5

De dikke gestalte van de dominee zwol op van verontwaardiging. 'Ik had niet gedacht dat ik dit ooit tegen jou zou moeten zeggen, Ward Gibson, maar ik vind jouw voorstel uitermate onverstandig. Je komt me hier vragen een afkondiging te doen van je huwelijk met een persoon die haar hele leven op het toneel heeft doorgebracht, en zoiets zou zelfs al twijfelachtig zijn als het om toneel in een hogere vorm ging, zoals om het nobele proza van Shakespeare, of de werken van Dickens. Maar een danseres van het laagste allooi...'

'Let op uw woorden, dominee! En laat me u dit vertellen: als het niet uit respect voor uw ambt was, was ik in staat geweest u languit tegen de vloer van de consistorie te slaan... Ja, deinst u maar snel achteruit, want ik kan u verzekeren dat ik met een dame trouw.'

'Dat denk je. Dat denk je. Maar hoe zit het dan met de dame die jij jarenlang het hof hebt gemaakt en die nu ontredderd, verguisd achterblijft? En het gewicht van de schande drukt niet alleen op haar maar op haar hele familie, zozeer dat zij het niet meer op kunnen brengen zich in de kerk te vertonen.'

'O, en dat vindt u zeker heel erg, hè? Dan wordt er geen lekkers meer uitgedeeld om uw dikke buik mee te vullen. U zult de speenvarkentjes en de lamsboutjes moeten missen, om nog maar te zwijgen van de dagelijkse melk, terwijl uw vicaris hiervoor moet betalen. Ja, dat is wel pech, hè dominee?'

Het gezicht van de dominee vertoonde nu niet alleen een purperen gloed, maar ook een uitdrukking die onthulde dat hij door een briesende woede werd verteerd. Hij riep uit: 'Je bent een slecht mens, Ward Gibson. En je brengt schande over dit dorp. Dit is een hechte gemeenschap van families. En laat me je wel vertellen dat het hele dorp er zo over denkt.'

Wards gezicht vertoonde een minachtende grijns. 'Dat kan wel zo zijn, dominee,' zei hij, 'maar hebt u eigenlijk enig idee hoe de mensen over u denken? Nu en in het verleden, zolang ik me kan herinneren? En als u het niet weet, dan zal ik het u nu vertellen. U bent een uitslover voor de welgestelden en u trekt zich niets aan van de mensen die slechter af zijn. U laat het aan de vicaris en aan anderen over zich om hen te bekommeren. Of de methodisten of baptisten, of zelfs mensen die geen lid van welke kerk dan ook zijn. En neem nou de familie Regan, uit Bracken Hollow. Die wilden zich niet laten bekeren om naar de St. Matthew's te gaan, en daarom vond u dat de oude man eigenlijk niet op het kerkhof mocht worden begraven. U had hem op de hei laten liggen, als u uw zin had gekregen, want er zat een vlekje aan hem, hè? Ze waren katholiek. Met de McNabs was het al net zo. Maar John McNab heeft u op uw nummer gezet, hè? Hij heeft u gewoon de deur uit geschopt. En het is ook al zo vreemd dat anderen, die een paar jaar geleden van de bedeling moesten leven, van honger zouden zijn omgekomen als ze niet waren geholpen door een paar onchristelijke mensen die in dit dorp wonen. Ja dominee, u zou raar opkijken als u eens wist hoe er over u in het dorp en in de wijde omgeving wordt gedacht. Maar de helft van uw gemeente durft geen mond open te doen uit angst dat het zal worden doorverteld aan hun werkgevers, bij wie u aan tafel uw buik zit vol te proppen. Nou, d'r is hier een lid van de gemeente, en een inwoner van het dorp, die u eens zal vertellen wat hij van u vindt, en dat is dat u een opgeblazen, domme onderkruiper bent... altijd een onderkruiper. Zo, nu weet u het.' Hierop keerde hij de briesende man de rug toe en stapte de consistorie uit, de kerk in, en daar schreeuwde hij, staande bij de kansel: 'De volgende keer dat ik een voet in deze kerk zet, zal het om een verdomd goede reden moeten zijn!'

 

'Ik zal wel met hem praten, Ward. Ik bedoel, ik zal hem zeggen dat ik jullie in de St. Matthew's zal trouwen. Die is netjes genoeg voor een trouwerij. Zelf geef ik er de voorkeur aan boven de St. Stephen's, hij is wat huiselijker. En ook wat gewijder, zou ik zeggen. En liefdevol gebouwd door de voorvaderen van kolonel Ramsmore. Dat was een beter idee dan dat grote stuk ijzer dat het altaar blokkeert. Dat hek irriteert me echt mateloos.'

