Deel 2

 

 

1

Carl zag Patsy langs de rand van het stoppelveld aankomen. Ze liep in de schaduw van een rijtje bomen, waar het maartzonnetje nog niet voldoende was doorgedrongen om de zware vorst van die nacht te ontdooien, zodat haar voeten op een zilveren pad leken te treden. Maar zelfs terwijl deze gedachte zich aan hem opdrong, zette hij die snel weer van zich af, want Patsy's leven had nimmer zilveren paden gekend.

Toen ze in het licht kwam, was het alsof hij haar voor de eerste keer zag als een jonge vrouw, een knappe jonge vrouw met een kaarsrechte houding, die voor niemand boog, terwijl ze toch onderdanig moest zijn.

Ze liep naar hem toe waar hij bij de overstap in het muurtje stond en pakte zijn uitgestoken hand. Voor hij de kans kreeg haar te begroeten zei ze: 'Wilt u mij alstublieft vertellen, meneer Carl, waarom u nooit deze akker op loopt om mij te begroeten?' Waarop hij antwoordde: 'Om de eenvoudige reden, juffrouw Riley, dat ik u graag zie lopen. U loopt heel trots, een heel andere manier van lopen dan wanneer u op de boerderij bezig bent.'

De glimlach verdween van haar gezicht toen ze enigszins droefgeestig zei: 'Ja, het is een heel andere manier van lopen, want daar moet ik rennen en draven om dingen te doen die anderen me opdragen.'

Hij hielp haar over de overstap en zei: 'Zo zal het niet altijd zijn, Patsy. Geloof me.'

'O nee?' Het was een vraag. Ze leunde tegen de houten paal en zei: 'Ik ben nu vijfentwintig, Carl. Moe heeft me daar vandaag nog op gewezen. "Hoog tijd dat je aan de leg gaat," zei ze. Ze windt er geen doekjes om, die moe van mij. En ze heeft gelijk, Carl: ik wil kinderen. Maar ik wil vooral jou.'

Hij sloeg zijn armen om haar heen en trok haar stevig tegen zich aan. 'En ik wil jou nog meer, Patsy. Echt, ik verlang nog meer naar jou.'

'Waarom kunnen we dan niet gewoon naar hem toe gaan om het hem te vertellen? Het zou zo eenvoudig kunnen zijn. Jij hebt je huisje, ik hoef alleen maar vanaf de vliering te verhuizen. O liefste.' Ze streelde hem over de wang. 'Ik weet hoe de situatie is, het was heel dwaas van me om dat te zeggen. Maar oppervlakkig bekeken lijkt het echt zo simpel. De waarheid is dat hij jou als een zoon ziet, maar mij... Ik ben nog steeds Patsy Riley uit de Hollow. O, ik weet het.' Ze streek met haar vingers over zijn lippen. 'Ik weet dat hij in andere dingen heel goed is geweest. Hij heeft pa Billy's werk gegeven en hij heeft Rob ook in dienst genomen. Ik weet dat ik heb gezegd dat ik dat heel aardig vond, maar op een bepaalde manier maakt dat het voor mij nog veel moeilijker. Zo is pa nog altijd een futloze Ier en Rob is al net zo. Ze werken alleen wanneer ze goed in de gaten worden gehouden, net als alle Ieren. Behalve ik misschien,' - ze kneep in zijn neus - 'want ik werk ook als ik niet in de gaten word gehouden. Maar naast dit alles zijn zij vooral heel trouw. En dan...' - ze schoof een eindje bij hem vandaan maar ze maakte zich niet los uit zijn omhelzing. 'Dan is juffrouw Jessie er natuurlijk nog.'

'O lieve help! Patsy, ik heb je al eerder verteld, keer op keer, dat zij voor mij als een zusje is. Ik heb toch verteld dat ik haar als baby in m'n armen heb gehouden. En ik ben tien jaar ouder dan zij. Ze is nog een klein kind.'

'O nee.' Patsy schudde haar hoofd en er verscheen een veelbetekenende blik in haar ogen. Ze zei: 'Juffrouw Jessie is geen klein kind meer. Toen ik zestien jaar geleden voor het eerst dat erf op kwam, maakte zij me duidelijk van wie jij bent.'

Hij duwde haar van zich af en zei boos: 'Ik ben van niemand. Ik ben niet van haar en niet van haar vader of van wie dan ook. Maar ik heb veel aan hen te danken. In elk geval aan haar vader. Hij heeft me hier opgenomen en voor me gezorgd toen ik dood had kunnen gaan. Hij had me naar die boerderij terug kunnen sturen. Hij nam een risico door me hier te houden. Hij is heel goed voor me geweest.'

Patsy deed haar ogen dicht en wendde zich langzaam van hem af. 'Het is net een oud sprookje, Carl, ik heb het al zo vaak gehoord. Jij blijft het maar herhalen.' Ze draaide zich met een ruk weer naar hem om. 'Ik ga je iets vragen. Is jouw schuld aan hem zo groot dat je hem die met je leven moet vergoeden? Je zit niet vast aan een contract en ik ook niet. We kunnen morgen onze biezen pakken en elders werk zoeken.'

