat uitgeven. En hoewel ik het aan jou geef, zou ik erop willen aandringen dat je het voorlopig niet leest. Berg het op, net als die nutteloze kerstcadeautjes die een mens kan krijgen, bewaar het minstens een jaar.'

'Waarom?'

'Waarom?' Hij keek naar het met roet besmeurde plafond en herhaalde: 'Waarom? Nou, omdat ik niet wil dat jouw emoties aan flarden worden gescheurd door het gejeremieer van een gewetensbezwaarde.'

'Die zijn allang aan flarden gescheurd door het gejeremieer van een gewetensbezwaarde.'

'Poeh!' Hij grinnikte even. 'Ik heb nog nooit iemand meegemaakt die zo op een opmerking kan reageren met antwoorden die een verdere uitleg behoeven. Maar in dit geval ga ik niet naar jouw emoties vragen.'

'Nee, want dat durf je niet.'

'Toe Janie, begin nou niet weer. We hadden toch een poosje geleden een afspraak gemaakt? Weet je nog?'

'Ja, ik weet het nog. En die overeenkomst luidde dat we vrienden zouden zijn. Maar vrienden kunnen openhartig met elkaar praten, anders zijn het geen vrienden maar slechts kennissen die beleefd moeten blijven en daarom misschien af en toe moeten liegen. Maar het is nu mijn verjaardag en je hebt me een cadeau gegeven. Ik, tja, er is nog iets anders wat ik wil.'

'Iets anders?'

'Ja, iets anders.'

'En wat is dat dan wel?'

'Ik wil me verloven.'

Hij keek verbaasd. 'Verloven? Hoe dat zo?'

Ze sprong overeind en riep uit: 'Doe nou es niet zo stom! Ik wil me met jou verloven!'

'Wat? Ben je wel goed... Wat is dit voor romantische onzin? Jij bent zeventien, en ik loop tegen de veertig. Hou op! Hou op!'

'Ik hou niet op. En jij wilt ook niet dat ik ophoud. Je wilt er gewoon nog niet aan. Maar je gaat ooit met mij trouwen, dus dan kunnen we dat net zo goed snel doen.'

'Ik... ik ga helemaal niet ooit met je trouwen.' Hij hield beide handen voor zijn gezicht, maar raakte dit niet aan. Het was alsof hij een scherm tussen hen plaatste. Ze greep die handen beet en zei: 'Je weet dat ons leeftijdsverschil er niets mee te maken heeft. Je houdt van me, je hebt altijd al van me gehouden. En als ik terugkijk, kan ik me niet herinneren op welk moment ik ben begonnen van jou te houden, en ik kan me ook niet voorstellen wanneer ik er ooit mee op zal houden.'

Het klonk als een jammerkreet. 'Uit de diepten roep ik tot U, o Here, Here...'

'Wat zeg je?'

'Niets! Niets! Ik herinnerde me alleen iets wat iemand ooit heeft gezegd, en ik smeek Hem nu dat ik mijn verstand mag bewaren, of wat belangrijker is, dat jij weer tot inkeer komt.'

Ze liep bij hem vandaan en hij liet zijn handen langzaam zakken en keek haar aan. 'Je hebt geen idee hoezeer... hoezeer ik me vereerd voel, maar ik kan niet toestaan dat jij je jonge en schone leven vergooit.'

'Wil je nu eens ophouden met praten als een persoon uit een boek? We moeten de waarheid onder ogen zien, hier in dit afschuwelijke kleine huisje.' Ze gebaarde met haar hand. 'Ik ben zeventien en jij bent zevenendertig en je houdt van me. En wat nog belangrijker is, je hebt me nodig. En ik houd van jou en ik wil je hebben, en dat zal eens gebeuren. Dat weet ik zeker. En jij wilt diep in je hart ook dat het gebeurt. En nu... lieve Gerald, neem me alsjeblieft in je armen.'

Hij sloeg zijn armen pas om haar heen toen ze tegen zijn borst lag, met haar hoofd onder zijn kin. En toen hij haar omhelsde, beefde hij over zijn hele lichaam. Steeds weer sprak hij haar naam: 'Janie! O Janie. Mijn lieve Janie!' Ze voelde haar voorhoofd nat worden, en toen ze opkeek naar zijn gezicht, zag ze dat dit betraand was. Ze smeekte hem: 'Niet huilen. Toe, huil nou niet, mijn liefste. Huil alsjeblieft niet.'

Maar hij bleef huilen, en hij wankelde met haar naar de bank en liet zich erop vallen. En toen zijn huilen nog heviger werd, smeekte ze hem: 'Gerald! Gerald! Luister, alles is goed. Het spijt me. Alsjeblieft!'

Maar tussen zijn luide snikken wist hij uit te brengen: 'Laat me huilen, liefste, laat me huilen. Ik heb nooit eerder gehuild. Nooit. Hou me vast, Janie. Hou me vast. Laat me nooit meer los. En laat me huilen. Laat me huilen. O, laat me huilen, liefste.'