4

Philip Patten kwam iedere dag langs. Toen Angela op donderdag nog steeds niets had gezegd vroeg Ward scherp: 'Hoe lang denk je dat dit zal duren?' En hij kreeg het botte antwoord: 'Misschien wel voor altijd, voor zolang ze leeft, net als haar angst voor mannen. Zulke gevallen komen voor. Ze is bang voor mij en bang voor jou. Maar ik weet niet hoe je dat zult moeten doorbreken. Je zult heel voorzichtig met haar moeten zijn. Dat is alles wat ik kan zeggen. Maar wat betreft de toekomst moet ik je waarschuwen dat tenzij er iets onverwachts gebeurt, iets wat in staat is een einde te maken aan haar huidige toestand - en dat zie ik echt niet gauw gebeuren - tja, dat er in dat geval weinig hoop is dat ze een normaal leven zal leiden. Maar' - hij slaakte een langzame, diepe zucht - 'je kunt nooit weten. We zijn geen heer en meester over ons eigen lot. God, als je in Hem gelooft, schijnt zo af en toe weleens in te grijpen.'

'Zwijg, man! Weet je wel wat je zegt?' Wards woorden klonken als een grom.

Philip reageerde niet met een scherp antwoord maar hij zei alleen maar: 'Ja, ik zal zwijgen, want ik weet maar weinig. Mijn opleiding vertoont grote hiaten. Ik kan alleen maar mijn boeken en mijn gezonde verstand volgen. En daarom moet je het af en toe aan het Hogere overlaten. Dat is het enige wat je kunt doen. Goed, ik moet weer eens gaan. Maar' - hij aarzelde - 'voordat ik ga moet me nog één ding van het hart. En dat is een goede raad: ik vind dat je eraan moet denken dat je twee dochters hebt, en dat Jessie ook in een shocktoestand verkeert. Ik vind dat ze zich er bewonderenswaardig doorheen slaat, maar dat komt alleen door de drankjes die ze inneemt.'

Zonder verder nog iets te zeggen liep hij naar de trap. Ward keek hem na, bijtend op zijn onderlip. Toen draaide hij zich om en keek naar de deur van de slaapkamer. Laat de rest aan het Hogere over, had hij gezegd. Nou, sommige dingen waren te lang in handen van die Hogere Macht geweest en kijk zelf wat daar van kwam.

Bij deze gedachte liep Ward snel naar beneden. Hij ging echter niet via de keuken, waar hij hoogstwaarschijnlijk de dokter tegen zou komen, voorzien van een warm drankje. In plaats daarvan opende hij de glazen deur die toegang gaf tot een kleine bloementuin. Daarna liep hij met een boog langs de achterkant van het huis naar de graanschuur, waar hij nog maar kortgeleden Mike Riley naar binnen had zien gaan met twee grote emmers in de hand. Hij wist uit ervaring dat Mike, als hij alleen was, die op zijn dooie gemak zou vullen, en het zou hem niets verbazen als hij hem rustend tussen de zakken aantrof.

Dit keer had hij het bij het verkeerde eind, want Mike wilde juist weer naar buiten gaan met de twee grote, zware emmers. Toen hij Ward zag, zette hij ze op de grond en zei: 'Zoekt u mij, meneer?'

'Ja Mike, ik zocht jou.' Hij wees naar de twee emmers en zei: 'Zet die maar even weg, ik wil de deur dichtdoen.'

Mike deed wat hem werd gevraagd en hij zag in het schemerlicht dat door een smal raampje naar binnen viel hoe Ward de deur dichtdeed en toen tussen de rekken van de smalle ruimte door liep voor hij op een kist, een eindje bij het raam vandaan, ging zitten. Terwijl hij Ward volgde, verbaasde hij zich over dit ongewone gedrag, maar hij keek nog verbaasder op bij de vraag die hem werd gesteld: 'Kan ik jou vertrouwen, Mike Riley?'

