2
De weken verstreken. De maanden verstreken. Het weer bleef gunstig, de opbrengsten waren goed. De prijzen op de markt waren matig, maar toch voldoende om Ward in staat te stellen een paar verbeteringen aan te brengen. Hij liet niet alleen het erf plaveien, vanaf de open schuur tot aan de poort, maar hij liet het huis ook schilderen, en wat nog belangrijker was, hij nam daarvoor niet Arthur Wilberforce, de neef van de koster, maar een zekere Percy Connor, schilder en behanger, die een bedrijf in Fellburn had. Dat beviel het dorp helemaal niets: zelfs zijn vrienden vonden dat hij te ver ging, want iedereen wist dat het dorp probeerde zelfvoorzienend te zijn, en of je iemand mocht of niet mocht was al snel niet belangrijk meer wanneer het iemands middelen van bestaan raakte. Zelfs de hogere stand in de omgeving ging zelden verder dan het dorp, of het nu levensmiddelen of werk in en rond het huis betrof. Zoals Hannah Beaton tegen een van haar klanten zei: 'Die kleine danseres daar heeft hier de hele boel op z'n kop gezet.'
Wat de kleine danseres zelf betrof, zij voelde zich niet langer klein. Ze droeg in haar binnenste een gewicht dat iedere dag zwaarder werd. Het was bijna haar tijd. Annie zei tegen haar dat ze het goed had gedaan: ze was helemaal niet misselijk geweest en ze was steeds heel opgewekt geweest, wat met de eerste niet altijd het geval was.
Het liep nu tegen het eind van augustus. Ze hadden in de afgelopen maanden twee keer een oogst hooi binnengehaald, en nu waren ze bezig het laatste koren in schoven te zetten. Ward, Billy en de jongen hadden vanaf de vroege morgen gewerkt en in de loop van de dag hadden Annie en Fanny hun drie maaltijden gebracht.
Ze hadden met de laatste maaltijd niet tegen de hooiwagen of in de schaduw van de haag gezeten. In plaats daarvan had Fanny een geruit tafelkleed op de stoppels gelegd en ze waren daar allemaal omheen gaan zitten en hadden koel bier gedronken en sneden brood met kaas en kalfspastei gegeten, en er was veel gelachen, voornamelijk om Annies gekwebbel.
Zodra de maaltijd was afgelopen waren Ward en Billy opgestaan om weer aan het werk te gaan, maar Carl bleef nog steeds lachend naar Annie staren, tot ze tegen hem riep: 'Zit me niet uit te lachen, jongeman, anders geef ik je een watjekou.' Waarop Carl, nog steeds lachend, vroeg: 'Wat betekent dat, mevrouw Annie, iemand een watjekou geven?'
Annie dacht even na. 'Ik weet niet precies wat een watjekou is, maar het betekent: "Pas op, of je krijgt een draai om je oren!'" Toen riep ze uit: 'Kijk uit wat u doet!' Ze stak haar hand uit omdat Fanny even wankelde op het hobbelige terrein en ze nam de mand van haar over. 'Geef die maar hier. U hebt al genoeg te sjouwen met die vracht van u. Krijgt u weeën?'
'Niet echt weeën, nee, maar wel een vreemd gevoel.'
'Nou, voorzover ik het heb begrepen hebt u nog een week te gaan. Maar misschien heb ik het wel verkeerd begrepen.'
'Nee, het duurt vast nog een week. Dat wil ik graag' - ze knikte naar Annie - 'want ik zou het fijn vinden als meneer en mevrouw Killjoy hier zouden zijn... Je vindt het toch niet erg, hè Annie, als zij een paar dagen komen logeren?'
'Lieve help nee, meisje.' Annie slaakte een zucht. 'Het is niet mijn huis. Ik heb al eerder gezegd dat u uw plaats moet weten, net zoals ik de mijne moet weten. U kunt hier te logeren vragen wie u wilt, voor mijn part de oude koningin, of die jongleursvriend van u en zijn kameraad. U kunt in uw eigen huis doen wat u...'
