Deel 1

 

 

1

Hij was één meter tachtig, goedgebouwd en hij had geen gram vet aan zijn lijf. Zijn haar was blond, bijna wit, en dit werd benadrukt door zijn verweerde huid. Zijn bewegingen waren soepel, zoals hij onbewust demonstreerde toen hij van de hoge bok van de boerenwagen sprong.

De boerenwagen had opgebouwde, afneembare zijkanten, en daarom boog hij zich over het achtereind van de kar en haalde er een mand vol boodschappen uit, samen met twee pakjes die in dun bruin papier waren gewikkeld en een dun boek dat hij nu in de binnenzak van zijn jas duwde. Toen riep hij tegen het paard: 'Blijf even staan, ik ben zo weer terug.' Haastig liep hij over het erf naar de keuken van de boerderij.

Toen hij de pakjes op de tafel wilde leggen, riep Annie vanuit de bijkeuken: 'Leg ze daar niet neer! Ik wil gaan bakken. Leg ze maar op het bankje.' Ze kwam de keuken binnen. 'Hoe is het gegaan?'

'Heel goed, eigenlijk. Boter en kaas voor dezelfde prijs, en de groenten wat meer vanwege de droogte. Waar is meneer?'

'Beneden op het land, denk ik, om ervoor te zorgen dat die Ieren een betere klus klaren aan dat hek dan de vorige keer.'

'Dat hek was er echt wel goed in gezet. Het moet zijn afgebroken door iemand die verstand van het boerenbedrijf had. Dat was geen kwajongensstreek.'

'Ja, dat ben ik met je eens. Ik moet zeggen Carl, als dat gepest weer gaat beginnen, op welk gebied dan ook, dan raakt-ie door het dolle heen. Sinds de hond van mevrouw Killjoy te grazen is genomen, geloof ik niet dat hij nog één nacht rustig heeft geslapen. Mevrouw heeft het er ook moeilijk mee. En Jessie heeft weer een van haar huilbuien.'

'Wat is er nu weer aan de hand?'

'Ik zou 't niet weten. Of misschien weet ik het ook wel. Maar daar hebben we het nu maar even niet over. Je kunt je maar beter gaan verkleden om aan de slag te gaan, want ik denk dat je een zware nacht tegemoet gaat. Billy's rug heeft het vanmorgen weer begeven. Ik had nooit gedacht dat ik mijn man zou horen zeggen dat er hier een knecht bij moet komen. Maar hij heeft gelijk, weet je, want jij doet zo ongeveer het werk van twee.'

'Maak je over mij nou maar geen zorgen, Annie. Ik kan achtenveertig uur doorwerken zonder slaap, dat weet je.' Hij glimlachte. 'Gek is dat. Als ik drie dagen vrij heb, ben ik weer zo fris als een hoentje. Maar geef me er vijf, en ik word wakker met een duf hoofd, alsof ik de avond ervoor aan het bier ben geweest.'

'Heb je ook wol voor me meegebracht?'

'Ja, ik heb alles waar je om had gevraagd.'

'En ook de toffees voor de meisjes? Nou, als ik jou was, en je hebt nog een moment, ga dan eerst juffrouw Jessie zoeken om haar voor de verandering als eerste haar toffees te geven.'

'Hoe bedoel je, haar voor de verandering als eerste geven, Annie?'

'Net wat ik zeg, jongen. Omdat ze tegenwoordig in dit huis niet vaak op de eerste plaats komt. Misschien is het je niet opgevallen. Hij is niet onvriendelijk tegen haar of zo. Maar hij behandelt haar anders dan de jongste. Vanaf het eerste begin dat hij die zag, was er niemand anders voor hem, omdat ze zo op mevrouw lijkt. Hij had een volwassen en een kleine uitgave, en zijn eerstgeborene werd aan de kant gezet. Ach, wat loop ik toch te zeuren? Jongen, jij roept dingen in me op waarover ik niet het recht heb te spreken.'