Mike kneep zijn ogen een eindje dicht, en zijn grote, brede gezicht verkrampte even voor hij zei: 'Als u mij vraagt wat ik daarop te zeggen heb, antwoord ik dat die vraag overbodig is, want u hoort te weten of u mij kunt vertrouwen of niet. Ik heb nog nooit ook maar één graankorreltje hiervandaan meegenomen, ook al heb ik zelf kippen. Ik heb Patsy nog nooit om een beetje boter of kaas gevraagd...'

Ward schudde ongeduldig zijn hoofd en zei: 'Ik bedoel niet dat soort vertrouwen, Mike. Ik bedoel, zou jij bij problemen aan mijn kant staan?'

'Problemen! Jawel, als u in de problemen zit, meneer, dan ben ik uw man. Jawel, dan sta ik aan uw kant.' De lange Ier van middelbare leeftijd knikte heftig en herhaalde: 'Problemen? U kunt geen betere naast u hebben. Als u in de problemen zit, dan kom ik erbij zitten.'

'Dan weet ik genoeg. Hoe zit het met Rob?'

'Nou, aangezien Rob m'n eigen vlees en bloed is, en net zo groot als ik en maar half zo oud, zou ik denken dat hij aan de andere kant van u komt zitten.'

'Hoeveel Ierse gezinnen wonen er in de Hollow?'

'Wij zijn met zeven. Maar dan heb je nog niet iedereen daar. Als je de anderen, de protestanten, erbij rekent, zijn we alles bij elkaar met zestien gezinnen.'

'Zijn er bij jullie... ik bedoel bij de katholieken, mensen op wie ik net zo vast kan rekenen als op jou... Ik bedoel, die me niet zouden laten zitten als ik iets moeilijks deed of een risico nam?'

'Tja, je hebt Tim Regan en Johnnie Mullins. Dat is een stel waar ik m'n hand voor in 't vuur zou steken. En d'r is er nóg eentje, maar dat is een Schot, niet van onze kerk, maar hij is een geweldige kerel. Dat is Hamish McNabb. Hij kan geweldig praten, en het is een beetje een relschopper, maar daar is niks mis mee.'

'Wie van dat groepje heeft weleens in de bak gezeten voor inbraak?'

'O eh...' Mike schudde zijn hoofd even, alsof hij alle laster jegens zijn vrienden wilde verwerpen. 'O, dat was Johnnie, meneer, maar dat is al weer heel lang geleden... vijf jaar of meer. En daarna heeft-ie nooit meer wat met de politie te maken gehad.'

'Denk je dat hij nog steeds een slot open kan krijgen?'

Mike zette grote ogen op. 'Hebt u iemand nodig om een slot open te maken, meneer?'

'Dat is een van de dingen die ik wil.'

'Nou ja, eh...' - Mikes gezicht begon te stralen - 'dan moet u Johnnie hebben. Die is in staat om een kies uit je mond te halen zonder dat je het in de gaten hebt. Hij maakt ook sloten, weet u, gewoon voor de lol. Hij maakt ze uit stukken oud ijzer en blik. En sleutels. Geef 'm een stukje ijzerdraad en een vijl en de Bank van Engeland gaat voor je open. 'Maar' - de glimlach verdween nu van zijn gezicht - 'hij zorgt goed voor zijn gezin, echt waar. En hij is een harde werker, echt waar, wanneer hij maar werk kan krijgen. U hebt hem hier gehad, meneer, toen u meer hulp op het land nodig had, en hij is er niet zo eentje die alleen maar wat doet als-ie achter z'n vodden wordt gezeten.'

Ward liet deze opmerking voor wat hij was en zei: 'Heb jij een geweer?'

Mikes gezicht veranderde opnieuw van uitdrukking. Maar dit keer zei hij niets en Ward zei: 'Het geeft niet, ik weet dat je geen vergunning hebt. Maar jij gaat toch weleens jagen?'

'Een konijntje zo af en toe. Maar de laatste tijd niet vaak, het was alleen toen de tijden wat moeilijk waren.'