'Annie, dat weet ik, dat weet ik. Maar ik heb zo veel achting voor je, dat ik je niet met nog meer werk wil opzadelen, of dingen wil bedenken die jij vervelend vindt.'
Ze waren nu op het erf en Annie liep verder, zonder antwoord te geven. Ze duwde de deur open zodat Fanny voor haar via het laarzenhok naar de keuken kon lopen. Daar zette ze de mand met serviesgoed op de tafel, boog zich eroverheen en zei: 'Weet u, mevrouw, soms vind ik dat u te goed bent voor deze wereld. En het is maar goed dat ik ben die ik ben, anders zou er zwaar misbruik van u worden gemaakt.'
'O nee, Annie! Echt niet! Ik ben niet zo onnozel als ik eruitzie.'
'Ach mevrouw, er is niets onnozels aan u. Het rare is dat u een goed verstand hebt. Maar u doet zo weekhartig tegen mensen dat u voor de gek kunt worden gehouden.'
'Annie?'
'Ja mevrouw?'
'Ik ga nu tegen jou zeggen wat ik mijn man zo vaak bij wijze van waardering hoor zeggen: hou je mond!'
Ze sjokte om de tafel heen en liep de keuken uit, terwijl Annie op haar lip beet om niet in lachen uit te barsten. Maar toen ze de deur achter haar mevrouw dicht zag gaan, zei ze tegen zichzelf: 'Stel je eens voor hoe dit huis was geweest als hij die dikzak had genomen. Allemachtig! Ik mag God wel op m'n blote knieën danken...'
Ze wilde net de borden van de tafel pakken om ze in de gootsteen te zetten toen ze werd geroepen, maar op een manier zoals ze nooit eerder had gehoord, want deze keer klonk het als een noodkreet.
Ze stond binnen enkele seconden in de hal, waar ze zag hoe Fanny zich vastklampte aan het kozijn van de deur naar de salon.
'Heer in de hemel!' Annie hielp de gebogen gestalte naar de bank, en daar riep ze uit: 'Is het begonnen?'
Fanny leunde achterover met gesloten ogen. Ze maakte even een beweging met haar hoofd terwijl ze stamelde: 'Pijn.'
'Hemel!' Annie richtte zich op, keek om zich heen alsof ze wachtte tot iemand haar vertelde wat ze moest doen. 'Er is nergens iemand te bekennen. Moet ik hulp gaan halen? Of zal ik u eerst naar boven helpen?'
Fanny ging rechtop zitten en zei: 'Het is weer minder geworden. Maar als je me naar boven wilt helpen... en daarna Ward gaat halen...'
'Ja. Dat is het beste. Kom mee.'
Een paar minuten later, halverwege het uitkleden, sloeg Fanny weer dubbel van de pijn, en hierop riep Annie uit: 'Gaat u dan niet op mevrouw Killjoy wachten?'
De wee nam af, en Fanny hijgde: 'Ga Ward alsjeblieft halen, Annie... Nu.'
Hierop antwoordde Annie: 'Ik denk dat we Billy op dit moment harder nodig hebben dan jouw heer en meester, meisje. Hij moet de vroedvrouw en dokter Wheatley waarschuwen, als die ouwe dronkelap tenminste nuchter genoeg is, hoewel ik hoop van niet, want dan kan de jonge dokter komen. Gaat het wel even?'
'Het gaat wel.' Toen Fanny alleen was kleedde ze zich verder uit en stapte in bed. En toen ze daar in de kussens lag sloot ze haar ogen en zei, als in een smeekbede aan een onzichtbare maar toch aanwezige macht: 'Help me hierdoorheen en breng mijn kind levend ter wereld.' Daarna bleef ze stil liggen.
Even later knikte ze twee keer met haar hoofd, als in antwoord op iets wat werd gezegd, en liet daarna haar lichaam wegzakken in de diepten van het veren bed.
