4
Fanny deed lang over haar herstel en daardoor duurde het twee maanden voor de baby Jessie Flora Gibson werd gedoopt. Jessie naar Wards moeder, en Flora naar mevrouw Killjoy. Frank Noble had de dienst geleid in de kleine kapel in de Hollow en de kinderen uit de Hollow hadden buiten gewacht om het doopgeld in ontvangst te nemen. Dit doopgeld varieerde al naargelang van wat de familie zich kon veroorloven - wat snoepjes, een zilver- of slechts een koperstuk. Het geval wilde dat Patsy Riley zich vastberaden aan het hoofd van de rij had geplaatst en zodoende van Ward de zak in ontvangst nam. Ze zei, zoals het hoorde: 'Mogen het kind gezondheid en welvaart en alle goede dingen ten deel vallen.'
Bij de thee na afloop waren behalve de toneelspelers en mevrouw Borman allen aanwezig die bij de trouwerij aan tafel hadden gezeten. Mevrouw en meneer Killjoy waren er, natuurlijk met hun gezin, dat voor deze gelegenheid naar de schuur was verwezen onder de hoede van Carl, en na de thee werden ze niet naar het huis teruggehaald om hun kunstjes te vertonen. Hier waren twee redenen voor. In de eerste plaats voelde meneer Killjoy zich helemaal niet goed, en in de tweede plaats vond er aan het eind van de thee een ongebruikelijke woordenwisseling plaats tussen Charlie Dempster en dominee Frank Noble. Die ontstond toen Jane Noble toevallig opmerkte dat ze blij was te zien dat Patsy Riley het doopgeld in ontvangst had genomen. Hier ging Charlie onmiddellijk tegenin met de woorden: 'Nou, ik was daar anders niet blij mee, mevrouw, want dat is een lastpak, die meid, en ze zet andere kinderen aan tot schooierij. Ze zijn een keer bij mij aan de achterdeur geweest. Als ik haar te pakken had gekregen, had ik d'r de nek omgedraaid. Ze had op dezelfde plek moeten zitten als waar d'r vader nu zit: in de bak.' Waarop Frank protesteerde: 'Nou, Charlie, je moet wel eerlijk zijn. Riley was bij een vechtpartij betrokken, en het enige wat hij deed was zich verdedigen.'
'Bij een vechtpartij betrokken zegt u, dominee? Bent u dan vóór ze? Voor die verhipte Ieren die hierheen komen om moord en doodslag onder de mensen van stand te bedrijven? Allemaal in opdracht van die Parnell. Geteisem is het, het laagste van het laagste. Relschoppers.'
'Nou, nou, Charlie! Nu geef je toch een verkeerde voorstelling van zaken.' Hij zei er niet 'weer' bij. Maar hij ging verder: 'Parnell, kan ik je verzekeren, is zelf ook van goede komaf. Hij doet niets anders dan het opnemen voor de Ierse armen, en als hij een Engelsman was geweest die het opnam voor de Engelse armen, zoals de fabrieksarbeiders, de mijnwerkers en zo, dan zou hij een held genoemd worden.' Frank was op dit punt zo tactisch geen boerenarbeiders te noemen.
'U staat verdomme ook aan zijn kant, en aan de kant van die lui in de Hollow. Maar u woont natuurlijk naast ze, daar zal het wel door komen.'
'Het komt niet doordat ik naast hen woon,' zei Frank rustig. 'Het komt gewoon doordat ik geschiedenis studeer. Ik bezie een probleem altijd van twee kanten. Heb je je weleens afgevraagd waarom er zo veel Ieren hierheen komen? Dat is omdat ze van honger omkomen. En ze zijn tot armoede vervallen door alle pachtsommen en belastingen van de Engelse grootgrondbezitters op hun land. En ik zou dit eraan willen toevoegen...' zei Frank, die nu een beetje verhit raakte. 'Als dit alleen maar een kwestie van politiek was geweest, zou het allang geregeld zijn. Maar het grootste struikelblok wordt gevormd door godsdienst en fanatisme. Ja, fanatisme, door te geloven dat er maar één God bestaat, Hij er voor jou en voor jou alleen is. Fanatisme, zeg ik nogmaals. En dan hoef je niet verder dan je eigen dorp te kijken, want dat staat bol van het fanatisme.'
Ward wierp een blik op Fanny's gezicht en zei snel, met een gemaakt lachje: 'Ik zal me deze dag altijd blijven herinneren, en we zullen er Jessie over vertellen wanneer ze groot is, hè?' Hij greep Fanny's hand. 'We zullen haar vertellen dat onze twee vrienden, de dominee en de smid, bijna slaags raakten, en dat het maar goed was dat de ruzie niet in de smederij plaatsvond omdat jij, Frank, er anders waarschijnlijk geweest was.'
