Deel 1
1
In februari 1916 bracht de post formulier W.3236 van het ministerie van Oorlog. Dit behelsde het bericht dat de ontvanger zich moest melden bij een bepaald onderdeel van de strijdkrachten. Als dit niet gebeurde, zou de betreffende ontvanger als deserteur worden aangemerkt. De ontvanger diende zich eveneens bij het plaatselijke rekruteringsbureau te melden of schriftelijke bewijzen aangaande het recht op vrijstelling op te sturen. Maar die vrijstelling, aldus het schrijven, moest vergezeld gaan van een verklaring van het plaatselijke tribunaal waarvoor hij zou zijn verschenen.
In november 1915 was Gerald verschenen voor een tribunaal dat bestond uit plaatselijke zakenlieden van wisselend niveau, van de bankdirecteur tot de slager. Er waren ook vrouwelijke leden en hij vond hun ondervraging heel venijnig, toen hij naar waarheid verklaarde gewetensbezwaren te hebben. Hij had er echter op gewezen dat hij veel voedsel aan de gemeenschap leverde. En hij vermoedde dat alleen al om deze reden, en vanwege de bijzondere sympathie van twee leden van het tribunaal, de uitspraak voor drie maanden werd uitgesteld.
Hij wist dat deze opschorting in zekere zin een kwestie van geluk was geweest, omdat zijn bezwaren niet op godsdienstige gronden hadden berust, want er waren veel jongemannen die dit uitsluitend deden om hun hachje te redden. Het was niet onredelijk te vermoeden dat geen enkele gewetensbezwaarde uitsluitend om zijn principes bezwaar maakte.
Hij had dit heel duidelijk tegen zijn moeder gezegd, waarop zij antwoordde: 'Ik kan het hun niet kwalijk nemen. En ik smeek je, Gerald, doe alsjeblieft wat ik vraag. Doe dit voor mij, anders zie ik jou ook nog in de gevangenis belanden.'
'Daar ben ik volledig op voorbereid, mama.'
'O, zeg dat alsjeblieft niet.' Ze deed haar ogen stijf dicht en draaide zich met een ruk om. 'Je hebt me al eens verteld wat sommige mannen van jouw compagnie, zoals je ze noemt, in de gevangenis moeten doorstaan. Ik kon het gewoon niet geloven, maar sinds die man die zich voor soldaat uitgaf erover in de krant heeft geschreven... nou, sindsdien weet ik dat er enige waarheid in schuilt.'
'Het is allemaal waar, mama. Sommige legermensen en gevangenbewaarders behandelen deze gewetensbezwaarden slechter dan de Duitsers dat zouden doen. Ze beweren dat de Duitsers barbaren zijn, maar ze hebben geen flauw idee hoe onze dappere Engelsen zich gedragen. Ja, het is écht waar dat ze in de boeien worden geslagen en soms worden mishandeld, omdat ze weigeren iedere vorm van werk te verrichten die deze barbaarse toestanden laat voortduren. Mama, deze mensen zijn naar mijn mening helden.'
'Dus jij wilt ook een held zijn?'
'Nee, ik niet. Ik ben niet zo'n held. Zo zit ik niet in elkaar.'
'Nou, waarom doe je dan niet wat ik vraag? Je hebt zelf een tijdje geleden gezegd dat je het niet erg zou vinden om op een ambulance te werken en te gaan helpen. Dus wat is het verschil met je aanmelden bij de vrijwillige ambulancedienst? Want je zei dat sommige Rode Kruis-eenheden geen gewetensbezwaarden wilden.'
Gerald slaakte een diepe zucht voor hij zich in een stoel liet ploffen en zei: 'Het is een te gemakkelijke uitweg.'
'Gemakkelijk? Als ik Arthur moet geloven krijgen ze de akeligste klussen en worden ze in Frankrijk overal naartoe gestuurd.'
'Wat weet Arthur Tollett daar nou van? Hij heeft zijn hele leven in het leger gezeten.'
