5

Het ging allemaal van kwaad tot erger. Ze wisten dit allemaal en het werd door iedereen gezegd: waar waren die verdomde generaals, die hun steeds weer bevalen op te trekken, alleen maar om voor de zoveelste keer te worden teruggedreven? Ergerniswekkende opmerkingen, maar wel heel veelzeggend wanneer ze werden geuit door de gewonden die nu als sardines in de treinen werden gepropt. Waarom kwamen zij niet naar het front? Nee, zij zaten in hun comfortabele onderkomens na het diner port te drinken, waarbij ze een toast uitbrachten op de koninklijke familie... op Engeland... op de vlag.

En dan die officieren. Wat verbeeldden die zich eigenlijk wel? Stelletje jonge snotneuzen. Maar als ze de mannen moesten aanvoeren... Nou, dan deden ze 't in hun broek - sommigen tenminste. Maar ze keken toch altijd op je neer.

In de treinen bestond echter geen verschil in rang, waren er geen officieren en manschappen, alleen maar een massa bloedig verminkte lichamen. Desondanks hoorde je af en toe iemand iets positiefs zeggen over een bepaalde officier, of zelfs over een sergeant, die misschien zijn leven had geriskeerd en het daarmee mogelijk had gemaakt dat de bewuste spreker in die trein lag.

Gerald was opgehouden zo veel brieven naar huis te schrijven. Hoewel hij de troost van Susie had, als ze vrij was, werd de verschrikking van deze oorlog hem af en toe te machtig. De wereld was volgens David in een slachthuis veranderd, en het abattoir was erg smerig. En op de opmerking van hun laatste aanwinst, een zekere Sydney Allington: 'God geeft ons kracht naar kruis', had David onmiddellijk geantwoord: 'Ja hoor, opoe Tet!' Waarop de jongeman besloot dat Gerald, David en Jim een vreemd stelletje bij elkaar vormden en hij vroeg zich af waarom zij daar eigenlijk waren in hun capaciteit van gewetensbezwaarden. Hij bleef hen formeel aanspreken.

In maart 1918 gebeurden er drie opmerkelijke dingen, waarvan er twee de oorzaak waren dat Geralds geest werd ondergedompeld in de vergetelheid waar hij zo vaak naar verlangde, om te kunnen ontkomen aan de dagelijkse verschrikking van de taferelen die hij niet alleen moest aanschouwen maar waar hij ook mee om moest gaan.

De eerste gebeurtenis vond plaats toen de trein langzaam naar de basis terugreed. Ze hadden vier zittende passagiers, die tegen de achterwand van de wagon leunden.

Bij het instappen had hij gezien dat twee van deze mannen elkaar hadden geholpen, waarbij de ene zijn enige bruikbare arm gebruikte om zijn metgezel te helpen hinken. Hij boog zich naar de dichtstbijzijnde man toe en vroeg: 'Hoe gaat het ermee?'

'Niet slecht. Maar Lawson, mijn vriend hier, ik geloof dat hij veel pijn aan zijn been heeft.' Iets in de stem van de man maakte dat Gerald oplettend naar het met modder overdekte uniform van de man keek. Toen boog hij zich naar Lawson en zei: 'Voel je je beroerd?'

'Gaat wel, meneer. Ik heb 't gehaald, dankzij de kapitein hier.'

Gerald richtte zijn aandacht weer op de andere man en zei: 'Zwaar gehad, meneer?'

'Ja, dat mag ik wel zeggen.' Hij wilde verdergaan, toen Allington, het buitenbeentje in dit team, hem op de schouder tikte en zei: 'Meneer Ramsmore, verderop heeft men u nodig. Meneer Matthew verzoekt om uw assistentie.'

Gerald knikte naar de soldaten en draaide zich om, terwijl hij dacht: verzoekt om uw assistentie. Die kerel maakte hem nog woester dan die hele oorlog bij elkaar. Hij had bijna 'verdomde kerel' en 'verdomde oorlog' gezegd, maar daar moest hij eens mee ophouden. Hij werd al even erg als de anderen, door voortdurend zulke krachttermen te gebruiken.

Hij ontdekte dat David problemen had met een ijlende en erg zieke man. 'Pak de spuit,' was Davids begroeting, en hij knikte naar verderop in de wagon, om zijn roep om hulp toe te lichten: 'Jim heeft ook zijn handen vol.'