'Waar dan? Zeg dat eens?'

Ze hield haar hoofd scheef en schopte met de neus van haar laars tegen een stug polletje gras. Maar hij nam haar weer in zijn armen en zei, met een smekende blik in zijn ogen en een dringende klank in zijn stem: 'Geloof me, Patsy, er is niemand anders in mijn leven dan jij. Meneer hield zo veel van zijn vrouw dat ik er niets van begreep. Ik vond het af en toe bijna maniakaal. Ze was een heel lief iemand, maar zijn gevoelens voor haar leken eerder op aanbidding. Nou, ik ben inmiddels een beetje gaan begrijpen hoe hij zich moet hebben gevoeld, want Patsy, als ik jou zie word ik helemaal warm vanbinnen en krijg ik allerlei gevoelens die maken dat ik alles in de wind wil slaan om te doen wat jij zegt: weggaan. Samen met jou weglopen naar een leven dat helemaal van onszelf is, vrij van plicht of schuldgevoelens, zonder ondankbaar te zijn. En daarom vraag ik jou, Patsy, nog iets langer te wachten. Ik heb het gevoel dat er iets gaat gebeuren, dat het op de een of andere manier tot een uitbarsting gaat komen. Ja echt, dat denk ik. Het is een sterk gevoel dat me zegt dat ik gedwongen zal worden ermee voor de dag te komen. En als wij dan niet met elkaar kunnen trouwen, zullen we weggaan. Zo zit dat.'

Ze staarde hem aan, maar nu met een zachte blik. Toen zei ze rustig: 'Hij zal je nooit weg laten gaan, Carl. Afgezien van alle gevoelens die hij voor jou koestert, leid jij de boerderij. Hij heeft zelf bijna niets meer gedaan sinds mevrouw dood is. Hij neemt beslissingen, jawel, maar alleen wanneer jij hem die voorlegt. Nee, hij zal je nooit laten gaan.'

'Nou,' - hij knikte naar haar - 'als hij zo graag wil dat ik blijf, zal hij me ook mijn eigen vrouw moeten laten kiezen. Zo zit dat. Kom mee.' Met zijn arm om haar schouders geslagen liepen ze over het smalle pad langs de akker, dat zo'n halve kilometer verderop op het ruiterpad uit zou komen. Maar voor ze daar aankwamen, bracht hij haar weer tot staan, nam haar in zijn armen en kuste haar lang en hard. En de manier waarop zij zich ook tegen hem aan drukte, maakte dat ze even heen en weer wiegden voor ze zich van hem losmaakte. Maar toen ze weer verder liepen hield zij haar hoofd niet langer geheven, want ze leunde nu tegen zijn schouder...

En zo zag Ward hen toen hij het pad op kwam. Hij had te paard gezeten op een berm op enige afstand van het pad, en hij had hen in de gaten gehouden vanaf het moment dat ze bij de overstap vandaan waren gelopen. Hij had geweten dat ze elkaar graag mochten, maar hij had echt niet gedacht dat er iets van zou komen. De jongen, zoals hij Carl in gedachten nog steeds noemde, zou zijn verstand vast wel gebruiken. Had hij hem niet in de loop der jaren enig standsbesef bijgebracht door hem als lid van het huishouden te behandelen? Nee. Hij had echt gedacht dat hij zich nooit zou verlagen tot het niveau van een lid van die bende uit de Hollow. Dat was wel het laagste soort arbeiders dat je had. Het feit dat Patsy's vader voor de koeien zorgde en dat haar broer staljongen was, had hem moeten doen inzien tot welk niveau hij zich verlaagde.

Fanny had altijd beweerd dat de jongen uit een goed milieu moest stammen. En toen hij opgroeide leek hij dit te bewijzen, want in stem en manieren en intelligentie stak hij ver boven het gemiddelde uit. Hij was een groot lezer geworden, een talent dat door zijn lieve Fanny was gestimuleerd en dat naar zijn mening moest hebben geholpen.

Nou, hij was niet van plan al zijn mooie toekomstfantasieën in duigen te laten vallen door welk Iers grietje uit de Hollow dan ook. Hij had Carl altijd als zoon beschouwd, en nu moest hij dan ook een zoon worden...

Maar stel dat hij vertrok? Hij was tenslotte een vrij man.

Hij had het lef niet. Hij had te veel aan hem te danken om er zomaar vandoor te gaan.

Maar de vraag bleef: stel dat hij het deed? Hoe moest hij hem ooit vervangen? Hij besefte dat hij al lange tijd het beheer van de boerderij praktisch geheel aan de jongen had overgelaten. Acht jaar lang? Was het al acht jaar geleden dat hij zijn geliefde had verloren? Wat had hij al die tijd gedaan? Hij knipperde snel met zijn ogen terwijl hij terugdacht. Het leek of hij die tijd had doorgebracht met het plaatsen van hekken rond zijn land en het bewaken van zijn dochters. Hij had hen naar school gebracht en weer opgehaald. Hij had dit niemand anders toevertrouwd en als Jessie al eens weg moest, dwong hij Angela met haar mee te gaan, want -zoals hij tegen zichzelf zei - hij kon niet op twee plaatsen tegelijk zijn. En nu mochten ze van hem uitsluitend op zaterdag van de boerderij weg en hij bracht hen dan naar de stad. Carl ging altijd met hen mee en zorgde voor het afleveren van de goederen aan de grossier. Een enkele keer had hij Patsy toegestaan hen te vergezellen. Maar niet gedurende dit afgelopen jaar.