'Ja, Arthur heeft zijn hele leven in het leger gezeten, maar hij heeft heel ruimhartige standpunten. En... en hoewel ik dat misschien niet mag zeggen, moet me toch van het hart dat hij de dingen heel anders ziet dan je vader.' Ze liep naar hem toe en liet zich naast hem op haar knieën vallen, pakte zijn hand en zei: 'Doe dit alsjeblieft voor mij. Ik ben helemaal uitgeput van de zorgen over jou.'
Hij boog zich naar haar toe, nam haar gezicht in zijn handen en zei zacht: 'En ik ben moe van de zorgen die jij je maakt over mij. En wat ga jij doen als ik nu wegga? McNamara zal het nooit alleen kunnen.'
'Ik zal hem helpen. Ik ben veel sterker dan ik eruitzie. Zolang ik maar weet dat jij niet in de gevangenis zit en...'
Hij zuchtte diep en zei: 'Stil nou maar. Goed. Laat me nog eens naar dat formulier kijken.'
Ze sprong zo ongeveer overeind, holde naar de lage tafel en kwam terug met het papier.
Hij ging rechtop zitten en las voor: 'Ik, zus en zo, en zo en zo, en zo en zo, van de zo en zo, zo en zo, zal bij het verrichten van diensten bij de vrijwillige ambulancedienst, de Friends' Ambulance Unit, verklaren mij te houden aan de voorwaarden die me recht geven op de bescherming van de conventie van Genève en ik zal gehoor geven aan de regels, bepalingen en bevelen van de bevelvoerende officier of van het comité, mits ik niet word opgeroepen tot de dienst en mijn gewetensbezwaren tegen het verrichten van militaire diensten worden gerespecteerd.'
Hij keek zijn moeder aan en zei: 'Het gaat om een Friends' Ambulance Unit, maar ze zeggen wel dat ik me aan alle militaire etiquette moet houden wanneer ik een uniform draag, waar je zelf voor moet zorgen, net als voor je eigen uitrusting. Dat vind ik wel een beetje gortig. Zij zorgen voor eten en onderdak en ze betalen je reiskosten. Wat aardig van ze.' Hij keek weer naar haar, en las toen verder: 'U wordt geacht voor de duur van de oorlog te dienen, maar met het recht na zes maanden te vertrekken' - hij knikte even naar haar - 'hetgeen vermoedelijk betekent dat ik toch voor de gewapende troepen zou worden opgeroepen... O mama!'
Ze keek hem aan, en haar blik was zo meelijwekkend dat hij zei: 'Oké, oké. Ik heb het beloofd, ik zal het doen. Zal ik jou eens wat zeggen? Je bent nog erger dan welk tribunaal ook. Ik zou me tot mijn laatste snik tegenover hen kunnen verdedigen, maar als jij zo zielig kijkt...' Hij trok haar overeind, sloeg zijn armen om haar heen en zei: 'Ik ben al jouw zorgen niet waard. Echt niet. Ik weet dat ik geen knip voor de neus waard ben. Het enige waar ik een beetje sterk in ben is in mijn zogenaamde principes, en dat komt alleen maar omdat ik er niets voor voel een andere kerel met een bajonet in de buik te steken. Oké, oké! Mijn conversatie wordt nu grof, zelfs nog voor ik in het leger of in wat voor vrijwillig korps dan ook zit.'
Ze glimlachte. 'Eenheid, lieverd. Vrijwillige eenheid.'
'Vrijwilligerseenheid? Allemachtig!' Hij schudde zijn hoofd. 'Hoeveel tijd geef je me voor ik op de stippeltjeslijn teken?'
'Niet meer dan vierentwintig uur, lieverd.'
'Dat méén je niet!'
'Toch wel. Uit wat ik van Arthur heb begrepen kunnen ze je voor een nieuwe commissie slepen, en dan geen plaatselijke, en die zouden je geen drie maanden uitstel geven. O lieve help toch! De gedachte alleen al maakt dat ik...'
'Goed, goed. Ik heb dus nog vierentwintig uur. Wat ga ik daarmee doen?' Hij draaide zich om en liep naar een van de hoge ramen die uitkeken over het terras, en na een tijdje draaide hij zich om en zei: 'Ik denk dat ik dronken ga worden. Gewoon stomdronken.'