Dit veroorzaakte veel gelach rond de tafel en Frank keek Charlie aan en zei: 'Het spijt me, Charlie. Ik verloor mijn zelfbeheersing. En het is net wat Ward zegt, het had me letterlijk de kop kunnen kosten als ik in de smederij was geweest.'
Maar Charlie gaf zich niet zo gemakkelijk gewonnen. Hij schudde zijn grote hoofd en zei: 'Ik begrijp nog steeds niet, dominee, hoe u het voor die mensen kunt opnemen als Mike Riley die die kerel een gebroken kaak heeft geslagen.'
'Ach,' zei Frank, nu met een brede glimlach, 'wat zou jij doen als iemand jou Paddy met de varkensneus noemde? En daar nog achteraan zei: "Moet jij eerst de varkens uit je bed duwen voordat je vrouw erin kan?" Ik verzeker je, Charlie, dat mijn handen dan ook los hadden gezeten.'
'Schelden doet geen pijn...'
Bij dit kinderachtige antwoord riepen Fred en zijn vader en de anderen lachend dat hij nu op moest houden.
Meneer en mevrouw Killjoy waren de laatsten die weggingen. Pas toen meneer Killjoy naar buiten ging om zijn gezin in gereedheid te brengen voor de terugrit naar Newcastle in de brik, nam mevrouw Killjoy, die al met hoed en cape gekleed was, Fanny opeens bij de hand en liep met haar naar de zitkamer terug, waar ze op gedempte toon verklaarde: 'Ik moet je iets vertellen. Ik had hem beloofd dat ik het niet zou doen, maar het moet toch. Hij zal het niet lang meer maken. We hebben twee weken geleden voor het laatst op de planken gestaan. Ik ben verdrietig, Fanny, heel verdrietig.' Fanny omhelsde haar vriendin, voorzover ze haar armen om haar heen kon krijgen, en ze riep snel uit: 'Waarom hebt u me dit niet eerder verteld? O, u moet hier blijven, u moet niet weggaan. Wij kunnen wel voor hem zorgen. We hebben ruimte genoeg. Er zijn...'
'Stil, liefje. Stil. We hebben dit allemaal uitvoerig besproken, meneer Killjoy en ik, en het is zijn wens dat we bij mevrouw Boorman blijven. Ze is al die jaren heel lief voor ons geweest en ze begrijpt ons. En ons gezin, uiteraard. We waren toch al van plan daar te blijven zolang we naar een cottage zochten. Maar ik zal nu nooit in een cottage wonen. Huil nu niet, liefje, anders wordt hij boos. Nee. Nee, dat mag ik niet zeggen, hij is nog nooit boos op me geweest, zelfs niet een beetje. Alles wat ik deed was altijd goed in zijn ogen, want hij was zo dankbaar dat ik hem had gekozen, en ik was meer dan dankbaar dat hij mij koos, want we waren twee zonderlingen bij elkaar, door onze afmetingen, of het gebrek daaraan. En daarvoor dank ik God. En nu zeggen we allebei dat Zijn wil zal geschieden... O liefje, toe nou, ga niet huilen. Zoals hij zei zal ik, als hij heengaat, de troost van het gezin hebben, en van jou, hoewel Biddy en Rose op leeftijd raken en hun dood ook te verwachten valt. Maar vanaf het moment dat we worden geboren wordt er regelmatig een dag van ons leven weggestreept, of het getal nu groot of klein is. O, daar heb je hem.' Ze duwde Fanny zachtjes bij zich vandaan en zei nu kortaf: 'Droog je gezicht. Kom, droog je gezicht. O lieve help! Als hij je zo ziet, dan weet hij meteen waar wij het over gehad hebben. Pak gauw de baby, dan kun je je gezicht een beetje verstoppen. Snel.'
Ze had zich al omgedraaid en liep naar de deur, terwijl ze luidkeels riep: 'Ik kan je horen, meneer Killjoy. Ik hoor je komen. En mijn gezin ook.'
Op het erf zat Billy op de bok van de brik en achter hem stonden de honden uit alle macht te blaffen terwijl ze tegen het portier van de brik sprongen, om nog een laatste aai van Carl te krijgen.
Toen er een streng woord van meneer Killjoy klonk, klauterden ze snel op de bank en bleven bevend van blijdschap zitten terwijl Ward mevrouw Killjoy naar binnen hielp.