'Maar je kunt nog steeds schieten?' De woorden kwamen er met nadruk uit.

'O jawel, ja meneer, ik kan nog steeds schieten.'

'En een beetje raak ook?'

'Jawel meneer, goed raak.'

'En hoe zit het met Rob?'

'O, Rob... die kan de pompon van de baret van een Schot schieten zonder dat die kerel 'm mist. Ja, Rob is een...' Hij zweeg, in het besef dat hij te veel had gezegd. Maar toen zei hij terloops: 'Ach, ik heb het hem geleerd toen hij nog een kleine jongen was. En alleen maar op konijnen of roeken of kraaien. De jachtopziener van de kolonel kneep een oogje dicht, want hij was blij dattie van dat ongedierte was verlost. Weet u, ze hebben daar niet genoeg personeel om alles net zo goed te doen als vroeger...'

Wards opgeheven hand stopte de woordenstroom. Hij bracht zijn hand nu naar zijn voorhoofd en hij wreef even over zijn slaap voor hij zei: 'Het belangrijkste van dit alles, Mike, is dat je je mond houdt. Kun jij ervan op aan dat je vrienden achtenveertig uur lang hun mond kunnen houden?'

'Jawel meneer, ik sta voor hen in. Het hangt er maar net van af hoeveel u d'r wilt. Maar hoeveel ook, ze zullen doen wat ik zeg.'

'Naast jou en Rob heb ik er nog twee, misschien drie nodig. Hoeveel geweren zijn er bij elkaar in de Hollow?'

Mike keek een beetje schaapachtig. 'Nou, Rob heeft er een, maar dat is een oud jachtgeweer. De hagel vliegt alle kanten uit. Maar als hij het mijne gebruikt, kan hij haarscherp richten. Dat zijn er dus twee. Maar af en toe leen ik Tim mijn geweer, omdat hij bijna familie van me is. Johnnie Mullins, die schijnt het zonder geweren te kunnen stellen. Hij heeft zulke kinderachtige dingen niet nodig, zegt-ie. Met sloten gaat 't...' Hij zweeg opnieuw, deze keer door de uitdrukking op Wards gezicht. Ward zei: 'Luister goed. Breng de mannen die je hebt uitgekozen morgenavond om acht uur hier, dan zal ik hun vertellen wat ze moeten doen. In elk geval voor een deel. Maar hou dit goed in gedachten, Mike: als een van hen zijn mond opendoet over dat hij hier is geweest, of zelfs maar ergens laat doorschemeren dat er iets gaat gebeuren, gaat er helemaal niets meer gebeuren, en wat nog erger is, dan zal Rob noch jij hier ooit weer een voet over de drempel zetten. Begrijp je wat ik bedoel?'

'Jawel meneer. Jawel, ik begrijp het. En ik kan u wel zeggen, van man tot man, dat u mij echt niet hoeft te vertellen dat ik m'n mond moet houden.' Hij zei er niet bij: 'Of dat mijn zoon zijn mond moet houden.' Want wat hij zijn zoon had aangedaan op de dinsdag nadat hij had ontdekt dat die zijn mond voorbij had gepraat over wat er met de meisjes was gebeurd, zou niets zijn vergeleken bij wat hem te wachten stond als hij zich ook maar iets zou laten ontvallen over dit nieuwe gedoe, wat dat ook mocht zijn.

Ward stond op van de kist en zei: 'Nog één laatste punt: zeg niets tegen Carl.' Waarop Mike verbaasd zei: 'Weet hij er dan niets van? Carl?'

'Nee, hij weet er niets van.'

Het leek Mike op dat moment maar beter niet te vragen waarom. Hij liep met Ward naar de deur, pakte de emmers op en ging weer aan het werk, terwijl zijn gedachten razendsnel in het rond telden over wat meneer van plan was. Wat het ook mocht zijn, het was iets raars waar geweren bij nodig waren, en eigenlijk, als puntje bij paaltje kwam, had hij een hekel aan geweren.

