2
'Hoe is het met de pijn, liefje?'
'O, als ik lig, voel ik nauwelijks iets. Ik heb het meeste last van m'n borst.'
'Nou, dat heb je aan jezelf te wijten. Je zit altijd maar in die tochtige keuken.'
'Doe niet zo zot!' Ze sloeg naar zijn hand. 'Tochtige keuken, wel ja! Wat dacht je van die tochtige melkschuur? Daar heb ik het om te beginnen opgelopen.' Ze haalde moeizaam adem en zei: 'Dat zal me een Kerstmis worden.'
'Bekommer jij je nou maar niet om Kerstmis. Mevrouw McNabb heeft daar alles in de hand, en Jessie zal voor de rest zorgen.'
'Dat is ook iemand die nodig eens naar bed moet. Ze ziet er doodmoe uit.'
'Tja,' zei Carl, 'dat komt niet zozeer door het werk als door de zorgen.'
'Denk je dat er enige waarheid schuilt in wat Rob zegt, dat hij zeker weet dat hij Pete Mason heeft gezien?'
'Ik weet het niet. Maar ik denk van niet. Trouwens, zou hij hem nog herkennen na bijna vijftien jaar? Er gaan altijd geruchten over hem, en over waar hij uithangt. Bedenk wel dat ze eerst zeiden dat hij was gesneuveld - een goeie manier om van hem af te komen. En toen, een paar maanden geleden, dat hij gedeserteerd zou zijn. Maar als ik Mike mag geloven was Rob dronken, die avond dat hij hem zou hebben gezien.'
'Het is een vreselijke gedachte. Ik kan me voorstellen dat Jessie ongerust is over Janie.'
'Nou, ik kan me niet voorstellen dat hij haar iets zou aandoen... Je weet wel...' Hij gebaarde veelbetekenend. Toen veranderde hij van toon en zei: 'Maar laten we het niet over hem hebben, ik maak me zorgen om jóu. Je moet echt voorlopig hier blijven, niet een paar dagen, maar, zoals dokter Patten zei, minstens een paar weken.' Hij boog zich naar haar toe en ging verder: 'Waarom doe je niet wat hij zegt, liefje? Ga naar zo'n ziekenhuis. Daar verrichten ze wonderen. Ach, die oorlog heeft ze veel ervaring gegeven. Ze hebben kerels weer laten lopen die dachten dat ze nooit meer op de been zouden komen. En ze kunnen je ook zo'n korset aanmeten.'
'Ja, daar heb ik wel over gehoord en van wat ik erover heb gehoord denk ik niet dat ik dat wil proberen. Luister nou eens goed. Met mij is alles best. Ik zal doen wat me gezegd wordt.' Ze hapte weer naar lucht. 'Er zit niets anders op. Maar ik wist me prima met m'n houten benen te redden, tot ik dit kreeg.' Ze wees op haar borst. 'Ik heb weleens eerder bronchitis gehad, maar nooit zo erg als deze keer. Gaat u nu maar gauw weer aan het werk, meneer McQueen, en laat mij mijn werk doen, en dat is de krant lezen. Allemachtig!' Ze tikte tegen de krant die op de sprei lag. 'Als je ziet wat ze hier en daar voor Kerstmis doen, dan zou je denken dat het nooit oorlog was geweest. Ze schijnen te vergeten dat er in de helft van de huizen geen man is om voor kerstman te spelen of oud en nieuw mee te vieren.' Een vrolijk kerstfeest, jawel, maar lang niet voor iedereen.'
'Ja, maar je kunt het verleden niet uitwissen. Er komt een nieuwe generatie aan. Die wil een verzetje. En degenen die zo gelukkig waren het er levend van af te brengen, die zullen het ook krijgen. Maar over generaties gesproken, ik heb er een paar in de koestal staan die op het punt staan voor een nieuwe te zorgen, dus ik ga maar eens kijken of er al iets is gearriveerd.' Hij duwde haar zachtjes met de rug van zijn vuist onder de kin en ging toen op weg naar de koeien.