'Ik heb niets gezegd.'

'Het gaat niet om wat je zegt, maar om hoe je kijkt, zoals je daar staat. Hoor eens, verdwijn uit mijn ogen, wil je?'

Hij liep naar buiten, maar hij lachte niet. Annie had gelijk waar het meneer en zijn kind, zijn eerstgeborene, betrof. Hij had nooit gezien dat hij haar hoog optilde, of zijn armen wijd opende om haar erin te laten hollen, zoals met Angela. Het viel moeilijk te geloven dat Angela bijna acht jaar was, want ze had nog steeds iets elfachtigs, iets babyachtigs in haar blik en haar manier van doen. Terwijl Jessie, van bijna negen, fors en groot voor haar leeftijd was, maar wel goedgebouwd. En hoewel ze heel leuk om te zien was, had ze niets van de aantrekkingskracht van haar zusje. Hij maakte het paard van de wagen los, zette het in de stal en zei: 'Ziezo, ga eerst maar eten. Ik borstel je straks wel af.'

Hij duwde de deur van de melkschuur open, haalde een papieren zakje uit zijn jaszak en wierp dit naar de jonge vrouw die zich van de werktafel had omgedraaid, met een houten schep in iedere hand. Haar gezicht straalde en ze riep blij: 'Dankjewel, Carl.'

'Roomtoffees. Een nieuwe partij, vers gemaakt. Ze zijn altijd heel snel uitverkocht. Het is een maand geleden dat ik voor het laatst iets heb kunnen bemachtigen.'

Ze zei weer: 'Bedankt.'

'Alles goed?'

Ze aarzelde even en zei toen: 'Ja. Ja, alles goed.'

Hij keek haar vanuit de verte aan, toen deed hij snel de deur dicht en liep naar haar toe.

'Is er iets?'

Ze wendde haar hoofd af, met een sombere blik in haar donkere ogen. Toen zei ze: 'Ik heb het met juffrouw Jessie aan de stok gehad. Ze zat te huilen en toen wilde ik haar troosten en toen ging ze me te lijf.' Ze wees naar haar kin. 'Ze heeft haar klauwen gebruikt.'

Ze staarde in zijn gezicht, waarvan het beeld haar dag en nacht bijbleef. Zijn vriendelijke ogen, zijn smalle maar mooie mond, zijn mooie haar. Voor haar was hij heel mooi. Sinds ze hier in dienst was, had hij niet één lelijk woord tegen haar gezegd. Mevrouw was vriendelijk, meneer was welwillend. Billy was ook welwillend, zelfs meer dan dat, en mevrouw Compton wist zich in haar aanwezigheid te schikken. Maar Carl was altijd heel vriendelijk, begrijpend en attent geweest en hij had haar veel geleerd, veel meer dan iemand daar in het huis wist. De middernachtelijke uren met de boeken en de kaars, wanneer hij haar niet alleen leerde spellen, maar ook waar de thee vandaan kwam en wat er met de steenkool gebeurde wanneer die hier uit de mijn was gehaald. En ze had zelfs de naam van de laatste minister-president geleerd, meneer Gladstone. Ze wist nog goed hoe ze had gehuild om die jongetjes in de Tower, in Londen. Ze zou niets van deze dingen hebben geweten als Carl er niet was geweest.

Hij vroeg: 'Weet je ook waarom ze dat deed?' Waarop zij knikte en zei: 'Jawel. Ze zat sip te doen dat niemand van haar hield, en ik begreep hoe ze zich voelde.'

'O Patsy.' Zijn vingers gleden over haar wang, maar hij zei niet: 'Ik hou van je, Patsy.'

