Deel 2
1
'Waar zijn de mannen?'
'Die heb ik naar huis laten gaan. Rob komt later nog terug om mij te helpen. Er is vandaag feest in de Hollow, ter ere van de wapenstilstand.'
'Het is drie uur in de middag!'
'Dat weet ik ook wel.'
'Jij wordt me een beetje te eigengereid.'
Ze stonden in de deuropening van wat de oude schuur was geweest. Carl stapte naar buiten alsof hij afstand tussen de oude man en zichzelf wilde brengen. Hij haalde diep adem en zei: 'Ja, misschien wel, maar dat was niet nodig geweest als u niet al die jaren de hele verantwoordelijkheid op mijn schouders had gelegd. Wanneer, als ik u vragen mag, hebt u hier op het erf voor het laatst een hand uitgestoken? U komt alleen maar een kijkje nemen als u dat uitkomt.'
Carl zag dat Ward paars aanliep en gromde: 'Je vergeet tegen wie je het hebt.'
'Nee, ik vergeet helemaal niet tegen wie ik het heb. Ik weet alleen dat ik het tien jaar geleden niet zou hebben gewaagd u op deze manier aan te spreken. Maar nu het u allemaal geen donder blijkt te kunnen schelen hoe het mens en dier vergaat, beschouw ik het als mijn recht mijn mond open te doen. En dat heb ik al heel lang willen doen. Ik heb nu al meer dan dertig jaar voor u gewerkt en ik heb deze boerderij niet alleen draaiende weten te houden, ik heb er ook een winstgevend bedrijf van gemaakt. Jazeker,' - hij maakte een weids gebaar met zijn hand, alsof hij iets wilde weggooien - 'er bungelt een worst voor mijn neus, in de vorm van de helft van het bedrijf. Nou, dat interesseert me geen mallemoer, want ik zou hier morgen kunnen opstappen en ergens anders beginnen, en dan zouden de mannen met me meegaan.'
'Poeh! Jij voor jezelf beginnen? Laat me niet lachen. Hoe zou jij je mannen dan willen betalen, hè...? Mijn mannen... Met konijnenvellen?'
Het duurde even voor Carl met gedempte doch staalharde stem zei: 'De overeenkomst was dat ik boven een bepaald bedrag een aandeel in de winst zou krijgen. Ja, hier bovenop had ik mijn loon en Patsy had haar loon en we hebben gespaard.'
'Poeh! Je hebt gespaard. Ik weet wat jij boven de winst en je loon hebt gehad. En hoeveel zal dat bij elkaar geweest zijn? Daar zou je nooit een huis en een lapje grond en een knecht van kunnen betalen, laat staan wat vee.'
Carl klemde zijn kaken opeen. Hij wist dat dit waar was. Het zou echter een begin zijn, en hij wist dat hij op Mike en McNabb kon rekenen. Die zouden met hem meegaan, zelfs al kregen ze minder loon. Toen viel hem iets in. Hij wist niet waar hij het vandaan had, behalve misschien uit Janies gepraat over de mogelijkheden die op het terrein van Forest Hall lagen, als de jongeheer voldoende was opgeknapt om naar huis te komen. En hij hoorde zichzelf zeggen: 'Wat grond betreft hoef ik beslist niet met niets te beginnen. Ik heb een aanbod gekregen van Forest Hall. Ze hebben daar grond en ze hebben stallen voor het vee. Het ontbreekt er alleen maar aan mankracht. En zoals ik u heb gewaarschuwd, zouden de mannen met me meegaan. Dus wat vindt u daarvan?'
Wat Ward ervan vond moest even wachten, want hij was met stomheid geslagen. Hij besefte maar al te goed wat er van zijn boerderij zou worden als Carl vertrok. Maar hij liet zich niet zo gauw uit het veld slaan. Dus antwoordde hij: 'Kletskoek. Die vrouw heeft niet eens genoeg geld om meer personeel te betalen, laat staan vee voor een boerderij te kopen. En is dit alle dank die ik krijg? Je vergeet hoe jij eraan toe was toen ik je hier in huis nam. Je hebt alles aan mij te danken, hoor!'
'Ik ben u niets meer verschuldigd, meneer, want vanaf het ogenblik dat ik hier kwam heb ik hard gewerkt voor de kost en veel meer dan dat. U bent mij juist veel verschuldigd, want u hebt mijn vrouw invalide gemaakt. Ja, dat was úw schuld.'