Zijn dochters waren nog nooit in Newcastle geweest. Wat het bijwonen van een toneelstuk of een revue betrof: ze wisten niet wat het was. Bovendien had hij hen laten ophouden met dansen.

Hij had hen op een dag hand in hand aangetroffen, bezig de passen te oefenen die hun moeder hun had geleerd. Misschien kwam het doordat hun gebaren, vergeleken bij die van haar, zo log leken. Aan de andere kant gold dat eigenlijk alleen voor Jessie, niet voor Angela, die zo veel op haar moeder leek dat hij het, zelfs nu nog, af en toe pijnlijk vond om naar haar te kijken. Maar op andere momenten omhelsde hij haar, drukte haar stevig tegen zich aan in een poging zich het wezen van zijn geliefde Fanny voor de geest te halen.

Hij spoorde zijn paard aan, het dier kwam in beweging. Tegen de tijd dat hij het erf bereikte waren Carl en Patsy nergens te bekennen. Maar uit de richting van de voordeur, in gezelschap van Jessie en Angela, kwam Frank Noble. De vicaris begroette hem met zijn gebruikelijke glimlach en riep: 'Ik ben blij dat ik je tref. Ik kwam even langs om te zeggen dat ik op zoek ben naar publiek voor morgenavond. Ik ga nu een echt goede vertoning geven. Ik heb van een vriend in Newcastle vierentwintig, let wel: vierentwintig nieuwe plaatjes gekregen. Samen met wat ikzelf heb is het genoeg voor minstens anderhalf uur.' Hij keek van het ene meisje naar het andere en zei: 'Ik denk dat ik een verhoogde entreeprijs zal moeten vragen, hè?'

Jessie antwoordde lachend: 'Nou, ik kan u beloven dat ik met de overgebleven pasteitjes van het laatste baksel van Annie zal betalen.' Ze boog zich naar voren om om de vicaris heen naar haar zusje te kijken, en zei: 'Waar ga jij mee betalen, Angela?'

'Met eikeltjes.'

'Hoor je dat?' zei Frank Noble.

Ward was afgestegen, en zijn antwoord luidde: 'Dat is volgens mij veel te veel.'

'Mogen we erheen, pappa?' Angela had haar vader bij de arm gepakt en hij keek naar Frank Noble terwijl hij zei: 'Ik zou niet weten waarom niet. Hoewel die hele vertoning zo onzinnig is dat ik me erover verbaas dat jullie je tijd willen verdoen met ernaar te kijken.'

'Zo gaat dat nu altijd in deze wereld.' Frank knikte ernstig naar Jessie. 'Een en al ondankbaarheid. Ik ben er al zo aan gewend dat ik niet eens meer reageer. Ik hoop alleen maar dat de Heer dit in mijn voordeel noteert.'

'Heb je nog iets te eten gehad?'

'Jazeker. Ik heb twee stukken van Annies strooptaart gehad. Ik heb een plak van haar rozijnencake gehad, met een laag boter ter dikte van de cake. En ik heb drie koppen thee met echte room gehad. Maar dat was eerlijk gezegd de ware reden van mijn komst.'

'Ach, dat weet ik toch zeker allang?' zei Ward. 'Trouwens, heeft Annie je nog iets voor de kinderen meegegeven?'

'Ze heeft het wel aangeboden, maar ik heb dat afgeslagen.'

'Je had het recht niet.

'Ik had alle recht. Mijn kinderen worden op die manier vreselijk verwend. Iedere keer dat ze hier komen, gaan ze volgepropt naar huis, en als ze weten dat ik hier ben geweest verwachten ze dat ik met volle zakken terugkom. Tja, ik moet dit echt een halt toeroepen. In alle ernst, Ward, ik móést wel: er zijn grenzen aan zowel ontvangen als geven. En na deze kleine preek' - zijn stem veranderde van toon - 'moet ik echt gaan. Maar ik zie jullie dames morgenavond, hè?'

'Ja, we komen heel graag.'

'Ik ga nu naar Forest Hall om te zien of ik lady Lydia kan overhalen om ook te komen. Of dat ik anders de jongeheer haar kan laten overhalen. Hij is een geweldige bondgenoot, jongeheer Gerald... Nou, tot morgenavond dan maar.'

Ward keek om zich heen over het erf en zei toen: 'Je bent toch zeker niet komen lopen? Waar is je paard?'

'Dat is een beetje kreupel. Bovendien is het zondag, en hij heeft zijn rust hard nodig. En de wandeling doet me goed.'