Toch dacht ze dat hij van haar hield, maar ze dacht ook dat ze begreep waarom hij niets kon zeggen. Hij moest nog veel bereiken. Hij was in het gezin opgenomen. Hij at samen met hen. Hij zat ook bij hen in de kamer met mevrouw te praten over allerlei boeken, dingen waar vrouwen van boeren anders meestal niet over praatten. Maar aan de andere kant was mevrouw geen gewone boerenvrouw. Ze leek in geen enkel opzicht op een boerenvrouw. Ze was broos en ze had veel geleerd en ze had, zoals haar vader zei, het tweede gezicht. Haar pa zei dat ze veel leek op het Ierse kleine volkje dat hij in dit land was tegengekomen. Werd dat niet bewezen doordat ze een dier beter kon maken? Toch had ze vorig jaar de hond van die dikke vrouw niet kunnen genezen. Maar aan de andere kant had ze er nauwelijks de kans voor gekregen, want de vrouw had het dier snel meegenomen. Dat was me een dag geweest.

Ze voelde hoe dat sterke gevoel weer in haar opkwam, dat gevoel van onafhankelijkheid, dat gevoel dat haar af en toe dwong, haar hoofd voor niemand te buigen. En dat deed ze ook niet, behalve voor Carl. Maar hij was anders. Toch maakte dit gevoel dat ze een stap achteruitdeed, zodat zijn hand omlaag viel, en dat er een zekere waardigheid in haar stem klonk toen ze zei: 'Dank je wel voor het snoep.' Zelfs tegenover hem zei dit gevoel haar dat ze zich nooit goedkoop mocht maken.

Carl was zich van dit gevoel bewust. Er waren tijden dat er een wolk tussen hen neerdaalde, en dat hij niet begreep waarom dit was. Dus draaide hij zich om, liep de melkschuur uit en zei: 'Ik kan me maar beter gaan verkleden. Ik heb nog een hele avond werk voor de boeg.'

Toen hij de deur van zijn huisje opendeed, bleef hij abrupt staan, want daar, in zijn gemakkelijke stoel, zat Jessie.

Ze stond niet op toen hij de deur achter zich dichtdeed, maar zei: 'Ik weet dat mamma heeft gezegd dat ik niet in jouw huis mag komen, maar het kan me niets schelen als ik op m'n kop krijg. Ik voel me vreselijk. Ik heb me de hele dag al vreselijk gevoeld.'

'Hoor eens, Jessie,' zei hij zacht. 'Ik heb haast. Ik moet me verkleden voor m'n werk. Er is veel te doen. Als jij nu naar het huis zou willen gaan en...'

Ze sprong overeind en riep met hoge, doordringende stem: 'Wees nou niet net zoals de rest. Ga nou niet zeggen dat ik moet ophoepelen. Iedereen zegt aldoor tegen mij dat ik moet ophoepelen. Niemand houdt van me. Niemand, helemaal niemand.'

'Wat een flauwekul. Natuurlijk houden de mensen van je.'

Ze stond nu dicht bij hem, met haar hoofd achterover, en ze keek hem aan terwijl ze vroeg: 'Hou jij van me?'

'Natuurlijk houd ik van jou. Ik houd van jullie allebei. Ik heb altijd gezegd dat ik van je heb gehouden omdat jij de eerste baby was die ik mocht aanraken. Natuurlijk houd ik van je.'

'Maar je houdt niet zoveel van mij als van Patsy Riley, hè? Niet op de manier waarop je van haar houdt.'

'Jessie, nu moet je echt ophouden. Ik houd niet van Patsy Riley, ik bedoel...'

'Je houdt niet van Patsy Riley? Zij denkt dat je van haar houdt. Ik heb haar in haar gezicht gekrabd, weet je dat? Ik heb haar in haar gezicht gekrabd. Ik heb gezegd dat ik het weer zou doen als zij niet ophield met jou achterna te lopen.'