'Dat heb ik helemaal niet gedaan. Ik duwde juist die andere weg. Ik heb jouw vrouw niét invalide gemaakt, en waag het niet dat ooit nog eens te zeggen.'
'Ik zeg het wél. En ik zal het blijven zeggen, tot m'n laatste snik aan toe.' Hij boog zich naar voren en snauwde in Wards gezicht: 'U hebt mijn vrouw invalide gemaakt. U had haar bijna vermoord, net als uw kleinkind, maar wel op een andere manier dan hoe u uw dochter hebt vermoord. Ja, kijk me maar niet zo aan. Ik weet wat ik weet.'
Ward deed een stap achteruit naar de deuropening, terwijl hij stamelde: 'Nee! Je bent niet goed bij je hoofd. Je bent gek. Ik kan de politie op je afsturen om zulke beweringen. Weet je dat wel?'
'Ik wil met alle genoegen een praatje met de politie maken. Ik heb gezien dat u het vergif uit die blikken haalde. Maar u hebt één vergissing begaan: u liet het melkglas op de wastafel staan en daar zat bezinksel in. En ik ben niet de enige die dat weet.'
Toen hij dit had gezegd, besefte hij dat hij daarmee de dokter zou kunnen beschuldigen, dus voegde hij er haastig aan toe: 'Ik heb het naar de apotheek gebracht om het te laten analyseren.' Zijn verbeeldingskracht werd nu nog sterker en hij voegde eraan toe: 'En daar hebben ze het resultaat zwart op wit gezet.'
Carl zag dat Ward zijn hand uitstak alsof hij steun moest zoeken bij de deurpost, maar hij had geen medelijden met de man. Hij wilde zeggen wat hij op zijn hart had. 'Uw dochter was voor u net zo'n obsessie geworden als uw vrouw indertijd. Uw liefde voor hen werd maniakaal. Maar het kind dat uw dochter heeft gebaard - en wie de vader ook mag zijn, ze is de dochter van uw dochter -wat hebt u voor haar gedaan? Ik moet zeggen dat het verdraaid gelukkig is dat ze geen trekjes van uw vrouw of van uw dochter heeft geërfd, anders was ze al jaren geleden kapot gegaan aan de manier waarop u haar hebt behandeld. Maar wat ze wél heeft geërfd, en de hemel mag weten van wie, is haar goed van pas gekomen en het heeft haar de kracht gegeven zich tegen u te verweren, want ze is niet bang voor u. Zoals ze zelf al heeft gezegd, haat ze u alleen maar. En u bent degene die weet wat haat kan doen. U hebt uw eerste les van het dorp gehad. Maar die eerste golf was niets vergeleken bij wat ze van u vonden toen u drie gezinnen te gronde had gericht, waarvan één voor de tweede keer.'
Hij stapte haastig achteruit omdat hij dacht dat Ward hem ging slaan. Maar toen de hand van de deurpost werd genomen en naar voren werd gestoken, als van een blinde die op de tast de weg moet zoeken, kreeg hij opeens enig schuldgevoel en medelijden.
Hij bleef staan en keek hoe de oudere man het erf overstak en om de hoek van het huis verdween, naar de voordeur. Sinds Patsy op krukken liep, ging hij nooit meer via de keuken naar binnen.
Hij had nu eveneens behoefte aan de fysieke steun van de wand van de schuur en hij bleef daar een volle minuut staan, met zijn hoofd tegen de gepotdekselde planken, zijn ogen stijf dicht. Maar hij schrok op toen een stem naast hem zachtjes zei: 'Carl.'
'O Jessie, je laat me schrikken.'
'Carl, is... is het waar? Ik heb het gehoord... Ik heb alles gehoord. Ik wilde net de hoek om komen.' Ze had eraan toe kunnen voegen: 'Ik heb het even duidelijk gehoord als toen ik Patsy en jou jaren geleden door de planken van de oude schuur heb gehoord.' Maar toen hij zijn hoofd boog en geen antwoord gaf, zei ze: 'Grote hemel! Wat nu weer? Dit huis is echt vervloekt. Maar Carl,' - ze greep zijn arm vast - 'over dat jij weggaat, naar lady Lydia... Doe dat alsjeblieft niet. Ga niet weg... Dat zou ik niet kunnen verdragen.' Haar stem brak, en ze zei niet waarom ze dat echt niet zou kunnen verdragen, maar ze voegde eraan toe: 'Dan zou ik hier met hem alleen achter moeten blijven. Nee, nee! Dan zou ik helemaal niemand meer hebben. Janie, die heb ik al verloren. Ik weet dat ik haar jaren geleden ben kwijtgeraakt, eerst aan die man van Forest Hall, en nu aan zijn moeder. En als jij nou ook nog weggaat...'