In de keuken begroette mevrouw McNabb hem met: 'Moet je nou toch eens zien!' Ze wees naar een dienblad. 'Hij heeft amper iets gegeten. Eén hapje bacon en een stukje toast. Hij eet gewoon niet, meneer Carl, nooit. En ik zet het echt voor 'm klaar.'
'Ja, ik weet dat u het klaarzet. Maar maakt u zich maar geen zorgen, hij eet wel als hij honger heeft.'
'Ik weet het niet, meneer Carl. Hij krijgt niet veel honger als hij het grootste deel van de dag in die kamer zit. Weet u,' - ze boog zich naar hem toe - 'McNabb zei dattie hem gisteravond weer van het kerkhof zag komen, en het was bijna donker.'
'Ach, hij gaat wel vaker naar het kerkhof.'
'Jawel, maar niet zo vaak als de laatste tijd. McNabb zegt dat 't hem niets zou verbazen als hij daar nog eens doodblijft.' Waarop Carl slechts knikte voor hij naar buiten ging, maar hij dacht onwillekeurig: dat zou weleens het beste kunnen zijn. Misschien dat hij dan zelfs de vloek zou meenemen die nog steeds op dit huis rustte, want ze moesten onder ogen zien dat het dorp nooit zou vergeten en Ward Gibson nooit zou kunnen vergeven, in elk geval niet zolang hij leefde. Deze gevoelens bleven zo sterk dat zelfs hij, als hij genoodzaakt was door het dorp te rijden in plaats van eromheen, kon voelen, zelfs kon ruiken, hoeveel angst zijn baas daar teweeg had gebracht.
Toen hij het erf op kwam, zag hij dat Jessie en Janie voor de zoveelste keer de degens kruisten. Jessie zei: 'Er zijn hier meer dan genoeg dingen om jou bezig te houden. We hebben hier alle hulp nodig die we kunnen krijgen. Dat weet jij ook.'
'Ik heb toch gezegd, tante Jessie, dat ik niet lang wegblijf? Ik wil alleen lady Lydia nog even treffen voor ze weggaat. Ik heb een kerstcadeautje voor meneer Gerald.'
'Nou, zorg dat je niet lang wegblijft. Ik begin genoeg te krijgen van al dat heen en weer hollen... Er zal iets moeten gebeuren.'
Janie was al een paar stappen bij Jessie vandaan, toen ze zich omdraaide en op uitdagende toon zei: 'Ja, ja, er zal iets moeten gebeuren. Ik zou daar bijvoorbeeld helemaal kunnen blijven. En dat zou ik graag willen. Ja, dat zou ik heel graag willen.' Daarop draaide ze zich om en holde het erf af, waarna Jessie naar Carl keek en hulpeloos zei: 'Wat moet ik toch met haar beginnen?'
'Trek het je niet aan. Ze groeit er wel overheen.'
'O Carl!' Jessie schudde haar hoofd, alsof ze dit nietszeggende antwoord van zich af wilde schudden. Toen mompelde ze: 'Ze zal er nog meer ingroeien, bedoel je.' Toen draaide ze zich om en liep naar de keuken, terwijl Carl de ijskoude lucht diep inademde, zijn hoofd schudde, en de koestal weer in ging...
Toen Janie op Forest Hall arriveerde, dat iets van zijn oude stijl had herwonnen nu een aantal kleinere meubelstukken weer op hun plaats waren gezet, bleef ze abrupt staan en keek omhoog langs de trap die lady Lydia juist wilde afdalen. Ze riep uit: 'O, ik dacht dat u al weg was!'
'Nee, de taxi komt pas over een kwartier. Je bent helemaal buiten adem, liefje.'
'Ik wilde graag dat u dit aan hem zou geven.' Ze stak het bruin-papieren pak naar voren. Het was dichtgeknoopt met een smal lint van grijze zijde. Ze wees ernaar en zei: 'Mannen houden niet van zoiets overdrevens, maar het is beter dan touw.'
'Hij zal er vast niet op letten waarmee het pak is dichtgemaakt. Maar kom mee naar de salon, het is daar warmer. Mag ik vragen wat het cadeau is?'