 

Het was vrijdag vroeg in de avond toen Ward tegen Patsy, die nu in het huis hielp, zei: 'Ga even tegen Carl zeggen dat hij naar mijn werkkamer moet komen.'

Hoewel hij wist dat het huishouden nu van haar hulp afhankelijk was, omdat Jessie haar zusje bijna nooit alleen liet, kon hij zich er niet toe brengen aardig tegen haar te doen, want hij beschouwde haar nog altijd als degene die zijn plannen voor de toekomst, met betrekking tot dit huis en degenen die erin woonden, had gedwarsboomd.

Toen Carl voor de tweede keer binnen enkele dagen aan de andere kant van het bureau stond, werd hem deze keer niet gevraagd te gaan zitten. Ward begon zonder omwegen: 'Je bent niet van gedachten veranderd?'

Carl keek de man voor hem medelijdend aan en zei: 'Aan de ene kant, meneer, denk ik er nog steeds precies zo over. Ik ben van plan met Patsy te trouwen. Nadat u me had ontslagen ben ik met dominee Noble gaan praten. Hij gaat ons huwelijk aanstaande zondag voor het eerst afkondigen. Maar aan de andere kant, meneer, moet ik u zeggen dat toen...' - hij zweeg even - 'deze vreselijke gebeurtenis zich voordeed, wij begrepen dat we u niet in de steek konden laten zolang u ons nodig had. Patsy is daar ook heel nadrukkelijk over en...'

Ward onderbrak hem abrupt: 'Later vanavond zullen er wat mannen uit de Hollow komen om met mij te praten. Ik gebruik hen voor iets wat ik in gedachten heb, en daar ben jij niet bij betrokken.'

Carls stem klonk nu afgemeten: 'En mag ik vragen waarom niet?'

'Ja, dat mag je vragen. En het antwoord is dat ik na de gebeurtenis hier misschien niet weer terugkeer, of dat ik misschien niet lang in vrijheid zal verkeren... Hoe het ook afloopt, het kan heel goed zijn dat ik niet lang in vrijheid zal verkeren. In dat geval' - hij slikte even - 'heb ik jou nodig om alles hier voortgang te laten vinden, zoals dat altijd het geval is geweest, en voor mijn dochters te zorgen tot ik weer terugkeer.' Hij keek neer op het bureaublad en vroeg zich af op welke gronden ze hem zouden kunnen oppakken. Het antwoord was op twee. Maar er waren toch zeker verzachtende omstandigheden? Hier werd zijn gedachtenstroom onderbroken doordat Carl over het bureau leunde, zijn handen er plat op legde en smekend zei: 'Meneer, ga in godsnaam geen rare dingen doen! Ik bedoel, niets dat u in de gevangenis kan brengen. Ze hebben u nodig. De twee meisjes, ze hebben u nodig. Gedane zaken nemen geen keer, vergelding zal hen niet helpen.'

/

'Als jij in mijn schoenen stond, zou je die kerels dan vrijuit laten gaan?'

Carl deinsde achteruit. Hij boog zijn hoofd en dacht: nee. Nee, hij zou zich ook hebben willen wreken.

Langzaam richtte hij zich op en zei toen kalm: 'Wat er ook mag gebeuren, ik zal u bijstaan zolang u me nodig hebt. En hoe lang of hoe kort u ook weg mag zijn, wij...' - hij zei niet 'ik' - 'zullen voor uw huis en uw land en uw gezin zorgen zolang dat nodig zal zijn.'

Ward zei niet: 'Dank je.' Hij bleef naar zijn bureau staren. Hierop liep Carl langzaam de kamer uit...

 

De mannen hadden zich verzameld in de schuur. Naast Mike Riley en Rob waren er Tim Regan, Johnnie Mullins en de Schot Hamish McNabb. Deze laatste viel het meeste op want hij was de langste -zeker één meter tachtig - en heel mager met een smal, ernstig gezicht, terwijl Tim Regan dezelfde forse bouw had als Mike en Rob. Degene die noch tot de Ierse noch tot de Schotse clan leek te horen was Johnnie Mullins. Hij was klein en mager, maar pezig.