Ward keek vriendelijk naar de jonge vicaris, die de volgende dag naar de boerderij was gekomen. 'Bedankt, Frank,' zei hij. 'Maar mijn besluit staat vast en Fanny is het daarin met me eens. Het zal een burgerlijke plechtigheid in Newcastle worden. Het maakt mij eerlijk gezegd geen mallemoer uit waar het gebeurt, als het maar gebeurt en wij kunnen trouwen.'

'Het is een heel charmant meisje, ik kan me je gevoelens voor haar heel goed voorstellen. Maar wat ik kwam zeggen is dat Jane het leuk zou vinden als je eens een keertje kwam eten. Het zal niet veel bijzonders zijn, want tot nog toe heb ik alleen maar wat nieuwe aardappels gekregen. En die komen slechts af en toe. Maar ik kan net zoveel koolrapen krijgen als ik kan bergen.'

'Ik hoorde een paar dagen geleden dat jullie je melk in het dorp bij Hannah Beaton moesten kopen.'

'Dat klopt, ja. En Jane heeft dat liever, zegt ze, omdat ik anders mijn hand moet ophouden en dankbaar moet zijn voor alle restjes die ik krijg. Ze wil geen liefdadigheid, zegt ze. Het zit haar danig dwars dat wij van de liefdadigheid moeten leven.'

'Liefdadigheid? Hoe bedoel je, Frank?'

'Nou ja, lady Lydia, weet je, blijkt een nicht te hebben die toevallig met de moeder van Jane op school heeft gezeten, en via de tamtam ontdekten ze dat die lieve Jane was getrouwd met een behoeftige en ziekelijke vicaris, en dat ze onder de meest verschrikkelijke omstandigheden leefden, bijna onder de rivier, in een achterbuurt van Newcastle. Dat kón gewoon niet langer. En omdat er een kerkje bleek te zijn met een zogenaamde pastorie ernaast, bewoond door een hoogbejaarde dominee die niet in staat was zelfs maar een dienst te leiden, en die daar alleen maar kon blijven dankzij de goedertierenheid van kolonel Ramsmore, luidde het voorstel de ouweheer naar een cottage te verhuizen en de arme vicaris alles over te laten nemen. Zijn vrouw en kind zouden dan tenminste frisse lucht krijgen, zo niets anders. En zo is het gekomen.'

'Hoe bedoel je, Frank, ziekelijk? Mankeer je iets? Je hebt er nooit iets over tegen me gezegd.'

Frank Noble klopte op de linkerkant van zijn borst en zei: 'Een beetje tuberculose. Een klein beetje maar. Ik hoest niet eens meer. Het gaat echt goed met me. Maar ik moet je eerlijk bekennen,

Ward, en dat zou ik zelfs niet tegen Jane zeggen: ik zit nog liever in het havengebied, met nog veel meer mensen die in hetzelfde schuitje zitten en van wie sommigen zich de longen uit hun lijf hoesten, want weet je, de mensen daar zijn anders. Ik heb altijd een hekel gehad aan dorpen. Ik ben opgegroeid aan de rand van een dorp, ongeveer zoiets als hier.' Hij gebaarde met zijn hoofd. 'En er was veel ergerniswekkends, buiten de scherpe standsverschillen. Ik weet dat er verschil moet zijn, dat is altijd zo geweest en dat zal wel altijd zo blijven. Maar ik stoorde me hevig aan de bekrompenheid van beide groeperingen en ik kon voor geen van beide begrip voelen. En dat voel ik nog steeds niet.' Hij boog zich naar Ward en fluisterde: 'Ik weet niet waarom ik in dit pak loop... waarom ik om zo te zeggen deze baan heb. Ik heb het God een aantal keren gevraagd, maar Hij geeft nooit een duidelijk antwoord. Jane daarentegen verkeert op veel betere voet met Hem en ze krijgt iedere keer een duidelijk antwoord. Ze vertelt me minstens één keer per week dat ik de grootste vergissing van m'n leven heb begaan bij het kiezen van mijn loopbaan. En ik moet je zeggen, Ward, dat als ik opeens zou besluiten mijn biezen te pakken en een baan op een scheepswerf of in een fabriek, of zelfs in de mijn, te nemen, zij een gat in de lucht zou springen. Dat weet ik wel zeker.' Hij lachte even. 'Misschien nu niet meer zo erg als drie jaar geleden, voor we kinderen hadden. Maar jij komt in elk geval een keertje eten. Wanneer?'

'Zeg jij maar wanneer.'