Annie riep tegen mevrouw Killjoy: 'Kom gauw nog eens terug, alstublieft.' Waarop meneer Killjoy antwoordde: 'Dat zullen we doen, mijn beste, dat zullen we doen... met alle genoegen.'
Meneer Killjoy keek naar Fanny, die langzaam over het erf naar hem toe liep, en hij haastte zich naar haar toe, kuste haar op de wang en zei: 'Tot ziens, liefje. Tot gauw.'
Ze kon geen antwoord geven, maar ze haalde haar ene hand van het kind en greep zijn hand vast. Ze bleef staan waar ze was, liep niet naar Ward, Annie en Carl om hen uit te zwaaien. Zodra de brik uit het zicht was verdwenen haastte ze zich het huis in, en daar vonden Ward en Annie haar in de keuken, waar ze op een rechte stoel het kind zat te wiegen terwijl de tranen opnieuw over haar gezicht stroomden.
'Wat is er aan de hand?' Ward ging op zijn hurken zitten en Annie kwam naast haar staan.
Na een korte aarzeling vertelde ze met horten en stoten wat ze over meneer Killjoy had gehoord.
Toen ze klaar was, zei geen van beiden meteen iets. Maar ten slotte merkte Annie op: 'Als hij doodgaat, moet u haar hier in huis nemen, want u hebt altijd gezegd, mevrouw, dat ze voor u als een moeder is.'
Ward gaf geen commentaar op dit voorstel, en daarom keek Annie hem aan. 'Ze hoeft niet in het huis te wonen. Jullie willen vast die meute honden niet in huis hebben. Maar we hebben nog altijd het huisje naast ons huisje. Het staat al jaren leeg, maar het is nog steeds droog. Het hoeft alleen maar een beetje gelucht te worden. D'r zit een goed rookkanaal in. Dat herinner ik me wel, het rookt niet zoals dat van ons. En, wat vind je daarvan?' Ze keek Ward recht aan, en zijn afwerende antwoord luidde: 'We zullen zien.' Toen pakte hij Fanny bij de arm en zei: 'Kom liefje, leg het kind even neer en ga wat rusten. Het is een drukke dag geweest.' Hij liep de keuken uit, maar het zou hem niets hebben verbaasd als Annie hem had nageroepen: 'Ik kan je gedachten lezen.' Want hij herinnerde zich de uitdrukking op haar gezicht toen ze het hem had voorgesteld met de woorden: 'En, wat vind je ervan?'
Hij mocht mevrouw Killjoy graag. Hij zou haar altijd dankbaar blijven, want als zij er niet was geweest, zou Fanny nu niet zijn vrouw zijn. Maar daar ging het niet om. Fanny was van hem, en van hem alleen en de gedachte haar genegenheid voortdurend met een ander te moeten delen, was hem op dat moment onverdraaglijk. Hij wist dat ze hem liefhad, maar hoe kon hij haar liefde tegen zijn liefde afmeten? Zijn gevoelens voor haar waren meer dan liefde alleen, het was een brandende hartstocht die hij moest bedwingen. En er waren momenten dat hij zelfs jaloers was op de aandacht die ze aan het kind gaf, en hij besefte maar al te goed dat dit krankzinnig was.
Er waren tijden dat hij twijfelde aan zijn gevoelens voor haar. Was deze bezitsdrang wel normaal? Hij had hier geen antwoord op, want hij had niets of niemand om dit mee te vergelijken. Hij was er alleen van overtuigd dat dit gevoel niet af zou nemen zolang hij leefde. Ze was het middelpunt van zijn leven en voor hem draaide alles om haar. Maar hij zou nimmer wensen dat hem dit niet was overkomen. Zelfs toen ze zijn vee hadden verminkt en zijn oogst hadden verbrand, had hij er geen moment aan gedacht het haar kwalijk te nemen dat ze in zijn leven was gekomen. Maar nu ze erin was, was er bij hem iets wat haar volledige toewijding opeiste. Haar aandacht voor Carl had hem meer dan eens geërgerd, en had gemaakt dat het hem speet dat hij de jongen ooit had aangenomen. Maar toen dezelfde gevoelens tegen zijn eigen kind gericht waren geweest, had hij tegen zichzelf gezegd: rustig aan! Maar dit bevel was net zoiets als proberen een vurige hengst met een ezeltuig in bedwang te houden, want de hengst in hem viel niet te bedwingen. Behalve in één opzicht: hij ging nooit wild met haar lichaam tekeer, want in zijn armen leek ze een heel broos wezen. Toch was hij zich er voortdurend van bewust dat er in haar een kracht school die hij niet kon bedwingen. Het was een spirituele kracht die hem af en toe bang maakte, omdat hij hem niet kon begrijpen. Hij kon evenmin het feit onder ogen zien dat het hem aan gevoeligheid ontbrak.