'Stil nou maar. Stil nou maar.' Hij klopte op haar hand die nog op zijn arm lag en toen hij in haar betraande gezicht keek, voelde hij een steek in zijn hart voor haar, want hij was zich terdege van haar gevoelens bewust en ook van het besef dat die gevoelens hopeloos waren. Dus zei hij bij wijze van troost: 'Ik zal niet weggaan zolang... zolang ik het hier nog kan uithouden. Bovendien,' - hij dwong zich tot een glimlach - 'waar zou ik iemand vinden die Patsy zo geweldig zou helpen als jij hebt gedaan. Je bent echt geweldig geweest en daar is ze je heel dankbaar voor. Wat mij betreft: ik zal je nooit genoeg kunnen bedanken.'
'Mij kunnen bedanken?' Ze wendde zich van hem af en beet op haar onderlip. 'Moet jij mij bedanken terwijl Patsy's ongeluk geheel aan mijn vader te wijten was?' Ze keerde zich langzaam weer naar hem om, keek hem aan en zei: 'Is dit ooit een gelukkig huis geweest, Carl? Kun jij je dat herinneren?'
Hij dacht hier even over na. Toen zei hij: 'Dat was het wel, langgeleden, kort nadat je moeder hier kwam, voordat er dingen uit het dorp begonnen te gebeuren. Maar toen ze stierf... tja, ik geloof dat al het geluk toen met haar meeging, tenminste wat hem betreft. En toch waren er tijden in jullie vroege kinderjaren dat jullie met hem stoeiden en speelden.'
'Ik kan me niet herinneren dat ik ooit met hem heb gestoeid of gespeeld. Angela wel, maar ik niet. Het enige wat ik me van mijn jeugd kan herinneren is dat ik me eenzaam voelde. Dat ik iemand nodig had, dat ik wilde dat iemand van me hield.' Ze keek hem recht in de ogen en zei heel zacht: 'Maar daar weet jij alles van, hè?'
Ze draaide zich om en liep snel langs de schuur en vandaar naar de cottage, waar ze tot haar verbazing Janie aantrof. 'Nou, dat was een kort bezoek!'
Janie bukte zich om haar handen bij de haard te warmen. 'Lady Lydia was niet thuis. Ze komt morgen pas weer terug. Ze was naar meneer Gerald toe.'
'Ik dacht dat ze maar één keer per maand ging, en ze is vorige week toch nog geweest?'
'Ja, toen is ze nog geweest.' Ze richtte zich op en keek Jessie recht aan. 'Misschien hebben ze bericht gestuurd dat hij naar huis kan. Misschien is hij ver genoeg opgeknapt.' Ze bedwong zich eraan toe te voegen: 'En dat zou jij niet leuk vinden, hè, tante Jessie?' Ze bleef zich altijd afvragen waarom haar tante Jessie Gerald niet mocht. Ze wist dat ze was geschrokken toen ze had gehoord dat hij uit Frankrijk werd teruggehaald. Ze wist ook dat ze opgelucht was geweest toen ze ontdekte dat hij in een ziekenhuis moest blijven, niet voor gewonde mannen, maar voor mensen die ziek waren in hun hoofd. Zij kon zich helemaal niet voorstellen dat meneer Gerald ooit ziek in zijn hoofd zou zijn. Hij had haar altijd heel verstandig en wijs geleken.
Jessie zei: 'Ik moet Patsy zo met het eten gaan helpen. Mevrouw McNabb is naar het feest in de Hollow gegaan.' Ze ging op geïrriteerde toon verder: 'Ze zijn allemaal stapelgek met dat feest, hun Victory Tea. Ik zal jouw eten voor je klaarzetten.'
'Daar kan ikzelf wel voor zorgen, tante Jessie. Dat weet u best.'
'Heel goed, doe het dan maar zelf.' Ze draaide zich half om, aarzelde even en zei toen: 'Trouwens, wat zijn dat voor verhalen over lady Lydia die een boerderij wil maken van haar landgoed?'