Gerald wist dat het geen zin had om te zeggen: 'En Allington dan?' Want David kon die kerel niet uitstaan. Wat vreemd dat één persoon zo storend kon zijn in een team. Maar aan de andere kant, als je 't goed bekeek, dan was Allingtons motief om op dit moment hier te zijn zuiverder dan dat van hen, want in zijn geval kwam God eraan te pas.

Meer dan een uur later baande hij zich een weg terug naar de mannen die aan het eind van de wagon rechtop tegen de wand zaten. De trein had wat vaart gekregen en hij kon zien dat de soldaat zat te dommelen. De officier had zijn ogen wijdopen en toen hij hem zag, stak hij zijn goede hand op om Gerald te wenken.

'Ramsmore?'

'Ja, zo heet ik.'

'Vreemde samenloop van omstandigheden, zo heet ik ook.'

'Echt waar? Wat is de wereld toch klein.'

'Mag ik vragen of uw voornaam Gerald is?'

'Jazeker. En dat klopt.'

Gerald ging even een beetje rechterop staan. Toen bukte hij zich weer, tuurde in het gezicht van de jonge officier en zei: 'Je gaat me toch niet vertellen dat de naam van je vader Beverly is?'

Er klonk even gegrinnik. 'Nee, dat is de naam van mijn grootvader.'

'Grote hemel!'

'Ik heb veel over je gehoord.'

Gerald antwoordde nu wat stijfjes: 'Dat zal best.'

'O, niet op de manier die jij denkt.' De woorden werden snel uitgesproken. 'Nee, ik bedoel hier, op de route. Die lui daar weten er verdomme niets van. Ik ben heel blij je te ontmoeten.' Hij stak zijn hand uit en Gerald schudde die hartelijk.

'Ik ben Will. Als dit voorbij is moeten we samen eens een praatje maken. Zit je steeds op hetzelfde traject?'

'Meestal wel.'

'Grote hemel! Dan hebben jullie je portie oorlog wel gehad, en geen medailles. Hoe lang duurt zo'n rit?'

'Acht of tien uur, het hangt ervanaf.'

De jonge officier tuurde op zijn polshorloge en merkte op: 'We zijn nu al vijfenhalf uur onderweg. Allemachtig!' En het volgende moment vroeg hij: 'Ben je de laatste tijd nog thuis geweest?'

'Nee, niet meer sinds ik vorig jaar hier ben gekomen.'

Er viel een stilte. Toen keek de jongere man onderzoekend naar Gerald op en zei, ietwat bedachtzaam: 'Weet je, ik heb mijn stief-grootmoeder - of is ze mijn stief-overgrootmoeder? - nog nooit gezien. Ze zeggen dat ze een heel vriendelijke dame is.'

'Ja, dat is ze ook. En je moet deze omissie zodra je terug bent goed komen maken. Hoewel ik heb begrepen dat het grootste deel van Forest Hall door het leger is gevorderd.'

'Mijn grootvader had het vaak over Forest Hall, waar hij was opgegroeid. Maar hij dacht dat jullie al je land kwijt waren.'

'Niet alles, we hebben nog een paar hectare over. Ik had een kleine groentekwekerij.'

'Echt waar?'

'Ja.'

'Wat goed. Je zult wel popelen om weg te komen uit deze hel.'

Gerald gaf geen antwoord maar richtte zich op. Popelde hij om terug te gaan? Hij had de laatste tijd het vreemde idee gehad dat hij nooit meer terug zou gaan, dat hij dat huis van zijn leven niet meer terug zou zien. Het was een soort obsessie geworden die hij zoveel mogelijk probeerde te negeren.

Er ontstond wat beroering verderop in het rijtuig: er lag een man luid te roepen, niet om zijn vader of moeder, maar om iemand die Kleine Jackie heette, misschien een zoon.

Gerald gebaarde dat hij moest gaan en de jonge officier knikte en zei: 'We moeten contact houden.' In antwoord hierop knikte Gerald ook en zei: 'Ja, ja...'

Hij zag zijn verre familielid twee keer in het ziekenhuis van de basis, voor hij naar de haven zou worden vervoerd, en ze hadden elkaar de hand gedrukt en beloofd elkaar weer te ontmoeten. Will had ook gezegd dat hij zijn stief-overgrootmoeder zou opzoeken.