Ze waren allemaal gaan staan toen Ward de schuur binnenkwam en hij bekeek ze. Op Rob na waren ze allemaal van middelbare leeftijd, maar hij wist uit ervaring dat minstens vier van hen heel sterk waren. Van die kleine magere wist hij niets.

Ward keek naar hem en vroeg: 'Hoe heet je?'

'Johnnie Mullins, meneer.'

'Zou jij de deur van een consistorie open kunnen krijgen?'

Johnnie Mullins kneep zijn ogen een eindje dicht en wierp een blik op de andere mannen, alsof hij wilde zeggen: wat een vraag! Toen keek hij Ward recht aan en zei: 'Dat kan ik, meneer, wanneer u maar wilt.'

'Weet je het zeker?'

'O, heel zeker.' Het magere gezicht stond ernstig. 'Om het u te bewijzen zou ik er nu met u naartoe kunnen gaan. Maar ik zal het doen als we straks langs de kerk komen, en dan kan Mike u morgenochtend vertellen hoe het is gegaan.'

Ward keek naar Tim Regan en naar de Schot en zei: 'Jullie weten met een geweer om te gaan?'

Tim Regan keek een beetje schaapachtig, maar Hamish McNabb antwoordde: 'Als ik het genoegen had, meneer, er een in de hand te hebben, dan zou ik het weten te gebruiken. Niemand kan dat zo goed als ik. Ik heb in m'n jonge jaren in het leger gezeten en ik heb veel gereisd. Ik ben bereid alles te doen, meneer, om iemand die in de problemen zit te helpen.'

Hij wilde nog verdergaan, maar Ward zei: 'Ja, ja.' Hij had deze man nooit eerder ontmoet, maar aan de klank van zijn stem en zijn welsprekendheid te oordelen, verbaasde het hem dat hij in de Hollow woonde. Toen herinnerde hij zich echter iets anders: hij had hem niet persoonlijk ontmoet, maar hij had hem gezien. Ja, hij was degene die een staking in de mijn had geleid en die nu waarschijnlijk op de zwarte lijst stond. Hij had in het leger gezeten en was pas later de mijn in gegaan, en hij bezat daarom waarschijnlijk niet de aangeboren taaiheid van de mijnwerkers om zulk zwaar werk vol te kunnen houden. Hij zei kortaf: 'Je krijgt een geweer. Maar er is één ding dat ik graag eerst zou willen weten. Er was een derde man bij die overval...' Hij slikte even voor hij verderging. 'Op mijn dochter. Ik weet niet wie. De koster was één.' Hij had moeite om de volgende naam uit te spreken. 'Pete Mason was de tweede. Maar ik wil graag dat een van jullie uitzoekt wie er bij die twee was toen ze bij de schuur kwamen op... die bewuste avond.'

De Schot nam weer het woord en zei snel: 'Ik kan hem u noemen, meneer. Als hij met Will Smythe en boer Mason was, dan was het familie van Smythe. Hij heet Wilberforce. Hij woont op Walker's Bank, nog geen vijf minuten van de herberg. Hij is tegelijk met de anderen weggegaan. Ik zat er die avond. Er was gratis drinken.' Hij keek even van de een naar de ander en glimlachte. 'Ze waren allemaal heel vrolijk. Dat moet ik ze nageven. Niet stomdronken of laveloos, ze konden nog goed op hun benen staan. Maar ze wilden daarna nog naar het dansen in de schuur. Ja, het moet Wilberforce zijn geweest, meneer.'