'Daarvoor ligt er niet meer genoeg wijn in de kelder, lieverd.'
'Wie heeft het over de kelder? Ik ga eens flink de bloemetjes buitenzetten in het dorp, ik zal ze iets geven om aan te denken, en dan zal ik wel in een cel belanden en dan moet jij me komen vrijkopen.'
Ze glimlachte toegeeflijk. 'Doe dat, lieverd, maar niet voor etenstijd. Het is Nancy's vrije avond en de kokkin heeft zo veel last van haar benen dat ze niet meer van de keuken naar de eetkamer heen en weer kan lopen. Dus wacht er maar mee tot na het eten.'
Ze legde haar hand in een teder gebaar tegen zijn wang en glimlachte naar hem voor ze de kamer uit liep. Hij keerde zich weer naar het raam en liet zijn blik over het terras gaan, over de oprit en over dat deel van de bloementuin dat ze hadden schoongemaakt. Het zag er nu kaal uit, maar in werkelijkheid zat het vol zaden, bollen en jonge planten die hun komend voorjaar een goede oogst zouden geven. Hij keek daaraan voorbij, over de hoge haag, naar waar hun grootste werk lag, waar nu vele rijen heldergroene winterkool en spruitkool te zien waren. Verder, naar de voorraadschuur, waar kisten met wortels en koolrapen en dergelijke klaarstonden voor de zaterdagse markt. Hij voelde een steek in zijn maag, die opsteeg naar zijn borst, en toen naar zijn keel. Slechts de angst dat dit gevoel in de vorm van tranen uit zijn ogen zou komen, maakte dat hij zich omdraaide.
Hij had tot op dit moment nooit beseft hoezeer hij het werk op zijn land en dit huis en zijn moeder zou missen. En ja, de kleine bezoekster die af en toe langskwam, niet alleen naar het boswachtershuisje, maar ook naar dit huis. Hij was zich verantwoordelijk voor haar gaan voelen en hij maakte zich zorgen over haar. Of liever gezegd, over haar toekomst.
Het kalf was moederloos. De koe was kort na het kalven gestorven en had een ziekelijk kalf achtergelaten dat om te overleven iedere vier uur moest worden gevoerd en Janie hielp hieraan mee.
Het kalf was ondergebracht in een klein, afgeschoten gedeelte aan het eind van de lange koestal. Carl had haar verteld dat het dier zich daar getroost zou voelen door de geluiden van de andere koeien. Het kalf lag nu op een bed van stro en om het een constante warmte te geven hingen er twee brandende lantaarns in de buurt.
Janie zat met haar rug tegen het schot en praatte zacht tegen het dier dat er roerloos bij lag: 'Toe nou, je zult dit heel lekker vinden.'
Toen het kalf haar kop van de speen afwendde, kneep ze er wat melk uit op haar vingers, stopte een vinger in de bek en wreef voorzichtig over de lip. Nu begon het dier te zuigen, en Janie stopte behendig de speen in de bek, hield de kop een eindje achterover en zei: 'Goed zo. Drink maar lekker op, dan word je gauw een grote meid, of', - ze glimlachte even - 'een grote koe.'
Toen de fles halfleeg was hoorde ze Mike de stal binnenkomen terwijl hij tegen iemand praatte. 'Weet u,' zei hij, 'kijkt u maar naar de lengte hier. Er is heel veel werk te doen, en dit is nog maar de helft. Dus wat we hier nodig hebben is meer hulp, we kunnen echt niemand missen.'
Toen hoorde ze een stem, die ze niet herkende, antwoorden: 'Nou, ik denk dat jij wel veilig bent.'
'Net als alle anderen, meneer.'
'Ik begrijp dat je een zoon hebt die hier voor je werkt.'
'Jawel, u bent goed op de hoogte. M'n zoon werkt hier voor me, maar hij is bijna veertig. Dus ik denk dat 't zonde van uw tijd is om te kijken of hier nog rekruten zijn.'
'O, niet helemaal hoor. Ik heb er gisteren nog vier in het dorp gevonden.'
'Nou, dan waren die zeker halfdronken.'