'Patsy loopt me niet achterna.' Zijn stem klonk nu scherp. 'Jij bent degene die me achternaloopt, Jessie, niet Patsy. Hoor eens...' Hij zweeg toen ze haar hoofd boog en de tranen over haar gezicht stroomden en langs haar neus omlaag vielen. Hij zuchtte diep, liep naar haar toe en sloeg zijn arm om haar schouders. Hij zei: 'Stil nou maar. Je moet echt dat malle idee dat niemand van je houdt uit je hoofd zetten. We houden allemaal van je.'

Haar schouders schokten en ze schudde heftig haar hoofd. Snikkend bracht ze uit: 'Nee. Pappa houdt niet van me. Hij weet niet eens dat ik besta. Hij ziet alleen maar Angela. Het is altijd Angela voor en Angela na. Hij vertroetelt Angela. Hij gooit haar in de lucht en vangt haar weer op.'

'Nou ja, het zou ook een hele klus zijn om jou in de lucht te gooien, want je bent al een grote meid.'

Ze rukte zich van hem los en schreeuwde zo ongeveer: 'Ja, ik ben een grote meid, en ik ben lelijk, en zij is fijn en mooi en ze lijkt op mamma. En pappa houdt van allebei, maar hij houdt niet van mij! Hoor je me? Hij houdt niet van... mij!'

Carl zweeg. Dit was niet het gepruil van een meisje van acht, bijna negen. Ze was geen kind meer. Haar besef van het gebrek aan ouderlijke liefde had haar tot een volwassene gemaakt.

Hij stak zijn hand naar haar uit, maar ze deinsde achteruit en liep naar de deur. 'Ik weet wat je gaat zeggen en ik geloof je niet.' Hierop trok ze de deur open en slaakte vervolgens een luide kreet van schrik toen ze tegen haar vader op botste.

Wards stem klonk laag, vanuit zijn keel, bijna als een grom, toen hij zei: 'Wat heb ik nou gezegd over nalopen? Je moet een pak slaag hebben, meisje!' Hij greep haar bij de schouders, draaide haar rond en gaf haar zo'n harde klap voor haar achterwerk dat ze bijna door de lucht vloog. Toen duwde hij haar in de richting van het huis en schreeuwde: 'Ga meteen naar binnen.'

Hij keek Carl kwaad aan en schreeuwde: 'Je moet eens ophouden met haar in de watten te leggen. Ze is geen klein kind meer. Ze wordt gewoon onhandelbaar.' Daarna ging hij zonder op een antwoord te wachten op gedempter toon verder: 'Hoe was het op de markt?'

'Heel goed. De prijzen bleven constant, groenten gingen omhoog, maar dat komt door de schaarste.'

Ward stapte over de drempel de cottage binnen en liet zich vermoeid in de stoel vallen die zojuist nog door Jessie was vrijgemaakt, en hij zei moeizaam, alsof hij de woorden tussen zijn tanden door moest duwen: 'Het is weer begonnen.'

'Nog meer omheining neer?'

'Erger dan dat. Mike Riley heeft het me verteld. Hij had vorige week twee konijnen gevonden. Ze waren vergiftigd, ze waren helemaal opgezwollen.'

'Waar had hij die gevonden?'

'Aan de rand van het terrein van Forest Hall, vlak naast ons onderste land. Maar konijnen gaan niet op slag dood. Bovendien is er niemand die de kolonel een streek wil leveren.'

'O, dat weet ik zo net nog niet. D'r zijn heel wat kerels in de Hollow die hem wel wat aan kunnen doen, omdat hij hen met zijn jachtgeweer heeft bedreigd.'

'Ja, maar zij zouden niet zo gauw konijnen vergiftigen. Begrijp je dat niet? Ze zouden hun eigen vlees dan onbruikbaar maken.'

'Ja.' Carl knikte. 'Daar zit wat in. Vindt u dat we de kudde hogerop moeten brengen?'