'Dat hoort niet. Je kunt niet naar binnen.'
'Het fatsoen kan me gestolen worden! Misschien kan ik helpen. Dit duurt veel te lang.'
'Je hebt het niet over een koe. Wat dacht jij dat je kon doen? Je arm er tot je elleboog in steken? Ik verzeker je dat het zal komen als de tijd daar is, zoals dokter Wheatley heeft gezegd.'
'Dokter Wheatley. Waar is die nu? Hij had allang terug moeten zijn.'
'Meneer Ward,' - Annie stak haar hand uit en legde die op Wards schouder - 'ik begrijp hoe je je voelt. Zo gaat het altijd bij de eerste, de man moet ook bevallen. Maar bij de tweede en de derde en de vierde gaat 't een stuk gemakkelijker... dat heb ik me tenminste laten vertellen.'
Ward keek haar aan en zei zacht: 'Annie, ik ben doodsbang. Het duurt nu al sinds gisteravond zeven uur, en nu is het halftwee in de nacht geweest. En... en ze is niet breedgebouwd, hè?'
'Nee jongen, ze is niet breedgebouwd. Maar het is verbazingwekkend hoe kalm ze tussen de weeën door blijft. Ga jij nu maar naar beneden en vraag of Billy nog een pot thee zet.'
'Hij heeft nog maar net een pot thee gemaakt.'
'Dat weet ik. Maar het is warm werk, daarbinnen, en Kate moet door al het transpireren al een paar pond zijn afgevallen.' Ze probeerde te glimlachen terwijl ze hem wegduwde.
Toen hij de keuken binnenkwam begreep hij aan de manier waarop Billy overeind kwam dat hij in de stoel had zitten knikkebollen. Toch was de vragende blik in zijn ogen duidelijk genoeg en Ward schudde bij wijze van antwoord zijn hoofd. Op dat moment begon de jongen, die op een krukje aan de andere kant van de haard had gezeten, met zijn arm rond Pip, de poedel die mevrouw Killjoy als cadeau voor Fanny had meegebracht, te praten. 'Ik... ik heb Delia's buik gewreven. Ik bleef net zolang wrijven tot ze ophield met jammeren,' zei hij.
Beide mannen keken de jongen aan en Billy zei: 'Hoe bedoel je, dat je haar buik bleef wrijven? Ze heeft midden in de nacht gekalfd, zo om een uur of twee.'
Carl boog zijn hoofd en zei: 'Ja, dat weet ik. Maar... maar Delia... die kent me.' Hij keek even naar Ward. 'En toen... toen ben ik naar haar toe gegaan en heb ik bij haar gezeten.'
Drie dagen eerder had een van de koeien voortijdig gekalfd. Ze was er slecht aan toe geweest en ze hadden haar iets kalmerends gegeven. Ze was in de rustbox gezet, zoals het gedeelte dat van de rest van de stal was afgeschut heette.
De twee mannen wisselden een blik, en Billy zei: 'Geen wonder dat jij de andere dag te slaperig was om op je benen te blijven staan. Die beesten weten zonder jouw hulp ook wel wat ze moeten doen, jongeman.' Maar de berispende woorden klonken niet scherp, eerder vriendelijk en begrijpend. Ward liep langzaam naar het raam, waar het maanlicht door naar binnen viel.
Het leek buiten wel klaarlichte dag. Het waaide, en hij zag hier en daar sprietjes stro opwippen, alsof ze dansten. Als er iets met haar gebeurde zou hij gek worden. Ja, hij zou echt zijn verstand verliezen. Hij verlangde naar een kind, maar niet ten koste van haar. Gisteravond, toen hij haar in zijn armen had gehouden toen de weeën heviger werden, had hij gedacht: straks heb ik een zoon, en hij was uitgelaten geweest. Maar nu niet meer.