Dit was volstrekt nieuw voor Janie en ze staarde Jessie alleen maar aan, tot haar tante uitriep: 'Oké, oké! Je mag daar zeker nog niets over vertellen. Maar probeer mij niet wijs te maken dat jij er niets van weet als Carl zegt dat hij daarover is benaderd. Ik vind het trouwens heel flauw van lady Lydia om te proberen het personeel van anderen in te pikken. En dat zal ik haar vertellen ook als ik haar weer zie.' Hierop draaide ze zich met een ruk om en verdween naar de keuken.
Lady Lydia die een boerderij begon en Carl had gevraagd die te leiden? Lady Lydia had helemaal geen geld. Gisteren hadden ze het daar nog over gehad. Ze had zelf opgemerkt hoe fijn het zou zijn als ze twee of drie mannen in dienst zou kunnen nemen om het land weer op orde te krijgen voor als meneer Gerald thuiskwam, en wat had lady Lydia gezegd? Haar inkomen was net genoeg om het huis draaiende te houden, alle onkosten en Nancy te betalen. Het beetje geld dat ze van de militairen voor het onderdak had gekregen had ze opzijgezet voor meneer Gerald, omdat hij geen vergoeding, geen geld had gekregen voor het werk dat hij gedurende de oorlogsjaren had verricht, en dat vond ze toch wel heel vreemd, want zelfs de gewonde mannen in de Hollow hadden een soort pensioen gekregen. En meneer Gerald was in zekere zin ook gewond. Ze moest dit echt uitzoeken. Ze moest Carl spreken.
Ze wachtte tot ze wist dat Jessie goed en wel binnen was en toen trok ze haar jas aan, zette haar wollen muts op en ging naar buiten.
Ze trof Carl in de koestal en daar boog ze zich naar hem toe op het moment dat hij een emmer melk bij een koe vandaan haalde, en ze fluisterde: 'Kan ik je even spreken?'
Hij lachte naar haar en fluisterde terug: 'Wanneer je maar wilt. Maar je moet er wel voor betalen.' Toen richtte hij zich op en zei: 'Kom maar mee naar de melkschuur. Wat is er?'
Ze wachtte tot hij de melk in de koeler had gegoten en toen zei ze: Tante Jessie heeft me zojuist iets heel vreemds verteld. Ze zei dat jij door lady Lydia was benaderd om een boerderij op te zetten.'
Ze zag dat hij zijn breedgerande hoed pakte en die langzaam over zijn gezicht trok. Toen zei hij: 'O lieve help!'
'Is het waar?'
'Nee, dat is niet waar.' Hij bukte zich naar haar toe en fluisterde: 'Weet je, ik werd zo kwaad op je... grootvader,' - hij aarzelde altijd als hij die man zo moest betitelen - 'dat ik heb gedreigd bij hem weg te lopen. En toen hij zei dat ik echt niet ergens zelf een bedrijf kon beginnen, moest ik opeens aan jouw gepraat over de kwekerij denken en over wat daar allemaal kon gebeuren als meneer Gerald weer terug was... Dat was voordat hij... nou ja, naar het ziekenhuis ging. En toen flapte ik er dat zomaar uit. Ik zei dat ik was benaderd.' Hij hief zijn vinger naar haar. 'Weet je, ze hebben daar genoeg land en gebouwen om een eigen boerderijtje te beginnen. Dat heb ik heel vaak gedacht. Met een paar mannen en een beetje geld erbij zou ik dat helemaal geen punt vinden.'
'Het is jammer dat lady Lydia niet zo veel geld heeft, want dan zou je kunnen beginnen. Maar... maar hoe zou het dan hier moeten? Iedereen weet dat het eigenlijk jouw boerderij is.'
'O nee, hoor. Ik heb alles draaiende gehouden. Dat kan ik wel zeggen. Maar het is niet mijn boerderij. Zoals je weet krijg ik de helft als hij komt te overlijden. Maar ik zou dat morgen meteen opgeven als... als ik, als iedereen hier, onder betere, gelukkiger omstandigheden zou kunnen werken. Begrijp je wat ik bedoel?'
Ze staarde hem aan en knikte toen. 'Ja Carl, ik begrijp wat je bedoelt.'
Hij schudde zijn hoofd en zei toen zacht: 'Natuurlijk begrijp je dat. Ik weet het, meisje. Ik weet het. Jij hebt hier ook moeilijke jaren gehad. Weet je, als ik jou zie kan ik gewoon niet geloven dat je pas veertien bent. Je hebt een hoofd op je schouders als van iemand van twintig. Het is niet eerlijk.' Hij streelde haar even over haar wang. 'En het is ook niet eerlijk dat jij geen kinderjaren hebt gehad, geen meisjesjaren.'