Ward stond op en zei: 'Ik weet niet wat ik moet vinden. Als we buiten geen problemen hebben, dan hebben we ze wel binnen. Ik moet nu kijken hoe het met die dochter van me is. Ze bezorgt haar moeder veel verdriet, en dat wil ik niet.' Hij keek Carl recht aan. 'En laat haar hier niet meer binnen.'

'Ik heb haar niet binnengelaten, ze zat hier toen ik thuiskwam. En... en meneer, ik moet dit zeggen. Ze... ze doet vooral zo omdat ze... omdat ze troost nodig heeft.'

'Troost? Ze is toch zeker niet zielig...?'

'Nee. Maar ze heeft er behoefte aan dat er van haar gehouden wordt, evenveel als van... als van juffrouw Angela. Weet u, ze is heel anders.' *

Ward knikte. 'Ja, natuurlijk is ze anders dan Angela. Ze heeft altijd al voor problemen gezorgd, vanaf dat ze een baby was. Weet je nog die toestand met haar toen ze twee was en steeds huilde en sloeg? O, praat me nou niet van liefde en troost.' Hij liep stampend naar buiten. 'Maak een beetje voort. Bill is weer door zijn rug gegaan. Hij kan niet voor het melken zorgen.'

Carl staarde even naar de open deur. Toen liep hij erheen en deed hem met een klap dicht. Het was de eerste daad van opstandigheid die hij ooit tegen zijn baas had begaan...

Fanny zat op de rand van het bed van haar oudste dochter, in de meisjeskamer op de zolder. Ze had haar armen om haar heen geslagen en zei: 'Stil nou maar, stil maar. Hij heeft het niet zo bedoeld. Maar weet je, er is je al vaker verteld dat je Carl niet na moet lopen. En je mag ook niet lelijk doen tegen Patsy.'

'Hij... hij heeft me geslagen.'

'Je vader slaat je niet echt. Hij heeft je alleen maar een tik voor je achterste gegeven. Ik geef je ook weleens een tik voor je achterste, en dat doe ik ook bij Angela.'

'Nee, dat is niet waar, mamma.' Het betraande gezicht ging uitdagend omhoog. 'Je slaat mij veel harder dan Angela. Je geeft Angela alleen maar een tik voor de grap.'

Fanny keek haar dochter aan en ze bedacht, net als Carl, dat dit meisje geen klein kind meer was, althans niet in wat ze dacht. Maar Fanny besefte ook dat alle liefde die ze dit kind kon geven niet opwoog tegen het gebrek aan liefde van de kant van haar vader, en de manier waarop hij volledig in beslag werd genomen door hun jongste dochter en haarzelf. Ze had in de loop der jaren vaak gewenst dat Angela niet zo sprekend haar evenbeeld was geweest, zowel uiterlijk als innerlijk. Ze verbaasde zich inwendig over Wards blijvende gevoelens voor haar, waar hij in de loop der jaren zo zwaar voor had moeten boeten. Net zoals zij er ook zwaar voor had moeten boeten met het verlies van de innige vriendschap en liefde van haar geliefde mevrouw Killjoy. Die scène op het erf zou ze nooit vergeten. Mevrouw Killjoy had twee gezinsleden moeten verliezen, Beatty en Rose. Eén door vergevorderde leeftijd, de andere zonder duidelijke reden, behalve dat het tijdens een bezoek aan haar was gebeurd. En ze had net zoveel om hen getreurd als om meneer Killjoy, misschien zelfs meer, want dit waren haar kinderen. Op deze bewuste dag had ze Charlie en Sophia meegebracht, en toen ze klaar waren om te gaan, was alleen Charlie te vinden. Iedereen hielp zoeken, en ten slotte was Patsy Riley degene die haar vond. Het meelijwekkende gejank had haar naar een ondiepe sloot getrokken, en daar was een schepsel dat probeerde er op drie poten uit te klimmen.