Janie hoorde de vreemdeling lachend antwoorden: 'Nou, niet helemaal, maar het helpt wel. Maar dat dorpje van jullie is wel een raar dorp, hoor!'
'Het is niet mijn dorp, meneer, en dat is het nooit geweest ook.'
'Nee? Je schijnt er geen hoge dunk van te hebben.'
'Dat klopt.'
'Nou, als ik ook maar de helft moet geloven van alles wat ze daar in die kroeg beweren, dan heb ik d'r niks aan gemist. Allemachtig, wat hebben die daar een sterke verhalen. Maar misschien zat er toch wel een kern van waarheid in, want ze zeiden dat alle ellende begon toen jouw baas een meisje uit het dorp liet zitten om met een dansgrietje uit Newcastle te trouwen. Klopt daar iets van?'
'Voor een deel, meneer. Ze was geen grietje, ze was een dame.'
'O! Maar hij heeft wel iemand laten zitten?'
'Daar weet ik niet zo veel van. Ik kan alleen maar herhalen wat ik heb gezegd: zijn vrouw was een dame.'
'Nou, maar is het waar dat degene die hij zogenaamd heeft laten zitten later zijn huis in brand heeft gestoken?'
'Ze heeft het huis niet in brand gestoken, het was alleen maar een akker.'
'O, alleen maar een akker. Nou, zoals ik al zei vertellen ze daar knap sterke verhalen. Ze zeiden zelfs dat ze de vrouw, ik bedoel de... dansdame, met een katapult had vermoord. Ik moest erom lachen, maar ze zwoeren dat het waar was.'
Het bleef even stil in de schuur. Toen zei de vreemdeling: 'Ze zeggen dat hij haar naar een inrichting heeft laten sturen en dat ze daar tot op de dag van vandaag zit.'
Mike gaf nog steeds geen antwoord, tot de vreemdeling, nu op gedempte toon, zei: 'Ze hadden verder nog een heel smerig verhaal over dat drie kerels uit het dorp zijn dochter zouden hebben verkracht, en dat zij nog maar een meisje van vijftien was. En dat ze een kind kreeg, en dat het kind nu... Je zegt niks, dus d'r zal wel iets van waarheid in zitten. Allemachtig! Ik kan alleen maar zeggen dat als ik erbij was geweest, ik de vader van dat meisje had geholpen die rotzakken uit te kleden, zoals ze zeiden dat hij had gedaan, om ze in de kerk aan het koorhek vast te binden. Reken maar! En ik had 'm ook geholpen om ze er goed van langs te geven. Die lui verdienen de kogel. Ik kan je verzekeren dat 't dorp me al niks beviel toen ik er binnenkwam. Ik moet dan wel rekruteren, en ik neem alles wat ik kan krijgen, want dat is m'n plicht, maar zoals gezegd, dat dorp beviel me meteen al niet. En ik heb heel wat dorpen gezien. Ze zijn allemaal vreemd op hun eigen manier. Geef mij maar een stad. En echt, ik geloofde er de helft niet van. Maar ik begrijp nu dat er toch wel wat in zat. Dat kind zal wel nooit te weten komen waar ze van afstamt, hè? En dan hebben ze 't nog over de wreedheden van de Duitsers, en wat die met de Belgische vrouwen hebben gedaan! Nou, volgens mij kan het niet veel erger zijn dan wat je hier in dit dorp meemaakt. Hoe dan ook, we vertrekken vanavond, en dat zal me niks spijten. Maar bedankt, makker, dat je me alles hebt laten zien. En ik geloof je op je woord dat de hele boel hier door ouwe sukkels wordt gedaan.'
Er klonk gelach, daarna ging de deur van de stal dicht en de lege fles viel uit Janies hand in het stro. Ze bleef over het kalf heen naar de muur zitten staren...
Ze wist niet hoe lang ze daar had gezeten, maar ze leek weer tot zichzelf te komen toen Jessie riep: 'Ben je in slaap gevallen, liefje?'
Ze draaide zich om en zag Jessie in de opening staan. Ze gaf geen antwoord, maar probeerde haar benen, waarin ze kramp had gekregen, te strekken. Jessie stak haar handen onder Janies armen en hielp haar overeind. Ze zei weer: 'Ben je in slaap gevallen?' Waarop Janie mompelde: 'Ja, ik denk het.'