 

De tweede gebeurtenis schokte hem meer dan alle oorlogstaferelen en ambulancetreinen dat hadden gedaan.

De laatste brancard was overgedragen aan de hospitaalsoldaten, die luid hadden geprotesteerd waar ze die nu weer moesten laten. 'Ze hangen al aan het plafond,' zei er een. 'En als ze er niet gauw een paar naar de schepen brengen, kun je de volgende rit wel afzeggen, want ze kunnen net zo goed daar buiten blijven liggen als hier.'

David en Jim hadden dit allemaal al eerder gehoord en ze dienden hen van repliek, maar Gerald draaide zich om. Hij ging naar de douches en dan naar bed. Maar omdat hij langs de personeels-keukens en het dagverblijf van de verpleegsters kwam, sprak hij een zuster aan die de deur uit kwam: 'Is Susie er?'

Ze keek achterom, de kamer in, en deed toen de deur dicht. Toen keek ze naar hem op en zei stijfjes: 'Ze is er niet meer.'

'Hoe bedoel je: ze is er niet meer?' Hij draaide zich om en keek om zich heen. Niets wees erop dat er die nacht een bom was gevallen.

Het meisje zei: 'Ze is gisteren vertrokken. Ze is overgeplaatst.'

'Overgeplaatst? Waarheen?'

Ze haalde haar schouders op, en toen het leek of ze wilde weglopen, zei hij: 'Weet jij niet waarheen ze is overgeplaatst?'

'Niet precies. Ze zeiden dat ze terug naar huis moest... voor een opleiding of zo.' Ze glimlachte even en beet op haar lip voor ze wegliep, en hem verbijsterd liet staan.

Hij had haar drie dagen geleden voor het laatst gezien en haar alleen maar heel kort gesproken. Maar ze moest toen toch wel een vermoeden hebben gehad van wat er zou gebeuren. Waarom had ze hem dat niet verteld? Waarom niet? Ze was de laatste tijd een beetje... tja, een beetje afstandelijk geweest. Hij draaide zich haastig om en ging op zoek naar David.

Hij liep hem tegen het lijf toen hij de barak uit kwam en hij zei zonder omhaal tegen hem: 'Weet jij hier iets van? Ze zeggen dat Susie weg is. Die verpleegster dacht dat ze naar huis was gestuurd.

'Ja.' David wendde zijn blik even af. Toen zei hij: 'Ja, dat heb ik ook begrepen, ze schijnt naar huis te zijn gestuurd. Ik geloof dat ze daar een soort opleiding gaat doen.' Hij glimlachte een beetje triest. 'We zullen haar missen, onze Susie. Ze kon zo'n geweldige troost bieden. Jazeker.'

Gerald kneep zijn ogen een eindje dicht en bewoog zijn hoofd heen en weer zonder zijn blik van David af te wenden. Er had iets in die stem doorgeklonken wat hem niet beviel. Iets waarvan hij wenste dat hij het niet had gehoord, iets wat hij niet wilde begrijpen. Toch vroeg hij door. 'Wat bedoel je met geweldige troost bieden?'

'Nou, dat kón ze toch? Geweldige meid, die Susie. Ik wist dat het een beetje een schok voor je zou zijn. Dat was het ook voor mij, dat kan ik je wel verzekeren. Ja, Susies gezellige nestje zal zeer worden gemist.'

Hij zag de kamer weer voor zich: de kachel, de tafel, de olielamp, de koekenpan, het bed. Jawel, het bed, en de troost van dat bed. Er was niet veel ruimte in dat bed...

Davids stem kwam van een afstand tot hem. Hoewel hij op gedempte toon sprak, leek het in zijn hoofd toch heel luid, want hij zei: 'Kijk me toch niet zo aan, man. Je moet het hebben geweten. Allemachtig! Je móét het hebben geweten. En hoor eens, jij werd bevoordeeld: jij ging heel lang mee, vergeleken bij...'