Toen Patsy haar terug naar het erf had gebracht, bleek ze twee kogels in haar dijbeen te hebben, en om met de woorden van een van de mannen uit de Hollow te spreken: 'De dikke vrouw jammerde als een geestverschijning toen ze dit schepseltje zag.'

Fanny wist nog hoe ze het zachte lijfje van Sophia in haar armen had gehouden, hoe ze had geprobeerd de pijn te verlichten, daar kennelijk in was geslaagd, want het hondje hield op met jammeren toen Ward de kogels uit haar poot haalde. Maar toen de poot van het dier was verbonden en Sophia weer in de armen van haar bazin lag, hield tot haar verbazing mevrouw Killjoy niet alleen op met jammeren, maar schreeuwde ze kwaad tegen haar: 'Ik betreur de dag dat ik jou naar dit huis heb gebracht, want er heerst hier boosaardigheid. En ik kan je er meteen bij vertellen dat meneer Killjoy dat ook vond. Hij heeft me voorspeld dat Ward tot zijn laatste snik zal moeten boeten voor het feit dat hij jou hierheen heeft gehaald. Dat was nadat jouw lieve Pip werd vermist. En wat was er met hem gebeurd? Doodgeschoten. Ja, er heerst hier boosaardigheid.' En in de daaropvolgende geschokte stilte was ze in haar wagentje gestapt. En zo was ze uit hun leven verdwenen.

Ze dacht terug aan de scène toen ze Pip hadden gevonden. Hij was ook met een luchtbuks beschoten, maar in de kop. Wat echter erger was, was dat hij was gevonden door Phil Steel, een knecht van de kolonel. Ward was onmiddellijk naar Forest Hall geraasd om de kolonel ervan te beschuldigen dat hij de hond van zijn vrouw had doodgeschoten. De kolonel, die altijd kortaangebonden was, had gezegd dat hij in geen dagen zijn geweer had gebruikt, maar dat als Ward niet snel van zijn land verdween, hij het nu meteen ging doen.

Deze woordenwisseling had een verrassend gevolg, want de volgende dag kreeg Fanny bezoek van lady Lydia in eigen persoon. Ze was gekomen om te zeggen dat ze het heel verdrietig vond dat het hondje dood was, en ook om mevrouw Gibson ervan te verzekeren dat noch de kolonel noch een lid van zijn personeel de laatste dagen op jacht was geweest. Vervolgens had ze de twee knappe dochters van mevrouw Gibson geprezen en ze had gezegd dat de jongste veel op haar moeder leek. Was het niet opvallend hoe verschillend de karakters van kinderen konden zijn? Zo was er haar eigen zoon, wiens gelaatstrekken veel op die van zijn vader leken, maar wiens karakter net als het hare was: hij hield helemaal niet van jagen. En ze had er met een vertrouwelijke glimlach aan toegevoegd dat de kolonel zich hier hevig over opwond, omdat voor hem als militair schieten bij wijze van spreken zijn vak was. Maar het hebben van een zoon die niet van doodmaken hield - van wat voor soort dan ook - zorgde nog weleens voor een botsing.

Fanny wist nog hoe ze op dit laatste punt met lady Lydia had ingestemd. Daarna had ze haar bedankt omdat ze zo vriendelijk was geweest langs te komen, waarop lady Lydia haar had verzekerd dat ze al lange tijd graag kennis met haar had willen maken en dat ze hoopte dat ze nu af en toe eens op bezoek mocht komen, en ze hadden samen een kop thee in de zitkamer gedronken.