'Ik heb een sjaal voor hem gebreid. Ik hoop dat hij hem mooi vindt. Maar ik ben niet zo goed in breien. Ik bedoel, de steken zijn niet mooi gelijk, weet u. Soms zijn ze los en soms zijn ze strak, net hoe ik me voel.' Ze lachte, een geluid dat naarmate ze groter werd steeds aantrekkelijker werd en dat heel aanstekelijk op lady Lydia werkte, zodat die haar arm om de schouders van het meisje sloeg. En terwijl ze haar omlaag trok op de bank die haaks op de haard stond, vroeg ze zich af wat ze al deze trieste jaren zonder dit kind had moeten beginnen. Ze moest er niet aan denken hoe saai haar leven dan zou zijn geweest.
'Wilt u vragen of ik de volgende keer mee mag komen?' Deze vraag werd heel zacht gesteld en lady Lydia antwoordde al even zacht: 'Ja, ik zal het hem vragen.' Maar zelfs terwijl ze het zei kon ze de reactie al voor zich zien: stilte, en die afwezige blik in zijn ogen. Toch had ze het gevoel dat hij blij was dat ze kwam, ook al toonde hij dit niet, zelfs niet met een beweging van zijn hand. Haar hart was altijd zwaar van liefde en van medelijden met hem, maar het veranderde in lood als ze naast hem zat.
'Komt u morgen terug? Of blijft u deze keer langer?'
'Ik denk dat ik morgen terugkom. Het weer is heel ongewis en zoals ik je al heb verteld ligt dat ziekenhuis heel eenzaam op het land en ik zou daar niet ingesneeuwd willen raken.'
Nee, dat zou ze niet kunnen verdragen. Hoewel ze heel veel van hem hield, kon ze er niet tegen hem langer dan een paar uur achtereen in zo'n staat te zien.
En dan waren er ook de anderen, die anderen die er zo vreselijk aan toe waren. Bestond er een God in de hemel die toestond dat mannen bleven leven terwijl er alleen maar flarden van hun lichaam en geest over waren?
Ze hadden gezegd dat als Gerald ook maar een klein beetje beter werd, ze hem zouden overbrengen, misschien naar Highgate. Dan zou ze hem iedere week kunnen bezoeken. Maar zou hij ooit beter worden? Sommige mannen waren daar al vanaf de eerste maand van de oorlog.
Maar het lieve kind zat alweer te kwebbelen. 'Wat zei je, liefje?'
'Ik zei dat ik op een idee liep te broeden. Over de kwekerij en hoe die weer op orde kan worden gebracht voor als hij thuiskomt. Dat zou hij vast fijn vinden, nietwaar?'
'O ja. Vast wel. Maar je weet dat we het hier al eens over hebben gehad en...'
Janie klopte op de hand die op haar knie lag en ze zei, enigszins opgewonden: 'Maar dit is anders. Er zou niet veel geld voor nodig zijn. Nou ja, een klein beetje, en u zei dat u een beetje had, en dat u dat bewaarde voor zijn thuiskomst. Maar als het op de bank staat, levert het ook niet veel op, hè?'
Lady Lydia schoot in de lach. Toen trok ze Janie tegen zich aan en zei: 'Weet je, lief kind, ik zie jou nog eens een groot bedrijf of een groot huis leiden. Echt leiden, en helemaal alleen.'
'Poeh! Zoiets zie ik mezelf echt niet doen, lady Lydia. Hoewel' -ze schoof een eindje opzij en nam een houding aan - 'ik er geen bezwaar tegen zou hebben om de leiding over de tuin te hebben en tegen de mannen te zeggen wat ze moeten doen, net zoals Carl dat doet. Carl is echt heel goed in het zeggen wat de mannen moeten doen. Hij beveelt niet, hij zegt niet: je moet dit en dat doen. Hij zegt altijd: "Ik denk dat wij dit zus of zo moeten doen. Wat vind jij?'"
'O Janie!' Ze lachte weer.
'Vindt u dat zo grappig?'