Jessie bukte zich om de lege fles op te rapen. 'Het kalfje heeft goed gedronken. Kijk, ze ziet er al beter uit. Kom nu maar mee.'
'Toen ze door de stal liepen, boog Jessie zich naar haar toe en zei: 'Je was vast in slaap gevallen, je ziet er versuft uit. Is alles goed met je? Ben je niet moe?'
Janie schudde langzaam haar hoofd. 'Nee,' zei ze. 'Het was daar warm.'
'Ja, en daardoor ben je kennelijk in slaap gevallen. Kom even een kop thee drinken. Ik heb wat van die scones gebakken die jij zo lekker vindt.'
Janie dronk een kop thee en dwong zichzelf een scone op te eten. 'Moet ik mijn geschiedenisles vanmorgen maken? Ik... ik zou het later vandaag ook kunnen doen.'
Jessie keek haar onderzoekend aan. 'Nou, je hebt je Engels en je aardrijkskunde al gedaan,' zei ze nadenkend. 'Ja, ik denk dat je je geschiedenisles wel later kunt krijgen. Maar wat wil je dan nu doen?'
'Ik wil graag even een eindje wandelen.'
Jessie zweeg even. Ze had zich nog net weten in te houden om niet te zeggen: 'Je gaat toch zeker niet weer naar Forest Hall? Ik bedoel, je moet hen niet lastigvallen.' Maar ze wist dat als ze dat zei, Janies gezicht weer die uitdrukking zou krijgen waar zij zo bang voor was geworden. Er lag dan iets heel afstandelijks in haar blik en ze wilde echt niet dat het kind - zoals ze haar nog steeds beschouwde - bij haar vandaan bewoog, want ze waren de laatste tijd weer dichter naar elkaar toe gegroeid, ook al hield ze haar niet vast. Toch maakte ze zich zorgen om haar contacten met die man, die van die wonderlijke ideeën had en die gewetensbezwaarde scheen te zijn. Ze wenste vurig dat ze hem zouden dwingen dienst te nemen, zodat zijn afwezigheid zou maken dat hij zijn zelfgekozen verantwoordelijkheid voor Janie moest laten varen.
'Je gaat toch niet ver, hè? Want je wordt nog gauw moe.'
'Ik zal zorgen dat ik niet moe word, tante Jessie. Ik zal langzaam lopen.'
'Goed. Pak je dan goed in. Kom eens hier en trek je dikke jas aan en zet je wollen muts op.'
Ze hielp Janie in haar buitenspullen en sloeg een wollen sjaal om haar hals voor ze haar haar handschoenen gaf. Ze bukte zich, kuste haar op de wang en zei: 'Blijf niet lang weg, liefje, want we gaan bijtijds eten.'
Zonder enige verdere reactie, behalve een glimlach, draaide Janie zich om en liep naar buiten, over het erf en naar de weg, tot ze bij de overstap kwam. Toen ze eroverheen was geklommen, liep ze tot halverwege een akker, hees zich in zittende positie boven op een lage muur, zwaaide haar benen naar de andere kant en liep door het weiland naar het bos. Daarna liep ze langs nog een akker voor ze bij de rand van de kwekerij kwam en daarvandaan liep ze naar de eerste van de lange kassen. Toen ze daar Gerald zag, blijkbaar in een ernstig gesprek verwikkeld met McNamara, bleef ze staan. Maar McNamara wees naar haar, en toen kwam hij naar haar toe... haar vriendelijke man, en hij bleef voor haar staan en zei: 'Waar kom jij opeens vandaan? Dat is nou ook toevallig. Ik was juist op weg naar jou.'
'O ja?'
'Jazeker. Ik moest je iets vertellen. Kom mee naar binnen.'
Ze verroerde zich niet maar zei: 'Kunnen we eerst naar het huisje gaan?'