'Doe dan maar donderdag. Donderdag is altijd een rustige dag, vind je niet? Tegen de tijd dat het woensdag is, heeft de plaatselijke bevolking in de kroeg al zo veel op de lat laten zetten dat donderdag een betrekkelijk droge avond is. Op vrijdag is iedereen druk om alles klaar te maken voor de markt op zaterdag, gevolgd door 's avonds een flinke slok in de kroeg om een punt achter de week te zetten. Dat geldt natuurlijk niet voor ons groepje methodisten. Fatsoenlijke lui, die methodisten. Altijd al gevonden.'

Hij liep achteruit weg, lachend en zwaaiend, en Ward schudde zijn hoofd en glimlachte breed. Frank was een man naar zijn hart en naar zijn idee had Frank beslist niet het verkeerde beroep gekozen. Hij hoorde een eigen gemeente te hebben en hij hoorde niet bang te zijn om zijn mening vanaf de kansel te verkondigen. En dan had hij vast meer dan zes preken per jaar. Het was fijn dat hij tenminste één goede vriend had... Maar waar had hij het over? Hij had toch zeker een aantal goede vrienden? Zo was daar Fred, opgetogen omdat hem was gevraagd getuige voor de bruidegom te zijn. En zijn vader, zijn broers, John en Will, en mevrouw Newberry, die had beloofd een huwelijkstaart te bakken. Het had een verrassing moeten zijn, maar omdat Fred niet goed was in het bewaren van geheimen, wist hij al dat deze taart twee lagen zou hebben, met het beste eiwitglazuur op een bovenlaag van amandelspijs.

Hij bleef de jonge dominee na staan kijken tot hij uit het zicht was verdwenen. Toen draaide hij zich om en liep haastig het huis in.

In de hal riep hij: 'Waar ben je?' En Annie riep van boven: 'Waar dacht je?'

Hij holde met twee treden tegelijk de trap op terwijl hij riep: 'Wat doe je daar?'

Opnieuw kreeg hij ten antwoord: 'Wat dacht je?' Haar stem leidde hem naar de kamer die de slaapkamer van zijn ouders was geweest, en daar stond Annie op een stoel om de gordijnen van het raam te halen.

'Wat doe jij nou? Kom eens gauw van die stoel af. Met jouw gewicht zak je er nog doorheen en breek je je benen. Kom eraf, mens!'

'Breng me niet uit m'n evenwicht als je niet wilt dat ik boven op je val. En wacht even tot ik deze pin uit de ring heb gehaald.'

Toen ze dat had gedaan liet ze het zware gordijn los, waarbij de helft op zijn hoofd viel. Toen ze weer vaste grond onder de voeten had, riep ze uit: 'Die hadden er al jaren geleden af moeten worden gehaald. Je moeder hield van wandkleden. Ze heeft deze minstens vijfentwintig jaar geleden bemachtigd. Vlak voordat jij werd geboren verkochten ze de spullen van Quayle Manor. Het was toen prachtig spul, maar ik wed dat het nu alleen al de aanblik van water niet eens zal verdragen. Het zal in stukken uiteenvallen.'

'Wat wil je er dan ophangen?'

'Dat hangt van jou af, en van wat je koopt. Ik denk dat iets lichts wel aardig is, iets wat bij het nieuwe tapijt zal passen. Jawel.' Ze wees met een vinger. 'Kijk eens naar je voeten. Dat spul ligt er al vanaf dat ik hier in huis ben gekomen, en het moet doortrokken zijn van het zweet van je vaders blote voeten. Want weet je, als hij eenmaal in huis was, vertikte hij het op pantoffels te lopen.'

Hij deed een stapje bij haar vandaan en zei: 'Nou, dat is dan tapijt en gordijnen. Hoe staat het met het meubilair, Annie? Wil je dat ook allemaal weghalen?'

'Wat ik nu wil is niet van die zogenaamd bijdehante antwoorden van jou. En het feit dat ik dit doe, wijst alleen maar op jouw verregaande onnozelheid, want als je een beetje verstand in je hoofd had gehad, had je juffrouw Fanny hier mee naartoe genomen om haar te vragen wat voor kleur gordijnen zij zou willen. En dat kun jij nu doen. Ga je vanavond naar haar toe?'

'Natuurlijk ga ik vanavond naar haar toe.'

'Dan stel ik voor dat je morgenochtend ook naar haar toe gaat om haar hierheen te halen, want volgens mij moet ze wel tegen de muren op vliegen, zoals ze daar de hele dag in dat pension zit.'

Hij keek naar haar, zoals ze de zware gordijnen, waar het stof uit opwolkte, bijeenraapte, maar hij zei niets tot ze met haar armen vol langs hem heen wankelde en hij voorstelde: 'Wat zou je ervan zeggen als ik haar morgen meebracht om haar de komende drie weken hier in huis te laten logeren?'

Ze bleef staan, strekte haar kin over de stof heen en zei: 'Daar zou ik me heus niet over opwinden.'