Geralds vuist schoot uit, maar werd weggestompt door David. Maar toen hij dit gebaar herhaalde, voelde hij de dreun van Davids vuist op zijn mond. Hij proefde niet alleen zijn bloed, hij rook het ook en het rook even sterk als een hele treinwagon vol verminkte lichamen. Hij werd tegen de wand van de barak geduwd door Davids dikke, gespierde armen en borst, en met zijn gezicht dicht bij het zijne, hoorde hij hem zeggen: 'Ik kan je verzekeren, makker, dat jij een nog grotere idioot bent dan ik dacht. Begreep je nou echt niet dat zij een geboren bedwarmertje is? En daar mogen we de hemel dankbaar voor zijn. Ze wist heel goed wat ze deed en ze genoot ervan. Zulke vrouwen bestaan. En wij wisten ook wat we deden... met de risico's die we namen. Je bent toch zeker geen klein kind meer. Je wist wat er gaande was. Had je soms wat anders gedacht, gezien de makkelijke manier waarop je d'r kon krijgen? Ik had 't je moeten vertellen.'

David liet Gerald langzaam los en mompelde: 'Sorry. Je kunt maar beter even naar je lip laten kijken. Het is gek, maar jij bent wel de laatste persoon op Gods aarde met wie ik in deze verdomde oorlog had verwacht te moeten vechten. Het enige wat ik kan zeggen is dat ik niet ben begonnen en ik ga nu niet zeggen dat ik begrip heb voor je reactie, want dat heb ik gewoon niet. Ik had altijd de indruk dat jij wist wat je deed en dat je wist met wié je dat deed.

Hoe dan ook, ik weet dat de hoofdzuster haar al een tijdje in de gaten hield. Ze bezorgde de meisjes een slechte naam. Weet je, d'r zijn erbij' - hij knikte naar het ziekenhuis - 'die een kuisheidsgordel dragen. Ik kan het ze natuurlijk niet kwalijk nemen en ik kan het alle Susies van deze wereld ook niet kwalijk nemen, want de hemel mag weten wat we zonder hen zouden moeten beginnen. Het alternatief, zoals ik het zie, heeft me altijd een vieze smaak in de mond bezorgd.' Hij boog zich naar voren en keek in het witte, vertrokken gezicht van de man die hij zo graag mocht en die hij een vriend noemde, en hij zei: 'Ondanks al onze hoogstaande ethische bezwaren tegen deze allesomvattende slachtpartij blijven we toch gewoon mannen, met de behoeften van mannen. Er zitten geen heiligen bij. Wel een paar helden, en dat zijn degenen die thuis in Engelse gevangenissen zitten. Ja, die lui in de gevangenis zijn voor jou de ware helden. Gisteren heb ik nog een heel verhaal gehoord over hoe er een paar daar zijn behandeld, en het is ongelofelijk dat Engelsen andere Engelsen zo kunnen martelen. Ik heb nog liever Duitsers dan zulke lieden.' Hij zweeg even voor hij zich naar voren boog en zei: 'Kom op. Kom op, kerel. Zeg eens iets. Laten we dit vergeten. Zeg eens iets.'

Maar Gerald kon niets uitbrengen. Hij kwam bij de wand van de barak vandaan, veegde met de rug van zijn hand over zijn bebloede kin, draaide zich toen om en liep weg. En David stond hem na te kijken, boog toen zijn hoofd en mompelde: 'Wel verdomme!'

 

Hij was niet gek. Hij was geen onnozele hals. Hij was een ontwikkelde, uiterst intelligente man. Zonder opschepperig te zijn was dat hoe hij zichzelf zag. Hij zag de zinloosheid van de oorlog en de inhaligheid en de ongevoeligheid van hen die oorlog schiepen en van hen die deze voerden. Als veedrijvers die hun kudden naar het slachthuis dreven. Maar aan de andere kant ging dat beeld toch niet helemaal op: ze stuurden hun vee, hun bataljons, erheen, maar dat deden ze vanuit veilige onderkomens ver achter de linies, soms zelfs helemaal vanuit Londen.

Maar als hij dat zo goed kon inzien, waarom had het hem dan niet aan het denken gezet, die eerste avond, dat zij in tegenstelling tot hem heel bedreven was in de kunst van het beminnen? Ze had gezegd dat ze allang een oogje op hem had gehad. Maar ze had er niet bij gezegd - wat ze wel had kunnen doen - dat hij niet als de rest van haar clientèle was.

Clientèle.