Lady Lydia verslikte zich, hoestte, en wist ten slotte uit te brengen: 'Dit sterkt me in mijn mening, kind, dat jij ooit zult zeggen dat wij dit graag gedaan willen hebben en dat wij dat graag gedaan willen hebben. En niet alleen tegen de tuinlui.' Ze ging staan en trok Janie mee omhoog. Maar Janie liet haar hand niet meteen los.
Ze keek langzaam om zich heen, alsof ze de kamer overzag, en zei toen: 'Ik zou nooit een groot bedrijf willen leiden of zo. Weet u wat ik zou willen?'
'Nee liefje, geen idee.'
'Nou... Wat ik nou echt graag zou willen...'
'Zeg eens wat jij echt graag zou willen.'
'De rest van mijn leven hier wonen, bij u.'
'Ach liefje toch.' Lady Lydia boog haar grijze hoofd en de tranen stroomden haar over de gerimpelde wangen. Janie sloeg vlug haar armen om haar heen en zei: 'O lieve help. Ik wilde u niet aan het huilen maken. En ik wilde ook niet...' Ze zocht even naar het goede woord. 'Ik wilde ook niet vrijpostig zijn. Maar het is gewoon zo dat, nou ja, dat ik me hier meer thuis voel dan...' Haar stem brak, en ze stamelde: 'Het spijt me heel erg...'
'Mijn lieve kind, je moet echt geen spijt hebben. Die tranen waren tranen van dankbaarheid. Het is echt geweldig om je dat te horen zeggen. Maar moet je mij nou zien!' Ze deed een paar stappen achteruit en bette haar ogen met een mooi batisten zakdoekje. 'Ik sta op het punt op reis te gaan, en volgens mij staat de taxi te toeteren, om aan te geven dat hij er is. Lieve help! Waar zijn mijn handschoenen? O, daar zijn ze. En mijn pakjes? Staat mijn hoed recht?'
Janie zei glimlachend: 'Uw hoed staat altijd recht en u ziet er altijd prachtig uit. Wilt u tegen meneer Gerald zeggen dat ik van hem houd en wilt u hem vragen of hij gauw naar huis komt?'
'Ja liefje, dat zal ik doen.'
Vier uur later werd lady Lydia met enig ceremonieel de kamer van de directrice binnengelaten. De directrice kwam uit haar stoel overeind, stak haar hand uit en zei: 'U moet een heel vermoeiende en koude reis hebben gehad, m'lady. Wat een vreselijk weer is het toch. Gaat u zitten.' Ze keek naar de verpleegster die bij de deur stond en zei: 'Haal alsjeblieft even een kopje koffie voor lady Lydia. Nee, doe er maar twee. Ik weet dat ik er net een heb gehad, maar ik lust altijd wel koffie.' Ze glimlachte breed, toen ging ze weer zitten en zei: 'We zijn druk bezig voor Kerstmis.' Maar toen ze de uitdrukking op het gezicht van lady Lydia zag, werd ze ook ernstig en zei: 'Ja, dat klinkt vreemd, hè? Het lijkt misschien belachelijk, maar er zijn er toch echt bij die zich op Kerstmis kunnen verheugen.'
'Mag ik vragen of er nog verandering in zijn situatie is opgetreden?'
Dit was bij ieder bezoek dezelfde vraag en de directrice zei: 'Helaas niet, maar het is nog vroeg dag. Het is verbazingwekkend hoe in gevallen als van uw zoon opeens verandering kan optreden. Weet u, ik moet vaak aan de eerste twee regels van Psalm 130 denken:
Uit de diepten roep ik tot U, o Heer.
Heer, hoor naar mijn stem;
laten uw oren opmerkende zijn op mijn luide smekingen.
Soms is het alsof de oren van de Heer openstaan voor de gebeden en smekingen, want dan gebeurt er heel plotseling iets. Ha, daar is de koffie.'
Tien minuten later droeg de directrice lady Lydia over aan een glimlachende verpleegster die haar voorging door een lange gang waarop een groot aantal deuren uitkwam. Ze was hier al eerder geweest en ze wist waar deze gang naartoe leidde, en ze zag ertegenop die ruimte binnen te gaan.