Hij draaide zich om naar de jongen. De hond maakte een zielig jankend geluid en probeerde zich uit de armen van de jongen los te rukken om naar de deur te gaan. Die hond was dol op haar. Hij had haar nooit uit eigen beweging alleen willen laten, vanaf de dag dat hij hier was gekomen. En die jongen was ook dol op haar. Het was een goeie jongen, een jongen die de halve nacht opbleef om een dier te troosten was een goed mens. Hij kon slechts hopen dat als hij een zoon zou krijgen, die zou opgroeien tot zo'n jongeman. Daar had je hem weer: het maakte niets uit of het een zoon of dochter werd. Het enige wat van belang was, was dat ze hier levend doorheen kwam.
Hij wendde zijn blik af van de jongen, bedacht waarvoor hij beneden was gekomen en zei tegen Billy: 'Ze willen boven nog meer thee.'
Bijna voor hij was uitgesproken klonk Annies stem vanaf een afstand, en bij dit geluid snelden ze alledrie naar de keukendeur, de verlichte hal in. Onderaan de trap bleven ze staan en keken omhoog naar Annie, die tegen hen schreeuwde: 'Het is er! Het kind. Het is een meisje.'
Er volgde een onderdeel van een seconde van spijt voor Ward de trap op schoot, maar Annies sterke armen hielden hem tegen. 'Hoor eens, wil je even rustig doen? Eén moment. Ze zal eerst gewassen willen worden. Maar we zullen het kind zo laten zien. Ze is groot en mooi.' Ze lachte stralend en duwde hem niet al te zachtzinnig tegen de borst. 'Ze lijkt veel op jou. Ook zulk haar.'
Hij protesteerde verder niet maar bleef met zijn rug tegen de muur van de overloop staan en boog zijn hoofd. Nou, ze had een dochter...
Het was bijna een halfuur later toen hij zijn dochter zag. Maar hij liep eerst naar zijn vrouw. Hij keek naar haar doodsbleke gezicht, liet zich naast het bed op zijn knieën vallen en legde zijn hoofd op haar schouder terwijl hij haar gezicht streelde. Zoals Kate Holden later tegen Hannah Beaton van de kruidenierswinkel zei: 'Je hebt nog nooit zoiets gezien: hij lag voor haar op zijn knieën, alsof het de koningin van Engeland was die zojuist was bevallen. Hoewel dat op haar leeftijd een wonder zou zijn geweest, nietwaar? Toch, over overdreven gedoe gesproken. Hij gedroeg zich helemaal niet als een volwassen vent, eerder als een onnozel knulletje. En wat hij aan dat magere scharminkel vindt, is me een raadsel, want ze heeft haast geen vlees op haar botten. Over behekst gesproken.'
En op dat moment voelde Ward zich werkelijk behekst: zijn engel, zoals hij haar in gedachten noemde, was erdoorheen gekomen en had hem nageslacht bezorgd.
Hij hief zijn hoofd op, kwam van het bed overeind en liep om het voeteneind heen naar de houten wieg met de witkanten gordijnen. En toen keek hij voor het eerst naar het gezicht van zijn dochter.
Het gezichtje was gerimpeld. De oogleden gingen open en dicht. De lippen maakten een zuigende beweging. Hij zag een plukje haar, bijna net zo donker als het zijne.
Zo, zo! Dus dit was zijn dochter. Maar hij hoopte dat ze niet op hem ging lijken, maar op haar moeder. Ja, ze moest op haar moeder lijken.
'Tevreden?'
Hij draaide zich om en keek naar de vroedvrouw. Hij moest heimelijk niets van haar hebben. Afgezien van het feit dat ze een luidruchtig mens was, bezat ze ook een heel losse tong. Toch was ze goed in haar werk, had hij begrepen. En hoewel het lang had geduurd, was ze nu heel goed geweest. En daarom antwoordde hij: 'Ja, je zou wel kunnen zeggen dat ik tevreden ben.'
'Niet teleurgesteld omdat het geen jongen is?'
Hij haastte zich te antwoorden: 'Nee, echt niet. Zolang alles met mijn vrouw maar goed is, maakt de rest me niets uit.'
