3

Eind juli 1917 kreeg Janie een brief van Gerald die haar vertelde dat hij in Frankrijk zat, en dat hij daar blij om was, omdat hij nu het gevoel had dat hij echt kon helpen. En als ze hem de volgende keer schreef op het adres dat hij onderaan de pagina zou zetten, moest ze hem vertellen hoe het met de kwekerij ging, omdat zijn moeder hem niet veel meldde. En was alles echt goed met haar, was ze niet ziek? Maar hij was op luchtige toon geëindigd met: 'Voor ik mezelf nuttig ga maken denk ik dat ik vanavond even naar Parijs wip en daar ergens op de Champs-Elysées ga eten. En daarna naar de opera. Maar misschien zoek ik ook wel wat lichter vertier. Het hangt gewoon van mijn bui af. Gedraag je goed, dan neem ik jou ooit nog eens mee naar Frankrijk, maar dat doen we pas nadat ik je alle mooie plekken van Londen heb laten zien.' En hij ondertekende als altijd met: "De vriendelijke man", Gerald.

Jessie had haar de brief zien lezen en probeerde daarbij niet te hopen dat de brieven opeens op zouden houden, want er gebeurden nu eenmaal vreselijke dingen in deze oorlog. Zoals McNabb zei, stelden de kranten het allemaal veel te mooi voor. Hij had daar zelf het bewijs van: zijn kleinzoon was onlangs, minus een been en een halve arm, thuisgekomen uit het ziekenhuis, waar ze geprobeerd hadden hem te laten lopen. Maar omdat hij aan beide zijden van zijn lichaam verminkt was, had hij zijn evenwicht niet kunnen bewaren. En nu moest hij de rest van zijn leven in een rolstoel zitten en van het beetje pensioen dat hij kreeg kon hij nauwelijks eten.

Maar Jessie bedwong de gedachte dat er nog hoop was. Toch besefte ze dat als de man het overleefde, ze niets kon doen om de houding van haar kind ten opzichte van hem te veranderen. Die man was de enige die daar verandering in kon brengen en hij was haar vaderfiguur geworden - wat hij ook heel goed had kunnen zijn, omdat hij twintig jaar oud was geweest toen Janie werd geboren.

Toen ze zag hoe Janie opkeek van de brief alsof ze iets wilde zeggen, merkte ze snel op: 'Nee, je mag vanmorgen niet weer je les overslaan, liefje. Dat begint een slechte gewoonte te worden.'

'Helemaal niet, tante Jessie. Ik vraag het niet vaak 's ochtends, ik ga er altijd 's middags naartoe Dat weet u best. En ik weet wat er met lady Lydia aan de hand is dat komt doordat ze het huis vol soldaten heeft en ze meneer Gerald daar niets over heeft verteld. Ze maken heel veel lawaai en sommigen zijn heel grof. Ze heeft weliswaar het meeste meubilair laten opslaan, maar er zijn natuurlijk ook dingen die ze niet kan verplaatsen, zoals de grote boekenkasten in de bibliotheek. Laatst heeft een man illustraties uit een groot boek gescheurd. En toen ze daar iets van zei, deed hij heel grof tegen haar. De sergeant zei dat hij het heel vervelend vond en heeft die man overgeplaatst... Sommige mensen zijn erg dom.'

'En daar zul jij er ook een van worden als je je lessen blijft overslaan.'

'Ik sla ze niet over, tante Jessie. U overdrijft echt, hoor. En als ik geen lessen hoef te maken, lees ik ook nog veel.'

'Ja, maar niet de dingen die je zou moeten lezen. Met gedichten kom je niet ver in deze wereld.'

Janie keek naar het magere, strakke gezicht van haar tante en ze dacht dat ze wist waarom haar vriendelijke man en haar tante niet goed met elkaar overweg konden. Maar hoe moest ze dat onder woorden brengen? Ze kon alleen maar zeggen dat de één licht en de ander zwaar was. Ja, ze begreep welk gewicht er op de schouders van tante Jessie lag en dat zij een groot deel van dat gewicht vormde.

Ze sprong opeens overeind en sloeg haar arm met een ongewoon vertoon van tederheid om Jessies schouders en kuste haar op de wang.

Jessie was volstrekt van haar stuk gebracht door dit onverwachte gebaar, want als er gekust werd, moest dat van haar komen en dan nog in de vorm van een nachtzoentje op het voorhoofd of op de wangen van Janie. Maar nu was ze het liefst niet alleen gaan huilen maar had ze het kind ook graag tegen zich aan gedrukt, net als vroeger, toen ze klein en gemakkelijk te hanteren was geweest.