Hij keek haar even aan en zei toen: 'Ja, natuurlijk. Als je dat wilt.' Ze liepen naast elkaar over een hobbelig pad tot ze bij het huisje kwamen. De buitenkant was nu van alle gras en onkruid ontdaan en de deur hing recht in de scharnieren. Hij duwde de deur open. Toen ze eenmaal binnen waren en hij de deur had dichtgedaan, huiverde hij en zei: 'Nou, één ding is zeker: we kunnen niet lang blijven, want je bevriest hier. Maar ga even zitten.'
Ze liepen naar de volgende kamer, waarin niet langer een bed stond. Het raam was gerepareerd en de aanwezigheid van een aantal grote houten kisten wees erop dat deze ruimte voor opslag werd gebruikt.
Ze ging op een kist zitten, hij schoof een andere kist bij en ging tegenover haar zitten. Hij boog zich naar voren en vroeg: 'Wat is er aan de hand?'
'Ik weet het niet. Ik bedoel... ja, er is iets aan de hand. Maar dat moet al langgeleden zijn gebeurd. Langgeleden zijn er een heleboel verkeerde dingen gebeurd. En daarom...' Ze schudde haar hoofd. 'Daarom ben ik... ik.'
Hij zei rustig: 'Je draait er een beetje omheen. Wat is er gebeurd?' Hij zag hoe ze zich vooroverboog en haar handen tussen haar knieën duwde - een houding die bij haar altijd op verdriet wees. Toen begon ze: 'Ik zat in de koeienstal, want we hebben een ziek kalfje en ik moest dat de fles geven. Niemand kon me zien, er zit daar een scheidingswand. Toen kwam Mike binnen. Ik herkende zijn stem, maar de stem van de man die bij hem was kende ik niet. Ik begrijp nu dat hij een van die mannen is die rondgaan om rekruten te werven. Nou, hij was in een kroeg in het dorp en daar hoorde hij dingen die hij niet of maar half kon geloven en hij vroeg aan Mike of ze wel of niet waar waren.'
Ze keek naar hem op en zei: 'Ik begrijp nu hoe het allemaal komt. Waarom ik zo alleen ben, altijd alleen ben geweest. En waarom tante Jessie, toen ik haar een keer vroeg of mijn moeder, die boven was, ziek was en waar mijn vader was en waarom hij niet bij haar was, opeens tegen me gilde: "Hij is dood! Hij is dood! Hoor je me? Hij is dood!" En nu wou ik dat hij inderdaad dood was, want ik weet niet wie mijn vader is, hè?'
De woorden die op dat moment in hem opkwamen hadden godslasterlijk kunnen worden genoemd. Hij bleef haar in de ogen zien, terwijl hij zich het liefst van haar had afgewend, net als Jessie had gegild, maar dan niet dat haar vader dood was, maar liever: 'Het maakt niet uit wie je vader was. Jij bent jij, je bent wie je bent, jezelf, en je bent een geweldig klein meisje dat snel tot een lang, groot meisje zal uitgroeien.' O God, wat moest hij zeggen? Dit hoorde niet zijn taak te zijn. Dit hoorde haar door die koppige tante te worden verteld.
Maar hoe kon iemand zulk nieuws aan een kind vertellen? Ach nee, ze was geen klein kind meer, ze was nooit een kind geweest. Ze hadden haar nooit de kans gegeven een kind te zijn. Ze had een goed verstand en dat gebruikte ze. Een verstand dat was gescherpt in een volwassen wereld zonder liefde, of met een liefde die door angst werd gefrustreerd. Hij pakte haar handen vast. Toen zei hij moeizaam: 'Het maakt niet uit wie je vader was,' - hij kon niet zeggen wie van hen de vader was - 'jij bent wie je bent, een heel bijzonder iemand. Niet alleen voor je tante, maar... maar ook voor mij. Ja, ook voor mij.' Hij knikte. 'Blijf daar altijd aan denken.' Hij dacht dat hij nu een manier had gevonden om haar van de huidige situatie af te leiden door haar medeleven te wekken voor hem, en hij ging door: 'Het kan zijn dat je mij na vandaag een heel lange tijd niet meer zult zien. Ik moet over een paar uur vertrekken.'
'Néé! Néé! Ga alstublieft niet weg. U bent de enige die ik heb.'