'Nou, ze heeft het doorstaan. En ze heeft niet veel gepiept. En als je d'r goed bij stilstaat,' - ze keek even naar het bed - 'dan is dat heel vreemd, want ze is maar een mager poppetje. Toch heeft ze het er goed van afgebracht. Maar ik ben niet echt verbaasd, want in dit vak kom je van alles tegen.'
Daarna zei ze met een sluwe grijns: 'Als ik zie hoe moeilijk jij het deze keer hebt gehad, weet je dan zeker dat je nog eens wilt?'
Hij kreeg een kleur, en zij wachtte niet op een antwoord maar liep lachend naar buiten.
Hij liep terug naar het bed en kuste haar op de mond. Met zijn gezicht vlak boven het hare fluisterde hij: 'Dit mag nooit meer gebeuren. Het is een marteling geweest.'
Ze deed haar ogen even dicht en zei: 'Ward, wat kun jij toch grappig doen.'
'Ik doe helemaal niet grappig,' zei hij, en hij kneep haar zachtjes in haar neus. Maar toen ze glimlachte, zuchtte, en daarna haar ogen weer sloot, zei hij: 'Je bent moe, liefje. Ga maar lekker slapen.'
Zonder haar ogen open te doen zei ze zacht: 'Ik heb over namen nagedacht, en ik vraag me af of jij bezwaar zou hebben tegen Flora, want zoals je weet zijn mevrouw en meneer Killjoy me in zekere zin even lief geworden als mijn ouders. Als het een jongen was geweest, had ik graag gehad dat hij Kenneth heette, naar meneer Killjoy.'
Hij had ook aan namen gedacht, maar dan aan die van zijn vader en moeder, John en Jessie. Hij vond de naam Jessie wel leuk. Maar hij zei alleen: 'Net zoals je wilt, liefste. Ik weet alleen dat als het een jongen was geweest, ik vierkant tegen Hayward was geweest.'
Hij zag hoe haar glimlach breder werd, maar haar ogen bleven dicht.
Hij stond langzaam op van het bed, liep er zachtjes weer omheen en keek op het kind neer.
Flora Gibson. Het was op de een of andere manier een nietszeggende naam. Hij had veel liever Jessie gehad... Hij moest het daar later nog maar eens met haar over hebben.
Op de boerderij werd die dag alleen het hoogstnoodzakelijke werk gedaan. Het was nog steeds erg droog weer, de schoven konden nog wel een paar dagen blijven staan voor ze werden binnengehaald. Bovendien was Ward in het huis hard nodig om de kraamvisite te ontvangen. De eerste was Fred Newberry. Hij greep Ward bij de handen en schudde die hevig, tot grote gêne van de jonge vader, want het gebeurde op het erf en niet alleen Billy en de jongen stonden te kijken, maar Annie ook, vanuit de keukendeur, en ze hoorden Fred allemaal ratelen: 'O, wat ben ik blij, man, wat ben ik blij. En dan een meidje... een meisje. Moe zei meteen dat jullie d'r wel Jessie zouden noemen, en pa heeft een geweldig idee voor een dooptaart. Moe komt later nog. Ze brengt wat suikerpopjes mee. Pa is ze nu aan het bakken. O, wat ben ik blij voor je dat het voorbij is.'
Hierop bulderde Ward van het lachen en Billy en de jongen deden daarin mee. Maar Annie riep vanuit de keukendeur: 'Je bent een dwaas, Fred Newberry. Dat ben je altijd al geweest en dat zul je wel blijven ook. Verbaast het je niet dat de vader niet ook in bed ligt, met een luier om?'
Hierop schaterde haar man het uit en Fred lachte ook toen hij Annie antwoordde: 'Nou, ik weet alleen maar dat pa zegt dat hij het twee keer zo zwaar heeft gehad als moe toen ze ons drieën ter wereld moest brengen. En hij moest zich iedere keer bedrinken om de klap te boven te komen.'