Allemachtig. Wat een idee. Hij was niet alleen een onnozele hals, hij was een stomme idioot. En dan te bedenken dat zelfs de mogelijkheid van een huwelijk hem door het hoofd was gegaan. Hij had zich nota bene al afgevraagd of zijn moeder het met haar zou kunnen vinden. Hij herinnerde zich echter enige twijfel op dat punt. Maar waarom hadden er twijfels moeten zijn? Hij was daar verder nooit op ingegaan, want hij wist welke woorden zijn moeder zou hebben gebruikt om haar te beschrijven: goedkoop en een beetje ordinair. Maar zou dat hem ervan hebben weerhouden?

Hij vond het moeilijk zijn gevoelens ten aanzien van haar te analyseren. Was het liefde geweest, of alleen maar fysieke begeerte? Was je in staat het verschil tussen die twee te bepalen als je in zo'n toestand verkeerde?

 

In de loop van de volgende dagen hadden verscheidene leden van de eenheid commentaar op de verandering in Ramsmore. Hij had nooit veel te zeggen gehad, tenzij je met hem sprak over boeken of gedichten. Maar nu deed hij helemaal geen mond meer open. Dat wil zeggen, tot ongeveer 17 maart, toen een groot deel van het front twee dagen en nachten met gifgas werd bestookt. En dit was de derde en beslissende aanleiding waardoor hij volledig onderuitging, hoewel niet meteen.

Eerst moest hij de gevolgen van de gasaanvallen meemaken. De slachtoffers waren er afschuwelijk aan toe: het was één verstikte, naar lucht snakkende massa menselijkheid. Twee dagen en nachten lang hadden de Duitsers een groot deel van het front met gasgranaten bestookt. En dit bleek weldra de aanzet te zijn tot hun grote aanval. Het Rode Kruis met alle hospitaalsoldaten, hun eigen Friends' Unit met alle hulpkrachten, iedereen die beschikbaar was werd opgeroepen om deze toestroom, die weldra een vloedgolf werd, het hoofd te bieden. Het werd velen eveneens duidelijk dat Ramsmore niet alleen heel veel praatte, maar dat hij ook veel schold en vloekte. Waarop David te kennen gaf dat hij liever die norse, zwijgzame man had, en dat het huidige patroon in zijn ogen alle voortekenen vertoonde van een naderende zenuwinzinking.

Vanuit dit gebied reden er iedere dag treinen naar Rouen. Als ze 's avonds vertrokken, arriveerden ze pas om ongeveer vijf uur de volgende morgen. Maar wat erger was, ze kwamen langs enkele stations aan deze kant van Amiens, en daar zagen ze honderden gewonden op brancards op de grond liggen, en honderden en nog eens honderden lopende gewonden, die geduldig wachtten om in het een of andere voertuig te worden geladen.

Toen de geruchten de ronde deden dat het Vijfde Leger was weggevaagd, bereikte het moreel een absoluut dieptepunt en verwachtte iedereen het einde, waarbij men dacht dat wat er verder nog zou volgen, het nooit erger kon zijn dan dit.

Het eind kwam niet plotseling. Evenmin, tot Davids verbazing, als Geralds uiteindelijke instorting. Want gedurende april en mei was hij niet alleen zeer spraakzaam, maar werd hij ook ieder vrij moment schrijvend in zijn blocnotes gesignaleerd.

Op 2 juni stuurde Gerald een heel pakket met de hand geschreven materiaal naar het ministerie van Oorlog in Londen en met het verzenden daarvan klapte hij dicht. Hij lag die avond in zijn bed en hoorde vanuit de verte een stem die hem zei dat hij niet meer op mocht staan. En opeens werd hij omhuld door een geweldig vredige stilte.

Dus moest Gerald Bede Ramsmore, de gewetensbezwaarde, niet voor een militaire commissie verschijnen maar voor een medische, waarna hij in een ziekenhuis belandde, waar hij heel tevreden bleef liggen zolang niemand maar probeerde hem uit bed en op de been te krijgen, want dan werd hij agressief.

Hij arriveerde op een brancard in Engeland, zwaar verdoofd. Hij werd meteen naar het ziekenhuis gebracht. Hij was zich er niet van bewust dat de geallieerden zich opmaakten om weer in de aanval te gaan, en dit in augustus ook deden, en hij wist al helemaal niets van de wapenstilstand op 11 november.