De omhelzing eindigde echter even snel als zij was begonnen, terwijl Janie lachend zei: 'En nu op naar de molensteen, want als het graan niet tot meel wordt gemalen, is er geen brood en gaan we allemaal dood.'

Jessie had zich juist om willen draaien om de andere kamer in te lopen, maar ze keek nu snel naar het lachende meisje en zei: 'Waar heb je dat in hemelsnaam vandaan?'

Janie dacht even na en zei toen: 'Ik heb het nog nooit gehoord. Ik bedoel, het floepte er zomaar uit.'

Jessie zuchtte. Een beetje lopen rijmen. Ook weer zo'n gevolg van haar contact met die man, en daarom merkte ze scherp op: 'Nou, ik vind dat alles wat je er in de toekomst gewoon uitfloept, een beetje zinniger moet zijn. Kom mee.'

Janie zuchtte. Er viel bij tante Jessie ook echt niets leuks te beleven, terwijl lady Lydia - hoewel zij zich veel zorgen over meneer Gerald maakte - altijd kon lachen en de grappige kant van sommige dingen in kon zien. O, wat wou ze dat het al vanmiddag was. Ze wenste tegenwoordig van alles: dat de oorlog voorbij was, dat haar vriendelijke man weer terug was, dat ze niet zo lang werd, dat ze ouder was. Ja, een stuk ouder, zeventien of achttien. Ze wenste... Hier hield ze op met wensen en gaf zichzelf antwoord: nee, ze wenste niet meer dat haar grootvader tegen haar zou praten. Haar grootvader haatte haar en zij haatte hem. Ja, ze haatte hem.

 

Lang voor ze bij de hoofdingang was kon ze zien dat de eerdere groep soldaten was vertrokken en dat er een nieuwe compagnie was gearriveerd, want achter de rij bomen aan de rechterkant van de oprit waren tenten opgezet, helemaal tot aan de poortwoning. Maar ze zag geen soldaten tot ze de stoep naar het bordes en de voordeur wilde oplopen. Toen werd ze door een stem achter haar aangeroepen met: 'Hela, waar gaan wij naartoe? Een vrolijke jongedame die aan de heer des huizes wil vragen of hij een baantje voor haar heeft?'

Janie draaide zich op de onderste trede om, zodat haar gezicht bijna op dezelfde hoogte was als dat van de twee grijnzende soldaten, waarvan de een naar de ander keek en zei: 'Ze heeft zeker haar tong verloren.' Janie diende hem snel van repliek: 'Het is jammer dat u niet uw tong heeft verloren, als u er niets verstandigs mee kunt zeggen.'

De glimlach gleed van het gezicht van de man terwijl de grijns van zijn metgezel breder werd. De eerste man zei op een heel andere toon: 'Nou, nou, juffie! We krijgen toch zeker geen praatjes?'

Toen ze zich weer wilde omdraaien, ging hij verder: 'En waar gaan wij naartoe?'

'Dat zijn mijn zaken.'

'Helemaal niet, dame. Echt niet. Dit huis is gevorderd.'

'Ja, en dat is heel erg jammer.'

'Hoor eens,' - hij was vlug een trede boven haar gaan staan -'het is mijn taak te controleren wie hier naar binnen en naar buiten gaat.' Hij wees naar de streep op zijn arm. 'En ik zou je nu willen aanraden snel te maken dat je wegkomt. Bij het hek staat een bord dat dit privé-terrein is. Hebben ze je daar niet gewaarschuwd?'

'Nee. Maar u zult zeker een waarschuwing krijgen als u mij niet doorlaat.'

'Wat is er aan de hand?' Deze stem maakte dat de man zich omdraaide. Hij zag lady Lydia over het bordes naar de stoep komen. Hij wilde zeggen: 'D'r is hier een meisje.' Maar lady Lydia zei al: 'Zijn er problemen, Janie?'

Ze kwam de stoep af en de man zei op serviele toon: 'Ik informeerde alleen maar naar wat ze kwam doen, mevrouw. We zijn hier nog maar net, zoals u weet, en we zijn nog niet op de hoogte van de gang van zaken hier.'

Lady Lydia keek de man even aan en schatte zijn type in. Toen stak ze haar hand uit naar Janie en zei: 'Hoe sneller u de leden van mijn gezin herkent, korporaal, hoe beter het is.'