'Wat ben jij toch een idioot.' Ward klopte Fred op de schouder en liep toen met hem naar de keukendeur. 'Kom even wat drinken.'
Maisie Dempster was de volgende, en zij kirde uitbundig over de moeder en de baby. Daarna kwam Jane Oldham, de vrouw van de schoenlapper. Maar zij nam de uitnodiging om naar boven te gaan om moeder en kind te zien, niet aan. Ze had zelf geen kinderen kunnen krijgen en het was bekend dat ze hierdoor aan aanvallen van zwaarmoedigheid leed, waarin ze veel huilde. Maar ze kwam toch feliciteren en ze liet een mand met fruit achter, alles uit haar eigen tuin.
Frank en Jane Noble kwamen als laatsten. Frank had het nu al over de doop. Maar toen ze wilden weggaan en hij zijn vrouw in het wagentje hielp, zag hij Carl. De jongen sjouwde een emmer met varkensdraf van het kookhok naar de varkensstal, en Frank riep naar hem: 'Carl, heb je zin vanavond naar de voorstelling met de toverlantaarn te komen kijken?'
De jongen bleef staan, zette de emmer neer en stond op het punt te zeggen dat hij heel graag wilde. Maar hij keek eerst naar Ward, die naast de vicaris stond. Ward antwoordde voor hem: 'Als je je werk af hebt, mag je erheen.'
De jongen pakte de emmer weer op en liep haastig weg, zonder iets te hebben gezegd, en Frank Noble keek Ward aan en zei: 'Je hebt daar een goeie jongen. En Fanny heeft geweldig werk aan hem gedaan. Hij kan hele stukken uit de bijbel voorlezen, even goed als ik.'
Hierop keek Ward quasi-ernstig en antwoordde: 'Ik ben niet geïnteresseerd in wat hij met de bijbel kan doen, maar wel in hoe snel hij die varkensdraf kan wegbrengen.'
'Maak het nou gauw een beetje!' Frank duwde hem opzij. Toen stapte hij in het wagentje en Jane riep vanaf haar zitplaats naar de jongen: 'We beginnen om zeven uur, Carl.' Hij antwoordde: 'Goed, mevrouw.' Hij bleef het wagentje staan nakijken toen dit van het erf reed. Dat wil zeggen, tot hij werd opgeschrikt door de stem van Ward: 'Krijg jij je werk gedaan door daar een beetje te staan gapen?'
Carl draaide zich niet meteen om, om weg te hollen. Hij keek Ward aan en zei: 'Mag... mag ik even naar de baby kijken, meneer?'
Ward trok een lang gezicht, alsof hij een onmogelijk verzoek aanhoorde. Toen schudde hij zijn hoofd, alsof hij het tegen een onzichtbaar publiek had, en zei: 'En dat wil naar een vertoning met toverlantaarns? Het werk voor 's avonds maakt hem allemaal niets uit. O nee. En nu vraagt-ie om nog meer vrije tijd om de baby te kunnen zien.' Hij keek quasi-boos naar de jongen, maar toen stak hij snel zijn hand uit, greep hem lachend bij de magere arm en zei: 'Kom maar mee. Jij mag de baby zien.'
Maar Annie, die de slaapkamer uit kwam, hield hen tegen en wilde weten: 'Waar gaan wij naartoe?' Ze keek van de een naar de ander. 'Hè?'
'Ik wil deze jongeman mijn dochter laten zien. Is dat een probleem?'
'Zou kunnen. Zou kunnen,' zei Annie. 'Blijf hier staan, dan zal ik kijken of ze in staat zijn jullie te ontvangen.'
Ze deed de deur van de slaapkamer open, stak haar hoofd om de hoek en zei: 'Er is nog meer bezoek. Hebt u daar nog puf in?'
Er volgde een onverstaanbaar antwoord, maar Annie stapte opzij om hen door te laten, waarbij Ward de jongen nog steeds vasthield.
'Hallo Carl.'