In de stilte die daarop volgde keken de vijf mannen naar Ward, die naar de vloer staarde waarop stro was uitgespreid. Hij haalde een opgevouwen stuk papier uit zijn binnenzak en keek even rond waar hij dit neer zou leggen. Hij liep naar een brede staande balk die het dak ondersteunde, vouwde het papier open en zei tegen Mike: 'Breng de lantaarn.' Toen hij tevreden was over de plek waar deze stond, riep hij de anderen: 'Kom eens hier!' Daarna zei hij tegen Rob: 'Leg je handen eens op de boven- en onderkant van dit papier.' Toen Rob dit had gedaan begon hij aan zijn uitleg. 'Dit is een tekening van het koorhek in de kerk,' zei hij. 'Ik geef jullie instructies wat jullie moeten doen zodat ik mijn plannen kan uitvoeren, in elk geval gedeeltelijk. En dit is wat ik wil dat jullie doen. Maar voor ik met details kom, moet ik jullie vragen zondagmorgen om zes uur hier te komen en alles zo stilletjes mogelijk te doen.' Hij zweeg even. 'Wie van jullie heeft een jonge zoon die een boodschap kan overbrengen?'

Tim Regan antwoordde: 'Mijn jongste is tien. Het is een goeie knul en hij kan snel lopen.'

'Dan wil ik dat hij twee boodschappen doet. Vertel hem niets van tevoren. Breng hem morgenochtend mee. Goed, dit zijn jullie posities.' Hij wees iedere man zijn positie aan. 'En dit moeten jullie doen.'

De mannen luisterden, zonder uitzondering, met grote ogen, en toen Tim Regan de kreet 'Grote hemel!' ontsnapte, keek Ward hem aan en zei: 'Je bedenkt je toch niet?'

'Nee... Nee, nee, meneer. Ik heb me nog nooit van m'n leven bedacht.'

'Goed, maar misschien bedenken jullie je allemaal wel als ik je vertel dat je grote problemen kunt krijgen als je wordt herkend. Ik ben daarop voorbereid. Maar wat jullie betreft vind ik dat jullie je gezicht moeten bedekken.'

'O meneer.' Dit was Mike, die lachend zei: 'We zouden ons gezicht kunnen bedekken tot we een ons wegen, maar zodra we onze mond opendoen weten ze wie we zijn, en als ze ons niet apart herkennen, dan begrijpen ze waar we vandaan komen. De problemen Vaar u het over hebt, meneer, bestaan zeker uit de politie. Krijgen we last met de politie?'

'Dat zou heel goed kunnen,' zei Ward kortaf.

'Nou, wat mij betreft, ik laat toch liever gewoon m'n gezicht zien. Van de rest weet ik 't niet.' Hij keek van zijn ene buurman naar de andere, en de Schot zei: 'Ik heb me nog nooit verscholen in het zicht van de vijand, en dat ga ik nu ook niet doen, meneer. Als je meedoet, moet je 't goed doen. Dat zeg ik.'

'En... en dat zeg ik ook.' Tim Regan knikte.

'Dank je wel. In dat geval zal ik zwart op wit laten zetten dat als een van jullie voor korte of langere tijd met mij wordt vastgehouden, er voor jullie gezinnen zal worden gezorgd.'

'Nou, beter dan dat kun je 't niet doen. Ook al ben je een Engelsman, beter dan dat kan het niet.'

Ward wierp een scherpe blik op de Schot. Hij wist dat hij hier te maken had met een man die niet zou buigen voor welke heer dan ook, en hoewel hij wist dat dit voortkwam uit dezelfde trots die hijzelf had, toch beviel hem dit niet. Hij zei: 'Als er nog meer dingen zijn die jullie moeten weten, zal ik het via Mike doorgeven.'

Hij was de schuur al uit en stond op het schemerig verlichte erf, toen hij zich omdraaide en naar de mannen keek die nu in een groepje bijeen stonden. Hij zei: 'Wat jullie zelf betreft, jullie zullen goed betaald krijgen als dit achter de rug is, hoe het ook mag aflopen.'

Ze antwoordden in koor: 'Dank u. Dank u wel, meneer.'