'Ik vind het niet erg dat ik geen kinderjaren heb gehad. En wat meisjesjaren betreft, ik voel me geen jong meisje meer, Carl.' Ze wendde haar hoofd af en ging verder: 'Ik kwam onlangs een paar meisjes op de weg tegen. Ze liepen te kwebbelen en te praten en te lachen voor ze bij me waren. Ze kwamen kennelijk net van school. Ze zagen eruit als veertien, maar ze klonken zo onnozel. Ze waren... Tja, ik weet niet hoe, ik had niemand om hen mee te vergelijken, maar ik wist dat ze niet als ik waren, en ik niet als zij. En toen ik langs hen liep, bleven ze allemaal staan en staarden me aan alsof ik iets heel vreemds was.' Ze haalde haar schouders op. 'Dat zal ik dan ook wel zijn. Ja, ik denk het wel.'
'Dat moet je niet zeggen, liefje. Zeg dat niet! Je bent een heel normaal, mooi, lief meisje en over een paar jaar ben je echt beeldschoon.'
Ze glimlachte en zei: 'Weet je wat ik deed toen ze daar allemaal als zoutpilaren bleven staan? Ik liep voorbij, en toen draaide ik me snel om en riep: "Boe!" En toen gingen ze er meteen vandoor, als bange konijntjes. Ja, weet je...' Haar blik en haar toon veranderden nu. 'Ik had erom moeten lachen, maar dat kon ik niet. Ik voelde me heel treurig. Net als die keer, weet je nog, vorig jaar, toen ik je vertelde over die oude man die ik een paar keer bij de overstap heb zien staan. En die toen naar me toe kwam en eruitzag alsof hij moest huilen en zei: "Hallo kindje." Weet je nog?'
'Ja, ik weet dat je me dat hebt verteld.'
'Je weet nog steeds niet wie dat kan zijn geweest?'
Hij bewoog even zijn tong in zijn mond voor hij zei: 'Nee, dat ben ik nooit te weten gekomen. En hij is later toch niet meer geweest?'
'Nee, ik heb hem later nooit meer gezien.'
Nee, dat zou wel niet, dacht hij. De arme oude meneer Mason, de man wiens gezin uiteen was gescheurd door de grootvader van dit kind. Zijn dochter zat nog steeds in een inrichting, zijn oudste zoon was van huis weggevlucht en zijn vrouw was van verdriet gestorven. En hij was met één zoon achtergebleven op een boerderij die ooit welvarend was geweest. De oude man had waarschijnlijk het kind willen zien waarvan hij de grootvader kon zijn. Want het was meer dan waarschijnlijk dat zijn zoon en niet een van de anderen haar moeder als eerste had genomen, omdat hij degene was geweest die Ward Gibson echt had gehaat.
Maar hij zei: 'Is er nog nieuws over wanneer meneer Gerald thuiskomt?'
Ze schudde haar hoofd en zei: 'In elk geval niet dit jaar. Misschien volgend jaar, zegt lady Lydia.'
'Weet je ook wat er echt met hem aan de hand is?'
'Nee, ik weet alleen dat hij niet gewond is, maar hij wil niet praten. En dat is heel vreemd, want vroeger praatte hij heel veel, net als ik.' Ze glimlachte. 'Ik wil altijd kletsen, maar dat doe ik eigenlijk alleen op Forest Hall.'
'Klets je daar veel?' Hij glimlachte breed.
'Jazeker. Lady Lydia lijkt het wel leuk te vinden als ik met haar praat. Maar...' Ze werd nu ernstig. 'Maar ik wil wel graag over verstandige dingen kletsen. Begrijp je wat ik bedoel? Toen ik dat een keer tegen lady Lydia zei, moest ze zo lachen dat de tranen haar over het gezicht stroomden, en ze zei: "Je moet nooit ophouden. Nooit ophouden met verstandig kletsen." Ik vind lady Lydia heel aardig.' En ze voegde er nadrukkelijk aan toe: 'Meer dan aardig.' Waarna ze zich omdraaide en wegliep.
Carl dacht opnieuw: ja, dat kind had het nodig iemand meer dan aardig te vinden en om door iemand meer dan aardig te worden gevonden. Jessie hield ongetwijfeld van haar, maar ze kon haar niet echt aardig vinden omdat ze niet goed wist wié ze aardig vond, van wié ze hield: voor haar moest het kind altijd een drievoudig kwaad in zich hebben meegedragen.