Ward schudde zijn hoofd. Daarna ging hij naast zijn dochters staan en keek hoe de ziekelijke dominee het hek uit liep. Tegelijk vroeg hij zich af hoeveel tijd hem nog gegund zou zijn. Hij voelde iets van afgunst om de sereniteit die van deze trouwe vriend uitging...

De meisjes waren naar de zitkamer gegaan. Angela zat in de hoek van de bank met haar voeten onder zich opgetrokken en leek net een grote pop met haar glanzende, sluike zwarte haar dat in twee dikke vlechten naar achteren werd getrokken, waardoor de albasten tint van haar huid nog werd benadrukt. Ze leek het sprekende evenbeeld van haar moeder, alleen waren haar ogen heldergrijs en niet donkerbruin.

Jessie legde met een tang kolen op het vuur en Angela zei: 'Zou de jongeheer van Forest Hall nog steeds zulke schaapachtige ogen kunnen opzetten? Het moet al meer dan een jaar geleden zijn dat we hem voor het laatst hebben gezien.'

'Doe niet zo onnozel.' Jessie klopte het gruis van haar handen, pakte een zakdoek uit de zak van haar jurk en veegde daar haar vingers aan af. Toen pakte ze een rond borduurraam van een tafeltje naast de haard. Ze ging aan de andere kant ervan op de bank zitten en zei: 'Wat een onnozele term: schaapachtige ogen.'

'Niet onnozeler dan jij met je "doe niet zo onnozel". Dat zeg je altijd tegen mij, Jessie. "Doe niet zo onnozel.'" Angela legde haar hoofd tegen de rugleuning en vervolgde: 'Misschien ben ik wel onnozel, want ik bedenk allerlei onnozele dingen, sprookjesachtige dingen, dingen die nooit zouden kunnen gebeuren en dingen die wel zouden kunnen gebeuren, angstaanjagende dingen. Denk jij weleens aan angstaanjagende dingen, Jessie?'

Het bleef even stil. Toen antwoordde Jessie zacht: 'Ja, soms. Meestal droom ik ze.'

'Wat droom je dan?'

'O, dat kan ik niet goed zeggen.' Jessie stak de naald in het doek, trok hem erdoorheen en stak hem toen weer terug. Ze ging verder: 'Dromen gaan nooit over de werkelijkheid. Dromen gaan over rare dingen, bizarre, onmogelijke dingen.' Ze legde het borduurraam op haar knie en staarde in het vuur tot ze met een schok naar de werkelijkheid terugkeerde doordat Angela zei: 'Vind je niet dat wij hier een erg afgezonderd leven leiden, Jessie? Soms heb ik het gevoel dat de muren van de boerderij en al die hekken eromheen net tralies zijn.'

Jessies mond viel open. Ze had niet vreemder opgekeken als haar zusje obscene taal had uitgeslagen, en ze was pas net vijftien jaar. Ze had haar altijd wat luchthartig gevonden, maar nu bracht ze gedachten die haar ook al enige tijd hadden gekweld onder woorden. Ze keek nog verbaasder op toen Angela verderging: 'Pappa is te zorgzaam voor ons, vind je niet? Denk je dat hij nog steeds bang is dat die vrouw uit de inrichting zal ontsnappen om ons kwaad te doen?'

Angela draaide haar hoofd opzij en zag de verschrikte uitdrukking op het gezicht van haar zusje. Maar ze ging door: 'We gaan nooit ergens naartoe. Weet je nog de meisjes op school? Die hebben we hier nooit uitgenodigd, hè? En herinner je je Bella Scott nog? Zij had het altijd over haar familie die met Kerstmis naar de pantomime ging; en ze is ook een keer naar een toneelstuk geweest en ze heeft in Newcastle een beroemde actrice gezien. Weet je 't nog? Maar wij gaan nooit ergens naartoe, hè, Jessie? Wij gaan alleen maar naar de voorstelling met de toverlantaarn van de lieve dominee Noble kijken.'

Ze bleven elkaar een poosje zwijgend aankijken. Toen fluisterde Angela, met een trilling in haar stem: 'Ik voel me af en toe zo verloren, Jessie, zo eenzaam. En dan wil ik dingen doen waarvan ik weet dat ik ze niet mag doen, zoals dansen. O, ik wil zo graag dansen. Weet je nog hoe mooi mamma kon dansen? Soms denk ik dat ik haar ben: in mijn dromen dans ik. O Jessie!'

Jessie schoof snel over de bank naar haar zusje en sloeg haar armen om haar heen, alsof zij de moeder was. Ze streelde Angela over haar hoofd en zei: 'Stil maar. Je moet niet huilen, liefje. Ik weet wat je bedoelt. Ik ken dat gevoel. We moeten met pappa praten. Of ik zal dat in elk geval doen. Ik zal hem vragen of hij ons mee naar de stad wil nemen, en ons wat kleren in de winkel wil laten kopen.

Mevrouw Ranshaw heeft gewoon geen smaak. Al onze kleren zien er zelfgemaakt uit. Ja, ik zal met hem praten.'

Angela keek op. De tranen stroomden over haar wangen. 'O, als je dat eens zou willen doen, Jessie,' zei ze. 'Zelfs als hij nee zegt, zal ik het niet meer zo erg vinden, want ik weet nu dat jij me begrijpt.'