Je zou zo denken dat toen in het dorp bekend werd dat lady Lydia bij de vrouw van Ward Gibson op bezoek ging dit het signaal zou zijn om alle verdere pesterijen achterwege te laten. Het tegendeel was echter waar. Ze namen eerder nog toe. Er stonden hekken open, het vee liep weg, steunen werden losgetrokken, er werden zelfs openingen in stapelmuurtjes gemaakt. Maar de wandaden werden altijd 's nachts bedreven. Het was onmogelijk iedere meter omheining of muur rond de boerderij in de gaten te houden. En als Ward zijn ergernis tegen Fred of zijn vader ventileerde, of bij de smid, waarbij hij zo ongeveer eiste dat ze hem een vingerwijzing gaven ten aanzien van wie hierachter zat, werd er bij wijze van antwoord slechts zwijgend met een hoofd geschud. Het was alsof ze genoeg kregen van zijn gemopper of, zoals hij tegen Billy zei, dat ze wisten wie het was maar het niet wilden zeggen. Hierop had Billy rustig geantwoord: 'Ja, misschien wel.'

Soms had Fanny de grootste moeite haar bezorgdheid voor Ward te verbergen, want ze was niet alleen fysiek zwak, ook haar geestelijke weerbaarheid leek minder te zijn geworden. Vooral sinds die episode met haar lieve vriendin, want de laatste woorden van mevrouw Killjoy zouden haar voor altijd bijblijven. Ze begon zich ook af te vragen of het voor iedereen misschien niet beter was geweest als zij nooit naar dit huis was gekomen, Ward nooit had ontmoet en daarom nooit de overweldigende liefde van een man had ondervonden, en ze had reeds enige tijd onder ogen moeten zien dat die liefde inderdaad overweldigend was. Daarbij vergeleken was haar liefde slechts nietig, en ze besefte dat het niet goed of gezond was om zo hoog in iemands achting te staan en te worden behandeld alsof zij nimmer tot slechte gedachten of daden in staat zou zijn. Ze besefte echter ook dat haar man dit nooit zou begrijpen, want hij beschouwde haar als iemand die heel anders was dan alle anderen.

'Pappa houdt niet van mij, helemaal niet.'

Fanny's stem klonk streng en ze stak haar vinger naar haar dochter op. 'Dat mag je niet zeggen, Jessie. Dat is niet waar.'

'O mamma!' Het meisje kwam van het bed overeind en bracht haar gezicht op dezelfde hoogte als dat van haar moeder, en ze vroeg nadrukkelijk: 'Waarom jok jij, net als Carl? Hij jokt de hele tijd. Hij zegt dat hij van me houdt, maar hij houdt veel meer van Patsy. Hij zegt dat hij niet van haar houdt, maar het is wel zo.'

'Houd je mond, Jessie. Houd onmiddellijk je mond. Al dit domme gepraat over liefde. Het moet nu echt afgelopen zijn. Laat me je één ding zeggen.' Ze greep haar dochter bij de arm. 'Als Carl van Patsy houdt en Patsy houdt van hem, dan is dat iets heel natuurlijks, want zij zijn volwassen. Zoiets gebeurt wanneer mensen volwassen zijn. Maar jij bent nog niet volwassen en je moet niet zo praten.'

'Hij zei dat hij niet van haar hield.'

'Wat zeg je?'

'Carl zei dat hij niet van haar houdt. Ik heb het hem gevraagd.'

'Je had het recht niet om hem dat te vragen. Ik vind dat je vandaag heel ondeugend bent, Jessie, en ik word daar verdrietig van. Hoe kun je verwachten dat mensen van je houden als je zo ondeugend doet?'

'Ik ben ondeugend omdat niemand van me houdt en omdat er nooit iemand van me heeft gehouden.'

Fanny deed haar ogen dicht. Dat een kind zo kon denken, op deze manier over liefde kon praten, was heel zorgwekkend. Het was net alsof ze ernaar graaide, alsof ze het uit de mensen wilde rukken. Zijzelf had haar liefde altijd getoond. Maar het was niet haar liefde waar het het kind om te doen was. Jessie zocht de liefde van haar vader, of van Carl, de liefde van een man. Ze had zo'n gedachte in verband met haar dochter het liefst van zich af willen zetten, maar ze wist, diep in haar binnenste, dat die al enige tijd geleden was ontstaan.