'Hallo mevrouw. Voelt u zich weer wat beter?'
'Ja Carl, dank je. Kom je naar de baby kijken?'
'Ja mevrouw. Als dat mag.'
'Nou, daar ligt ze, in de wieg.'
Ze zagen de jongen naar de wieg lopen en op het kind neerkijken. Toen bewoog zijn hand aarzelend, maar hij keek eerst over het bed heen naar hen en zei: 'M'n hand is schoon.' Hij richtte zijn aandacht weer op het kind en legde zijn wijsvinger op het kleine vuistje, en toen die vinger werd beetgepakt, begon zijn hele gezicht te stralen. Hij keek hen weer aan en fluisterde: 'Ze heeft mijn vinger gepakt.'
Ward keek naar Fanny en zij naar hem. De blik die ze wisselden was er een vol teder begrip: de jongen maakte, naast zuigen, een van de eerste natuurlijke instincten van een baby mee. Maar de uitdrukking op het gezicht van Carl was alsof dit vast nooit eerder was gebeurd, en het was ook niet gebeurd, niet in zijn wereld.
Toen zijn vinger werd losgelaten, bracht hij zijn hand omhoog en keek ernaar. Toen beet hij op zijn lip, alsof hij een innerlijke emotie - tranen of blijdschap - wilde bedwingen, terwijl er ook een nieuw, ander gevoel uit de diepten van zijn hart opwelde.
Hij liep bij de wieg vandaan naar het bed en zei: 'Ze is heel mooi... heel lief, mevrouw. Dank u wel.'
Hij keek niet naar zijn baas, maar draaide zich om en liep de kamer uit naar de overloop, de trap af, naar de keuken, waar Annie zei: 'En, wat vind je ervan?' Maar hij gaf haar geen antwoord, hij bleef zelfs niet staan, zodat ze hem nastaarde en hardop zei: 'Wel alle mensen! Wat een reactie!'
De jongen liep naar de stallen, niet naar de koeienstal of naar de schuur, maar de ladder op naar zijn kamer. Daar ging hij op de rand van zijn schamele bed zitten met zijn ogen op de schuine dakbalken boven hem gericht, terwijl hij nadacht over alles wat er door hem heen ging. Het was een geweldig gevoel geweest toen de baby zijn vinger vastgreep. Maar toen hij naar mevrouw had gekeken, had hij opeens weer dat nachtmerrieachtige gevoel gekregen, niet zoals wanneer hij werd geslagen, of wanneer hij het uitgilde omdat er zout op zijn rug werd gegooid en hij het krankzinnige dronken gelach van meneer Zedmond hoorde. Nee, dat gevoel was het niet. Het was iets anders, maar het had wel met het verleden te maken. Was het die vreselijke angst voor meneer Brown, de baas van het armenhuis? Nee, dat was het ook niet, maar het was wel een soort angst. Hij begreep er niets van, omdat het hem in die gelukkige kamer had overvallen, in dat gelukkige huis. Misschien ging er iets met hemzelf gebeuren, iets wat zou maken dat ze hem kwijt wilden, hem weg zouden sturen? O, wat een domme manier van denken. Hij zou nooit iets doen om mevrouw of meneer of meneer Billy of mevrouw Annie boos te maken. Ze waren allemaal zo aardig voor hem geweest. En hij wist dat meneer hem ook graag mocht. Anders had hij hem vast niet vanaf het begin hier gehouden. Soms mopperde hij weleens op hem, maar dat was meestal voor de grap, en hij wist het altijd als dat zo was.
Waarom zat hij hier? Meneer zou vast geen grapjes maken als hij hem om deze tijd van de dag hier zag zitten. Was hij wel goed bij zijn hoofd?
Hij sprong op van zijn stromatras. Maar hij bleef even staan om zijn vinger uit te steken en ernaar te kijken. Hij glimlachte. Ze had die beetgegrepen, en stevig ook!
Toen schoot hij snel naar de ladder.