Toen hij haar op de bank had gelegd vroeg zij: 'Wat vind je van Annies voorstel?' Waarop hij slechts kon - of wilde - antwoorden: 'Nou, we zullen mevrouw Killjoy moeten laten kiezen; nietwaar?'
Uiteindelijk bleek Ward zich geen zorgen te hoeven maken of mevrouw Killjoy bij hen kwam wonen, of naast hen. Meneer Killjoy stierf op 2 januari 1888, en hij werd drie dagen later begraven, in een storm met hagel en natte sneeuw.
Het was de gewoonte dat vrouwen niet naar een begrafenis gingen. Daarom bestond naast Ward en Billy het gevolg slechts uit Harry Bates, de violist, en James Wilson Carter, de Shakespeare-acteur, die toevallig op dat moment in de stad optrad, terwijl mevrouw Killjoy en Fanny hun terugkeer afwachtten met mevrouw Boorman, bij wie ze in de zitkamer zaten.
Vanaf het moment dat de kist het huis verliet was Fanny niet in staat geweest haar tranen te bedwingen, en mevrouw Boorman had ook gehuild, maar het gezicht van mevrouw Killjoy bleef helemaal droog. Zoals mevrouw Boorman later stilletjes tegen Fanny opmerkte was het heel, heel vreemd dat ze niet één traan had geplengd sinds meneer Killjoy de laatste adem had uitgeblazen, helemaal niets van dat alles. Maar waarschijnlijk, had ze eraan toegevoegd, had ze inwendig gehuild.
Enige tijd nadat de vier mannen terug waren gekomen en warm waren geworden met behulp van glazen whisky, en een warme maaltijd van gestoofd rundvlees met meelballetjes hadden genuttigd, bevond Ward zich alleen in de zitkamer met mevrouw Killjoy en Fanny, en mevrouw Killjoy zei rustig maar resoluut, in antwoord op Fanny's verklaring dat ze bij hen moest komen wonen, dat alles was geregeld, dat voor haar de gedachte aan een cottage niet langer een punt was en dat ze absoluut niet van plan was zich aan haar goede vrienden op te dringen, want ze had een overeenkomst getroffen met haar vriendin mevrouw Boorman. Mevrouw Boorman was alleen op de wereld en had slechts wat oppervlakkige kennissen. In de loop der jaren was er een hechte vriendschap tussen hen gegroeid en mevrouw Boorman had aangeboden het huis met haar te delen, en uiteraard met haar gezin. En ze had eraan toegevoegd: 'Waar zou ik iemand anders vinden die mijn gezin zo goed begrijpt als mevrouw Boorman?'
Waarop Fanny protesteerde: 'O, lieve mevrouw Killjoy, u weet heel goed dat wij u ook heel goed begrijpen.'
'Ja, dat weet ik, liefje,' haastte mevrouw Killjoy zich hun te verzekeren, 'maar heb je dat ook met je koeien en je eigen honden besproken, en niet te vergeten met je schapen?'
Op enig ander moment zou dit aanleiding tot veel gelach hebben gegeven, maar Ward noch Fanny glimlachte nu. Ward keek echter naar Fanny en zei: 'Ze heeft gelijk, weet je, ze heeft gelijk.' Toen keek hij mevrouw Killjoy aan en ging verder: 'Maar dat zal u er niet van weerhouden ons vaak te bezoeken.'
'O zeker niet. Ik zal ervoor zorgen dat ik zo vaak mogelijk naar jullie toe kom.'
Terwijl Fanny de enorme gestalte van mevrouw Killjoy opnieuw omhelsde, slaakte Ward heimelijk een zucht van opluchting, terwijl hij aan de andere kant voldaan was omdat hij Fanny nog maar enkele uren eerder had verteld dat hij het eens zou zijn met alle plannen die zij voor de toekomst van mevrouw Killjoy maakte.
Het leek hem of er een reusachtig paar armen was dat de greep op zijn vrouw zou loslaten, dat ze van nu af aan weer helemaal van hem zou zijn. Hij vergat voor het gemak de jaloezie die hij had gevoeld om haar aandacht voor zijn eerste kind, en ook de irritatie die werd veroorzaakt door de belangstelling die zij voor Carl toonde.
Van nu af aan zou het leven op rolletjes lopen, beloofde hij zichzelf.