'Ja liefje, ik begrijp het.' Jessie sloeg opnieuw troostend haar armen om haar zusje heen, terwijl ze een vreemd gevoel over zich kreeg. Ze kon bijna zeggen dat ze zich gelukkig voelde, tot Angela fluisterde: 'Ik voel me zo schuldig, Jessie, want... ik wil hier weg. Ik droom dat er iemand komt die... die...' - de woorden klonken heel zacht - 'mij meeneemt, naar een geweldig leven... een ander leven.'

 

Het was de volgende morgen rond tien uur toen Ward de keuken binnenkwam en naar zijn dochter keek, die op het met meel bestoven aanrecht deeg stond uit te rollen, en hij zei: 'Laat alles liggen en ga tegen Carl zeggen dat ik hem wil spreken in mijn kantoor. Je zult hem waarschijnlijk in het tweede weiland vinden.'

Jessie zweeg even en keek over de tafel heen naar Annie, die de laatste appels van de oogst van vorig jaar schilde. Ze merkte Jessies aarzeling op en zei: 'Laat dat maar even liggen, het loopt niet weg.'

Terwijl Jessie haar handen in de houten gootsteen waste en ze vervolgens afdroogde, zei Ward scherp: 'Je hoeft je niet eerst op te tutten om naar het land te lopen, Jessie, en ik heb geen tijd te verliezen.'

Toen het meisje door de achterdeur was verdwenen en Ward de deur aan de andere kant uit wilde gaan, zei Annie: 'Ze heeft een goede hand van deeg maken, juffrouw Jessie.'

Hij draaide zich om en keek haar aan. 'Wat?'

'Ik zei dat ze goed is in bakken. Ze zal een goede huishoudster worden.'

Ward staarde haar even aan, ging toen haastig naar buiten en trok de deur niet al te zachtzinnig achter zich dicht. Annie bleef doorschillen en mompelde: 'Eens zal hij haar naar waarde weten te schatten. Maar dan is het misschien te laat. Je kunt vogels niet in een kooi houden als je het deurtje openlaat.'

Intussen had Jessie de andere kant van het tweede weiland bereikt, waar Mike Riley en Rob, samen met Carl, bezig waren met het repareren van een stapelmuurtje dat aan die kant langs het ruiterpad liep.

Mike en zijn zoon begroetten haar als altijd met overdreven Ierse hoffelijkheid: 'Goedemorgen, juffrouw Jessie,' waarbij Robs stem iets achter die van zijn vader aan kwam. Maar hij liet de rest aan zijn vader over. 'Wat een prachtige dag, hè, juffrouw? Hoort u ook al dat er wordt gezongen: "Het voorjaar komt eraan?'"

Jessie antwoordde niet, maar ze glimlachte en keek toen naar Carl, die zei: 'Moet u mij hebben, juffrouw Jessie?'

Jessie keek naar hem. Zijn blonde haar leek bijna wit. Zijn gezicht was even knap als altijd en zijn rechte lichaam was iets waar ze haar gedachten niet bij mocht laten toeven. Ze had kunnen antwoorden: 'Ja, ik moet jou hebben, Carl. Ik heb je altijd al willen hebben, maar je wilt mij niet. Jij wilt de dochter van deze ruwe man, hè? Ik wou dat ik Patsy kon haten, net als vroeger, maar daar geeft ze me de kans niet voor, want zij begrijpt beter dan wie ook hoe ik me heb gevoeld en ze is op haar manier lief voor me geweest. Zij was degene die na de dood van mamma haar armen om me heen sloeg, niet Annie, en pappa al helemaal niet. Nee, de enige die sindsdien ooit zijn armen om zich heen heeft gevoeld is Angela. Toch is zijn liefde niet genoeg voor Angela. Angela zou morgen meteen haar biezen pakken en hem vergeten als haar sprookjesprins op het witte paard zou verschijnen, terwijl ik, die nooit zijn liefde heb gekend, hem nooit zou kunnen vergeten.'

Carl zei tegen haar: 'Is er wat, juffrouw Jessie?'

'Wat? Nee, sorry.' Ze lachte even. 'Ik dacht aan iets anders. Zoals Mike zegt, het komt doordat het voorjaar wordt... Vader wil je graag spreken, in zijn werkkamer.'

'Nu?'

'Tja,' - ze haalde haar schouders op - 'hij zei dat ik jou moest roepen.'

Carl keek naar Mike en zei: 'Ik ben zo weer terug.' De woorden lieten doorschemeren: blijf aan het werk, ga niet tegen een muurtje je pijp zitten roken...

Ze liepen naast elkaar door het weiland. Ze zei: 'Ga jij vanavond ook naar de voorstelling met de toverlantaarn?'

Hij lachte. 'Nee, ik denk het niet. Ik heb die al zo vaak gezien dat ik de vertoning zonder de plaatjes zou kunnen geven.'

'Maar de dominee zegt dat hij twintig nieuwe plaatjes heeft.'