'Nee, jij denk ik niet, Annie. En ik ben in staat om het te doen ook. Weet je dat de oude Tracey heeft geweigerd ons in de kerk te trouwen?'

'Néé!'

'Ja. En toen heeft Frank aangeboden ons in de St. Matthew's te trouwen. Maar ik heb nee gezegd, en ik heb hem verteld dat we gewoon naar de burgerlijke stand gaan.'

'Het is een vreselijke ouwe rotzak, die man.' Ze hees de gordijnen verder in haar armen en zei toen op ernstige toon: 'Misschien is dat ook maar beter, want ik weet niet of je het weet, maar er woedt zo ongeveer een burgeroorlog in het dorp. D'r zijn er die aan jouw kant staan, en d'r zijn er die aan de kant van Daisy Mason staan. Ik heb zelfs begrepen dat de twee jongens van Mason de zaak nog verder op de spits hebben gedreven. Wat die gaan doen, of wat ze zouden willen doen, valt niet te zeggen, maar willen en doen zijn twee verschillende dingen. Die Pete heeft een grote bek. Maar Sep doet nog geen vlieg kwaad. Hoe dan ook, we zullen wel zien welke kant het uit gaat, nietwaar? Trouwens, ik heb een eiercustard voor haar gemaakt. Neem die maar mee. Ze heeft wat bijvoeding nodig, en je zult vast niet met een kleerhanger met een jurk eraan willen trouwen, hè?'

Ward knikte, wat op dat moment het antwoord op haar opmerking was en hij zei zacht: 'Ja, we zullen gewoon moeten afwachten.' Daarna draaide hij zich om, liep naar het koper-met-ijzeren bed en bleef ernaar staan kijken. Hij was in dat bed geboren en zijn vader was erin geboren. Maar toen had er een ander matras in gelegen. Twee veren bedden, zeiden ze, en je zakte door het ene in het andere.

Hij keek om zich heen. Het was een grote kamer. Het meubilair was van goed, solide mahonie, maar de muren konden wel een nieuw behangetje gebruiken. Annie had gelijk, het moest wat gezelliger worden gemaakt. En ja, Fanny moest er inspraak in hebben, dus zou hij haar 's ochtends vroeg gaan halen en haar 's avonds weer terugbrengen, en ze zouden samen plannen maken voor het huis.

Hij klampte zich aan het voeteneind van het bed vast terwijl hij enerzijds wel een sprong van vreugde zou willen maken en anderzijds een mengeling van bitterheid en spijt voelde. Spijt omdat hij niet in dezelfde kerk kon trouwen als zijn vader en moeder; spijt dat het hele dorp op die dag niet één kon zijn met hem, zoals hij had begrepen dat op de trouwdag van zijn ouders het geval was geweest; spijt dat de schuur beneden niet zou weergalmen van het geluid van de violen van Harry Bates en Jack Mulberry en de accordeon van Amos Laker, van gelach en vrolijkheid en dolle pret die toenam naarmate de drank vloeide.

Hij schudde zijn hoofd, als een hond die het water van zich afschudt. Waarom zou hij zich iets van de lui in het dorp aantrekken? Hij had daar nog steeds vrienden. Het enige wat werkelijk van belang was, was dat zij weldra hier zou zijn... - zijn gedachten snelden vooruit - in dat bed. Hij waarschuwde zichzelf dat hij niet moest vergeten wat hij van Nell had gehoord: het was niet alsof Daisy Mason naar dat bed kwam, o nee, maar een jong meisje, broos, als een engel. Ja, als een engel. Maar wel een lachende, vriendelijke, geweldige engel, een heel ander wezen dan iedereen die hij ooit had gekend.

Ja - hij stond even stil bij dit punt - anders, heel anders. Dan was er dat punt van de rug van Carl. De morgen na de dag dat zij haar hand op hem had gelegd, zat er geen pus op het verband. Hoewel de striemen er nog allemaal zaten, leken de littekens anders, lichter, alsof ze na verloop van tijd zouden verdwijnen. Hij was erdoor geschokt geweest, maar toen hij het Annie vertelde, bleek zij dit grif te geloven. Ze had wel van zulke dingen gehoord, had ze gezegd. Mensen met genezende handen. Jawel, had ze vervolgens uitgelegd, vroeger werden die wel als heksen verbrand. Goddank was dat verleden tijd. Grotendeels, tenminste, had ze eraan toegevoegd.

Hij liep langzaam naar het hoofdeinde van het bed en raakte een van de kussens op de peluw aan. Hij zei hardop: 'Ik zal je nooit op enigerlei wijze verdriet doen.' En daarna: 'Moge God me vergeven als ik dat toch zou doen.'