Eenmaal in het huis liep Ward regelrecht naar boven, naar zijn slaapkamer, en daar pakte hij een stoel, ging bij het hoofdeind van het bed zitten en legde zijn hand op het kussen waar eens haar hoofd had gelegen, en hij sprak met haar zoals hij dat iedere dag deed.

'Ben ik gek, Fanny?' zei hij. 'Ben ik gek? Wat heeft me op dit idee gebracht?' Het leek of hij antwoord van haar kreeg, want hij zei: 'Ja. Ja. Zodra ik haar zag, wist ik wat ik moest doen, maar ik wist niet hoe ik dat voor elkaar moest krijgen. Maar nu weet ik het wel.' Hij staarde enige tijd zwijgend naar zijn hand die op het kussen lag, en toen zei hij: 'Jij bent er niet voor, dat weet ik... Ik weet dat jij er niet voor bent, liefste, zoals je er ook niet voor bent dat Carl weggaat. Maar gedane zaken nemen geen keer, zeg je, en dat heeft hij ook gezegd, maar ik ben nog steeds dezelfde, Fanny, ik ben nog steeds dezelfde. Zelfs jouw zachte woorden en leidende hand konden mij er niet van weerhouden deze daad van vergelding te ondernemen.'

Hij wachtte opnieuw. Toen zei hij: 'Nou, Carl zal er zijn. En hij gaat met dat meisje trouwen. En dat begrijp jij ook, hè? Jij hebt altijd gezegd dat zij voor hem is. Maar zo zie ik het niet, liefste. Hoe dan ook, wat er ook van mag komen, hij zal voor de meisjes zorgen... Wat denk jij dat de uitkomst zal zijn, liefste? O, toe, verdwijn nou niet. Verdwijn alsjeblieft niet.' Hij boog zich voorover en legde zijn gezicht op het kussen. 'En vraag me nou niet waarom ik jou niet los kan laten. Ik heb gezegd dat ik dacht dat dat ging, omdat Angela jouw sprekende evenbeeld was. Maar nu zie je wat er is gebeurd: ze deinst voor me terug. Ik kan deze kwelling niet verdragen, Fanny. Fanny, ga niet weg. Ga niet weg.'

Hij schoot overeind toen er op de deur werd geklopt en hij trok zijn halsdoek recht, streek zijn haar naar achteren en zei: 'Binnen.'

Jessie kwam binnen en zei: 'De dokter is er. Het spijt hem dat hij niet eerder kon komen.'

'Ik kom zo.' Hij maakte een beweging met zijn hand alsof hij haar wegwuifde. Hij staarde even naar de dichte deur voor hij zich langzaam omdraaide en naar het bed keek, naar de deuk in het kussen waar haar hoofd had gelegen. Hij vroeg zich opnieuw af of hij soms krankzinnig was, terwijl hij uiterlijk normaal leek. Het antwoord dat hij gaf was: nou, als hij gek was, dan was hij dat al enige tijd, en hij zag zichzelf niet meer normaal worden, want zij was bij hem, in deze kamer. Hij wist zeker dat ze er was. Ze wachtte altijd op hem, want hij dwong haar in gedachten hier te zijn. Maar af en toe vroeg hij zich onwillekeurig af of het zijn laatste restje gezond verstand was dat maakte dat ze uitriep: 'Laat me gaan!'

Waar moest dit alles eindigen? In net zo'n plek als waar die krankzinnige feeks zat, die ervoor had gezorgd dat hem zo veel rampen waren overkomen? Ja, dat was het, ze had 'ervoor gezorgd'. Je kon ervoor zorgen dat er dingen gebeurden. Hij had ervoor gezorgd dat Fanny's geest uit het graf kwam, en nu ging hij ervoor zorgen dat het dorp te schande werd gemaakt. Dat wat hij zou laten gebeuren, zou maken dat het dorp nog generaties lang bleef stinken. De trots van al die schijnheilige lieden zou in één keer de grond in worden geboord. Zoals hij het zag had hij het volste recht dat te doen.