Toen de zuster de deur opendeed, kwamen haar de vreemdste geluiden tegemoet. Soms leek het wel een volière, met kaketoes, spotvogels, papegaaien. Het was niet luid, gewoon een algemeen gezoem, en zoals altijd concentreerde ze haar blik op haar zoon, die in de verste hoek van de ruimte zat, want de gezichten die haar aankeken stemden haar zo treurig dat het ondraaglijk was. Niet de gezichten die verkrampt waren als in pijn, of die van de mannen die waren verminkt of die ledematen moesten missen, maar de gezichten die naar haar glimlachten met zo'n zachte, smekende blik als van een kind naar zijn moeder. Die blik zei altijd: kom bij me! Kom alsjeblieft naar me toe en sla je armen om me heen.
Soms werden er handen naar haar uitgestoken en had ze al haar wilskracht nodig om niet opzij te springen. Soms pakte ze een hand en streelde die, en soms moest de zuster eraan te pas komen om die hand weer los te maken.
Toen was ze bij haar zoon. Hij zat in een gemakkelijke stoel met een tafeltje naast zich. Maar dit, had ze de eerste keer dat ze in deze kamer was opgemerkt, was aan de vloer vastgezet, net als al het andere meubilair.
'Hallo lieverd.' Ze pakte de slappe hand van de knie. 'Hoe voel je je?' Wist ze nou echt niets anders te bedenken om te zeggen?
'Ik heb een paar cadeautjes voor je meegebracht.' Ze wees naar de tafel, maar er kwam geen enkele reactie.
Ze bleef even zijn slappe hand strelen terwijl ze naar zijn magere, onbewogen gezicht keek. Zijn ogen leken elke keer dieper in zijn hoofd te liggen. Na een poosje liet ze haar ogen door de kamer dwalen. Overal waren verpleegsters te zien. Ze deden allemaal heel opgewekt. Er zat een zuster bij een tafel om een patiënt te leren een papieren slinger te maken, en de man zat lachend te prutsen onder haar leiding.
En hier zou haar geliefde zoon dan de rest van zijn leven moeten doorbrengen? Het was onverdraaglijk. Ze stak haar hand opeens naar het tafeltje uit, pakte Janies cadeautje, legde het op zijn knie en zei: 'Raad eens van wie dit is? Ze heeft het voor je gebreid.' Alsof hij antwoord had gegeven begon ze het lint eraf te halen, vouwde toen het papier open en haalde de blauw-met-wit gestreepte sjaal met kwastjes aan de uiteinden eruit. Ze legde hem over zijn handen en zei: 'Hij is heel lekker zacht. Je moet hem omdoen als je in de tuin gaat wandelen. Ze moet er heel lang over hebben gedaan, want ze is geen ervaren breister. Maar ik moet je zeggen dat ze vol ideeën zit over het in gereedheid brengen van de kwekerij voor wanneer je naar huis komt. Ze wil trouwens meekomen bij mijn volgende bezoek...'
Onwillekeurig slaakte ze een kreet toen hij opeens zijn hand opstak en haar opzij duwde. Maar hij slaakte een veel luidere kreet, als van een gewond dier: 'Neeee...ee! Neeee...ee!'
Onmiddellijk verschenen er twee verpleegsters om hem in bedwang te houden. Toen viel zijn hoofd plotseling naar voren en begon hij zo hevig te hoesten dat het leek of hij erin zou blijven, terwijl hij naar zijn keel greep. Ze stapte sprakeloos opzij en zag dat de verpleegsters hem de kamer uit brachten. Toen ze erachteraan wilde, trapte ze op de sjaal en op het andere pakje dat ze had meegebracht, en ze bukte zich, raapte alles bij elkaar en klemde dit samen met haar handtas vast, voor ze de kamer uit holde. Toen ze zijn kamer bereikte, zei de verpleegster: 'Het komt wel goed met hem. Wilt u misschien even naar de wachtkamer gaan?' En als op een onzichtbaar teken verscheen er een andere verpleegster, die haar bij de arm nam en haar door de gang leidde naar een kleine, gezellig gemeubileerde kamer. 'Rust u maar even uit,' zei ze. 'De directrice doet haar ronde met de dokter. Wilt u misschien iets drinken?'