'Nou, dat is dan misschien iets om naar uit te kijken. En hij is je altijd dankbaar als je komt. Dat betekent dat hij je de moeite waard vindt. Hij is een goed mens.'

'Ja,' - ze knikte - 'hij is een goed mens. Het is jammer dat hij zo ziek is. Maar ik heb het idee dat het misschien wat beter met hem zou gaan als hij uit de Hollow wegging. Het is daar altijd zo vochtig.'

'Ja, daar heb je gelijk in. Maar de mensen die daar wonen, vormen zijn kudde. Hoewel de helft van hen' - hij kon de woorden 'die Ieren' nog net binnenhouden - 'nooit een voet in een kerk zet. Maar hij behandelt ze allemaal gelijk. Als hij er niet was geweest, hadden ze het nog veel moeilijker gehad.'

'Maar pappa is ook goed voor hen geweest.' Haar stem klonk een beetje defensief en hij reageerde snel: 'Ja, natuurlijk. Niemand is zo goed geweest als hij. Met zijn aardappels en koolrapen en alle andere beetjes, en zoals hij Mike met Kerstmis een half varken heeft gegeven. Ja, je hebt gelijk.' Maar hij moest zich opnieuw inhouden om niet te zeggen: je kunt gemakkelijk wat geven als je zelf genoeg hebt, maar als je zo weinig hebt als dominee Noble, doe je die naam alle eer aan! Het is echt heel nobel zoals hij het kleine beetje dat hij heeft met anderen deelt. Hij vroeg Jessie: 'Je zei dat je vader in zijn werkkamer is?'

'Ja, vader is in zijn werkkamer.'

Toen ze het erf bereikten liet ze hem alleen de keuken binnengaan, en daar keek hij Annie aan en zei: 'Ik moet naar de werkkamer komen. Wat is er aan de hand? Weet jij dat?'

'Waarom vraag je dat aan mij? Wat moet ik nou van de diepere gedachten van meneer weten?'

Hij glimlachte en gaf haar een duw tegen haar schouder. 'Meer dan wie ook, Annie.'

'Zijn je laarzen schoon?'

Hij keek omlaag en zei: 'Ja, ze zijn schoon. De grond is keihard.'

Even later klopte hij op de deur van de werkkamer en toen Ward 'Binnen!' riep, ging hij naar binnen. Het was een kleine kamer met boekenkasten langs de wanden en als meubilair slechts een bureau en twee stoelen, waarvan Ward in de ene zat, terwijl de andere bij het raam was geplaatst.

Ward wees ernaar en zei: Tak die maar, ik wil met je praten.'

Ze keken elkaar even zwijgend aan; toen haalde Ward zijn vingers door zijn grijzende haar en zei: 'Ik heb je hier gevraagd omdat dit een gesprek onder vier ogen is. Ik denk dat dit gesprek het enige in zijn soort zal zijn dat wij ooit zullen hebben. Hoe oud ben je nu?'

'Eh... Nou weet u, meneer, ik ben er niet zeker van of ik acht of negen was toen ik bij u kwam, maar ik vermoed dat ik nu zevenentwintig ben.' Hij had in dit huishouden nu zo'n positie dat hij eraan toe kon voegen: 'Ik had niet gedacht dat u dat zou moeten vragen.'

'Nee, misschien niet. Maar ik wilde alleen maar even benadrukken dat jij zevenentwintig bent. Je bent geen jonge knul meer, zelfs geen jongeman, je bent een volwassen kerel. En nu ga ik je vragen of je al eens aan je toekomst hebt gedacht.'

'O ja. Heel vaak.'

'Heb je ooit weleens bedacht dat je eigenaar zou kunnen worden van dit huis en van deze boerderij?'

Carl schoof zo op de stoel heen en weer dat de poten over de glimmend gewreven vloerplanken piepten. Toen zei hij met nadruk: 'Nee. Nog nooit!'

'Nou, dat verbaast me, want iedereen die weet hoe het hier is, zou hebben gezegd dat jij de boerderij inmiddels een goed aantal jaren leidt.'

'O... eh... nee.'

Carl schudde zijn hoofd, maar Ward zei: 'Jawel. Ik wil geen valse bescheidenheid meer horen. Je weet best dat jij de volledige verantwoordelijkheid op je hebt genomen sinds ik mijn' - hij hapte even naar lucht voor hij kon uitbrengen - 'sinds ik mijn vrouw heb verloren. Ik ben niet meer de boer geweest die ik vroeger was. Mijn gedachten golden voornamelijk het beschermen van mijn dochters. En ja... en ja, ook van mezelf. Ik heb vijanden in het dorp, grote vijanden. Dat besef ik maar al te goed. En daarom heb ik jou alles laten doen, want je hebt niet alleen geholpen met de productie van alles, je hebt ook voor de verkoop gezorgd. Ik heb de winst opgestreken en de rekeningen en de lonen betaald, en ik ben hier in zekere zin nog steeds de baas, maar ik heb mijn boerderij niet geleid. Dat heb jij gedaan. Dus wat zou je ervan zeggen als ik aanbood jou tot mijn erfgenaam te maken? Maar wacht!' Hij stak een hand op. 'Er is een voorwaarde. En die voorwaarde heeft al enige tijd zwaar op me gedrukt. Ik ga je een duidelijke vraag stellen: vind je Jessie aardig?'