'Ik móét wel, liefje. Ik ga niet in het leger, want zoals ik je geloof ik al heb verteld ben ik tegen het doden van mensen, maar dit is het soort werk dat anderen niet graag doen, weet je.'
Ze sloot haar ogen en schudde wanhopig haar hoofd. 'Dan heb ik niemand meer. Helemaal niemand.'
'Kijk me aan. Ik zal je schrijven en jij zult mij schrijven. En intussen moet jij blijven komen om mijn moeder te bezoeken. Ze is erg op je gesteld en dan kun jij haar af en toe gezelschap houden.'
'Zij is u niet. Ik kan niet tegen haar praten, haar dingen vertellen zoals ik bij u kan. U bent de enige met wie ik kan praten. En nu ik dit vreselijke weet, zal ik er met niemand anders over kunnen praten.'
'Nou, zo hoort dat ook. Het is allemaal gebeurd en voorbij, het is verleden tijd. Jij moet je eigen leven leiden. Daarmee bedoel ik...'
Ze schudde ongeduldig haar hoofd en viel hem in de rede: 'Ik weet wat u bedoelt. U bedoelt dat ik het nooit kwijt zal raken, dit... nou ja, wat ik weet.'
'Dat bedoel ik helemaal niet. Ik bedoel dat naarmate jij ouder wordt je gezonde verstand je zal vertellen dat dit iets is wat je moet accepteren. Je kunt jezelf niet veranderen. Je bent wie je bent,' - hij zweeg even - 'een heel mooi wezen.'
Toen ze tegen hem aan viel, sloeg hij zijn armen om haar heen, maar toen hij haar lichaam voelde schokken, duwde hij haar een eindje van zich af en zei: 'Stil nou maar. Geen tranen. Ik wil geen herinnering aan een betraand gezicht van je overhouden.' Ze knipperde hevig met haar ogen, en hij boog zich snel naar voren en kuste haar voorzichtig op haar voorhoofd. Maar toen ze haar armen om zijn hals sloeg, beet hij op zijn lip en ging staan. Hij knipperde nu ook met zijn ogen, keek op haar neer en zei: 'Kom mee. Dan gaan we nu naar mijn moeder.' Maar ze zei haastig: 'Nee, nee, alstublieft niet nu. En ik heb trouwens beloofd dat ik niet lang weg zou blijven. Maar ik zal gauw een keer naar haar toe gaan. Ja, heel gauw, want dan kan zij me vertellen wat u doet. En... en schrijft u me dan?'
'O ja, ik zal je zeker schrijven. En ik verwacht dat jij me lange brieven terugschrijft.'
'Ik heb nog nooit een brief naar iemand geschreven, maar ik kan goed schrijven.'
'Dan kun je je gaan oefenen in het schrijven van brieven.'
Ze stonden buiten het huisje en hij zei: 'Ik loop wel met je mee tot aan de overstap.' Maar ze antwoordde snel: 'Nee, nee, ik laat u hier achter. Dat doe ik echt liever. Ja, ik neem liever hier afscheid van u, omdat we elkaar hier voor het eerst hebben ontmoet. Ik reken die keer bij de muur niet mee.'
Hij stak een hand uit en zei: 'Tot ziens dan, liefje.' En zij legde haar hand in de zijne en zei: 'Tot ziens.' Daarna draaide ze zich om en liep weg. Hij keek haar na tot ze achter het struikgewas was verdwenen.
Langzaam liep hij terug naar Forest Hall. Toen hij zijn moeder had verteld wat er was gebeurd, vroeg hij haar: 'Wil je alsjeblieft een oogje op haar houden? Zorg dat ze zich hier thuis voelt. Probeer haar aan het praten te krijgen' - hij glimlachte - 'desnoods over mij.'
Ze kuste hem en zei: 'Wees maar niet bezorgd, ik zal op haar passen. En misschien kunnen we elkaar troosten als we je missen.' Ze voegde eraan toe: 'Lieve help, wat moet ik toch zonder jou beginnen?' Maar hij antwoordde: 'Zoals ik al heb gezegd is het meer een geval van wat moet ik zonder jóu beginnen.' En hij vulde in gedachten aan: 'En zonder haar.'