Lady Lydia keek haar aan, maar ze kon niets uitbrengen en de zuster zei: 'Een kopje thee, ja? Dat zal ik voor u halen. Dat helpt altijd.' En hierop liep ze weg.
Ze wist niet hoe lang ze daar had gezeten. Ze dacht dat het uren was, maar slechts twintig minuten later kwamen de directrice en de dokter de kamer binnen. Ze glimlachten beiden. De dokter zei meteen: 'Nou, dit is goed nieuws. Een duidelijke doorbraak. Hoe is het gebeurd?'
'Hoe is wat gebeurd?'
'Ik bedoel, hebt u iets tegen hem gezegd dat maakte dat hij reageerde? Of hebt u iets gedaan wat wij met al onze speeltjes niet konden bereiken?'
Ze dacht even na en zei toen: 'Nee, niets bijzonders. Ik praatte over een cadeautje dat hij van een jonge vriendin kreeg. Ze had een sjaal voor hem gebreid en' - ze zweeg even - 'juist toen ik zei dat ze een keer mee op bezoek wilde komen, en ik vroeg of hij dat leuk zou vinden, toen... nou ja, toen veranderde hij opeens. Hij begon iets te schreeuwen dat op "Nee! Nee!" leek.'
'Het was inderdaad nee, nee.'
'Maar toen leek het wel of hij zou stikken. U zei dat hij geen gas had binnengekregen, maar... maar het leek alsof...'
'Hij heeft geen gas binnengekregen, lady Lydia. We hebben het daar al eerder over gehad. Hij heeft het heel moeilijk gehad doordat hij zo lang op de ambulancetreinen heeft gewerkt en toen kwamen opeens al die slachtoffers van het gas erbij en zag hij hun lijdensweg. Tja, toen moet alles hem te machtig zijn geworden. En diep in zijn binnenste lijdt hij nog steeds met hen mee. Hoewel hij veel moeite heeft gedaan om in de vergetelheid te belanden en daar ook enige tijd in is geslaagd, lijdt hij in gedachten nog steeds. Maar...' De dokter schudde even zijn gedeeltelijk kale hoofd. 'Dit is wel het beste nieuws dat ik vandaag heb gehoord. Hij was een heel hardnekkig geval, weet u, en het begon er echt op te lijken dat het vastzat. U kunt vandaag met een lichter hart naar huis gaan, lady Lydia, want van nu af aan weten we dat hij tot rationeel denken in staat is. Maar' - hij stak een waarschuwende vinger op - 'alles moet heel langzaam gaan. Verwacht niet meteen wonderen. En wie weet, krijgt u hem na verloop van tijd thuis.'
Lady Lydia keek naar de directrice. Ze glimlachte naar haar en ze kon haar horen zeggen:
Uit de diepten roep ik tot U, o Heer.
Heer, luister naar mijn stem,
laten Uw oren opmerkzaam zijn op mijn luide smekingen.
Hij was opmerkzaam geweest op haar roepen.
Ze keek weer naar het glimlachende gezicht en ze mompelde iets van 'mijn luide smekingen' voor ze in tranen uitbarstte. Waarop de dokter zei: 'Goed zo. Er is niets zo goed om de spanning te verminderen als eens goed huilen, vooral om goed nieuws. U kunt nu blij naar huis gaan.'
Ze droogde snel haar tranen. Zijn gepraat was maar loos geleuter. Hij deed alsof ze elk moment met haar zoon hier naar buiten kon lopen terwijl hij eerder had gezegd dat het een kwestie van lange adem zou zijn. Maar ze hoorde dankbaar te zijn. En dat was ze ook. Maar ze wilde nu naar huis om het aan Janie te vertellen. Ja, om het aan Janie te vertellen, maar niet dat hij haar niet wilde zien, en dat alleen al de gedachte aan haar hem uit de diepte omhoog had gebracht. O nee, dat niet.