Carl bleef minstens tien seconden lang volmaakt stilzitten. Toen sloot hij zijn ogen en beet even op zijn onderlip. Daarna zei hij zacht: 'Ja natuurlijk, meneer. Natuurlijk vind ik Jessie aardig. Naast uzelf en Annie was ik de eerste die haar vasthield. Ze is als een...'

'Ga nou niet zeggen dat ze als een zuster voor je is, want ze is je zuster niet. Zij heeft nooit het gevoel gehad dat ze je zuster was. Jessie is erg op je gesteld.'

Carl haalde diep adem. 'Ja. Ja, dat weet ik, meneer, en ik ben erg op haar gesteld...'

'Maar wat jij wilt zeggen is dat op iemand gesteld zijn nog geen liefde is. Je hebt haar niet lief.'

'Ja, zoiets, meneer.'

'Maar laat mij je dan vertellen, Carl, dat genegenheid na het huwelijk vaak tot liefde uitgroeit, tot een blijvende liefde. Er komt meer bij een huwelijk kijken dan een brandende vlam die alles verteert.'

Op dat punt leunde Ward achterover in zijn stoel en sloot zijn ogen. Wat zei hij nu toch? Kwam er voor een huwelijk meer kijken dan een allesverterende vlam? Smeulde niet nog steeds de as ervan in zijn binnenste? Zijn geest was de afgelopen jaren niet uitsluitend vervuld geweest van de bescherming van zijn dochters, het was de voortdurende pijn over zijn verdriet, want zijn liefde was maniakaal geweest. Er was niets redelijks of logisch aan. En nu zat hij hier deze jongeman, die hij als zijn zoon beschouwde, te vertellen dat liefde uit genegenheid ontstond.

Hij schrok op toen Carl zei: 'Ik ben het helaas niet met u eens, meneer. En nu we toch openlijk spreken, kan ik u zeggen dat ik iemand anders liefheb, en ik denk dat u wel weet wie dat is. Ik heb vaak het gevoel gehad, meneer, dat zoals u van uw lieve vrouw hield, ik op overeenkomstige wijze van...'

'Hou je mond! Heb het niet in één adem over Patsy Riley en over mijn gevoelens voor mijn vrouw. Wie is Patsy Riley nou? Ze is zelfs geen meisje uit het dorp, ze komt uit de Hollow, waar de varkens schoner zijn dan hun eigenaren. En ga nou niet zeggen dat zij anders is, want haar afkomst zal zich altijd verraden. Kijk maar naar haar vader en haar broer. Wil je je met dat soort lieden verbinden? Of je trouwt met Jessie, of je zult niet langer hier blijven.'

Carl was gaan staan en keek nu neer op de man van wie hij had gehouden als van een vader, en zijn hart deed pijn toen hij zei: 'Ik zou bereid zijn alles ter wereld voor u te doen, meneer, want ik heb veel aan u te danken. Maar als ik deed wat u vraagt, zou ik twee mensen heel ongelukkig maken, zo geen drie, want ik houd niet van juffrouw Jessie zoals een man van een vrouw zou moeten houden, en daar zou ze onder lijden. Verder zou de vrouw die ik liefheb ook moeten lijden. Ja, ze komt inderdaad uit de Hollow, maar ze is een intelligente vrouw. Ze is een prima vrouw. U, meneer, hebt in al die jaren dat ze bij u in dienst is nog geen tien woorden tegen haar gesproken. Maar ik kan u dit wel zeggen: uw vrouw wist haar naar waarde te schatten. Ze leende boeken aan haar uit, en ze praatte stiekem met haar wanneer u niet thuis was, zodat u zich er niet aan zou ergeren, want zij besefte dat het kleine Ierse meisje dat naar uw deur kwam en vertelde dat ze haar handen en haar haar in de rivier had gewassen, een betere behandeling verdiende dan een varkenshoedster of melkmeid ten deel valt.'

Ze keken elkaar aan, beiden intens verdrietig.

Carl deed een stap naar achteren en stelde één vraag: 'Wilt u dat ik nu vertrek, meneer?'

En Ward antwoordde met afgewende blik: 'Je kunt blijven tot het eind van de maand.'

Toen Carl door de keuken liep, draaide Annie zich in haar stoel om, keek hem aan en vroeg: 'Wat is er aan de hand, jongen? Is er iets gebeurd?'

'Ja, Annie. Ja, je kunt wel zeggen dat er iets is gebeurd. Ik vertel het je straks wel.' Hierop liep hij snel naar buiten, waar hij verdwaasd bleef staan tot hij Patsy uit de open schuur zag komen.

Hij holde naar haar toe, greep haar bij de arm en trok haar mee de schuur in, waar wat balen hooi lagen opgestapeld en waar het zonlicht, dat tussen de oude eikenhouten latten naar binnen viel, een vlekkerig licht op hen wierp.

Patsy vroeg niet wat er was gebeurd, want uit de uitdrukking op Carls gezicht begreep ze dat het iets van groot belang voor hen beiden moest zijn geweest. Maar toen hij opeens bij haar vandaan liep en met zijn hoofd tegen een houten paal leunde, zei hij zacht: 'We zijn vrij!'

Ze schoot naar hem toe, legde haar handen op zijn schouders en zei: 'Heb je 't gezegd? Heb je 't tegen hem gezegd? En zei hij dat het mag? O Carl! Carl!'

Hij boog zich nu naar haar toe en zei rustig: 'Nee, hij zei niet dat het mag. Hij heeft me de keus gegeven: hij bood me het huis en de boerderij aan als ik met Jessie trouwde.'

'Nee!' Haar stem klonk heel zacht. 'Heeft hij dat met zoveel woorden gezegd?'

'Ja liefste, dat heeft hij met zoveel woorden gezegd. Maar ik heb hem verteld dat ik haar en mezelf niet ongelukkig kon maken, omdat ik van jou houd.'

Toen ze zich tegen hem aan liet vallen, met haar hoofd op zijn schouder, sloeg hij zijn armen teder om haar heen. En terwijl hij haar omhelsde zei hij: 'Het was vreselijk, Patsy, echt vreselijk. Ik weet dat ik heel veel aan hem te danken heb, maar de prijs die hij me vroeg te betalen was echt te hoog.'

'Het is allemaal mijn schuld,' mompelde ze bijna onverstaanbaar.

Maar hij antwoordde: 'Nee, het is niet jouw schuld. Het is niemands schuld. We hebben in elk geval een maand de tijd om een ander onderkomen te vinden. En we kunnen nu openlijk bij elkaar zijn. Dat is het belangrijkste, want het heeft allemaal te lang geduurd.' Hij tilde haar gezicht op zodat ze hem aankeek. 'Veel te lang. Het is heel wonderlijk, weet je, maar ik liep vanmorgen juist te bedenken dat het allemaal veel te lang heeft geduurd. We dreigen net als Jimmy Conway en Susan Beaker te worden. Ze zeggen in het dorp dat die twee al met elkaar gaan vanaf dat hij negentien en zij achttien was, maar dat hij bij zijn vader moest blijven tot die doodging en zij bij haar moeder tot dié doodging. En kijk ze nou eens: zij is zesendertig en hij zevenendertig, bijna twintig jaar verkering. En ik zag het bij ons al net zo gaan, want we kennen elkaar ook al bijna zestien jaar. Maar vandaag gaan ze dan toch trouwen. Daarom moest ik eraan denken.'

Ze greep zijn hand, wendde zich een beetje van hem af en zei: 'Vreemd dat je het over hen hebt. Dat was ook het eerste waar ik vanmorgen aan moest denken. Ik dacht dat het kwam doordat moe gisteren zei dat het vanavond dolle pret in het dorp zou zijn omdat allebei de kroegen flink hadden ingeslagen, en pa zei dat er gratis drank zou zijn omdat de slagerij goed had gedraaid, dus dat Jimmy er wel warmpjes bij zou zitten. En hij zei dat het met de Beakers al net zo moest zijn. Ik heb vreemd genoeg niet aan hun trouwerij gedacht, ik heb me alleen maar afgevraagd of wij ook bijna twintig jaar zouden moeten wachten en of we dat konden volhouden.'

Ze keken elkaar diep in de ogen.

Hij boog zijn hoofd, met zijn lippen in haar haar, en zei: 'Wat mij betreft betwijfel ik dat.' Ze lagen opnieuw in elkaars armen. Hij drukte haar stevig tegen zich aan en zei: 'We kunnen het net zo snel doen als jij wilt.'

'O Carl, we doen het net zo snel als jij wilt!'

Ze kusten elkaar, teder en liefdevol, en daarna lieten ze elkaar los en gingen naast elkaar naar buiten.

Maar aan de achterkant van de schuur bleef Jessie roerloos staan. Net zoals Carl dat eerder had gedaan, legde ze haar hoofd tegen het hout terwijl ze haar lippen stijf op elkaar kneep om haar tranen te bedwingen. Het was niet haar bedoeling geweest om af te luisteren. Ze was langs de achterkant van de schuur gelopen op weg naar de kippenhokken om de eieren van die morgen te rapen, toen ze stemmen had gehoord en even was blijven staan om door een kier in het hout te kijken. Zo zag en hoorde ze bijna alles wat die twee tegen elkaar te zeggen hadden.

Ze fluisterde: 'O pappa! Pappa, waarom heb je dit gedaan? Ik had het kunnen verdragen. Maar om hem nu nooit meer te zien! Ik had mijn gevoelens voor hem kunnen veranderen in die voor een lieve broer. Ja, dat had ik echt gekund, want ik ben geen onnozel meisje. Dat ben ik nooit geweest, ik ben vroeg oud geworden door mijn gevoelens voor jullie allebei, voor jou en voor hem. En binnenkort ben jij er alleen nog en jij weet niet eens dat ik besta.'