'Goed mevrouw, your ladyship.' Hij stapte opzij en keek toe toen de twee de stoep bestegen, het bordes overstaken, en door de voordeur het huis binnengingen. Hij mompelde: 'Stelletje opscheppers! Da's een soort waar deze oorlog wel een eind aan zal maken.'

'En misschien ook wel aan jouw soort.' Zijn metgezel liep lachend weg en de man vroeg nijdig: 'Aan wie z'n kant sta jij eigenlijk?'

Lady Lydia liep, nog steeds hand in hand met Janie, door de lege hal, langs de trap zonder loper erop, naar de brede gang waar nieuwe bordjes aan de deuren waren bevestigd, naar het einde met een bordje: 'Privé. Geen toegang.' Daarvandaan liep ze opnieuw door een gang die uitkwam in een vrij grote kamer die ooit personeelskamer was geweest maar nu als zitkamer was ingericht. De kamer ernaast, die ooit de zitkamer van de huishoudster was geweest, was nu lady Lydia's slaapkamer. De pantry van de butler, de kamer voor het zilver, het kantoortje van de huishoudster en diverse andere kamertjes in dit gedeelte van het huis, met uitzondering van de kamer waar een bed voor Nancy Bellways stond, waren gevuld met zilver en porselein en familiestukken, benevens wat antiek meubilair.

In de zitkamer zei lady Lydia: 'Zo, hier kun je weer warm worden.' Ze wees naar de haard. 'Zie je die grote stukken steenkool? We hebben het kolenhok er halfvol mee.'

'Echt? Hoe hebt u dat voor elkaar gekregen?'

'Nou, er was een soldaat bij de vorige groep - echt een heel aardige groep mannen - die gisteren samen met een paar anderen eropuit is gegaan en het een en ander heeft weten te bemachtigen, alles voor het leger, natuurlijk.' Ze beet op haar lip en haalde haar schouders op, op de manier van een jong meisje. 'En vlak voordat ze vertrokken, en dat was heel vroeg in de morgen, gaven ze me deze grote sleutel met de woorden: "We hebben een cadeautje voor u, mevrouw. Het staat in het kolenhok. En wees zuinig op die sleutel, die hoort trouwens bij een mooi, stevig slot." Ik wist niet goed wat ik moest zeggen. Omdat het in het kolenhok was, dacht ik dat het hout zou zijn, want ze hadden veel bomen omgehakt. O, wat zou Gerald kwaad zijn geweest als hij dat had gezien. Maar toen ze waren vertrokken, en ze me gedag zwaaiden vanaf die vrachtwagens was het net of ze met vakantie gingen. En ach, lieve help,' - ze veranderde nu van toon- 'ze gaan allemaal naar Frankrijk, allemaal, en dat weten ze. En sommigen willen helemaal niet, als je hen zo hoorde. Maar goed, zoals ik je vertelde,' - ze schudde haar hoofd - 'toen ik de deur van het kolenhok opendeed, kon ik mijn ogen niet geloven. Je hebt ons kolenhok nog nooit gezien, hè? Het is een heel groot hok, net een kleine kamer, en daar... daar lag een enorme berg kolen. En dan nog iets - we moeten het natuurlijk hier bewaren, we durven het niet in de provisiekast in de keuken te laten liggen - maar kijk toch eens!' Ze trok de deuren open van een grote provisiekast, en daar lag op een plank een uitstalling van thee, suiker, boter, bacon en een paar eieren. Op een andere plank stond een reeks blikken, waarvan sommige met jam, andere met rundvlees. 'Is dat niet geweldig! Het enige probleem is dat de boter niet goed blijft. Maar dat is niet echt een probleem, want je tante is altijd zo goed om me boter en kaas te sturen. Maar was dat niet aardig van die mannen? En zal ik je nog eens iets zeggen? Toen ze het spul binnenbrachten, was het laat in de avond en ze zeiden: "Dit, mevrouw, is met de complimenten van de kwartiermeester." Nancy had hen binnengelaten en toen ze al dat spul zag en hoorde wat ze zeiden, antwoordde ze: "Het lijkt hier wel luilekkerland!" Daar moesten de soldaten toen erg om lachen en ze gaven haar een por en zij gaf hun een por terug. Lieve help, ik heb nog nooit zo veel gekkigheid in dit huis meegemaakt, maar ik moest er erg om lachen.' Ze zweeg even en deed de deuren van de kast weer dicht. 'Het is fijn om af en toe te kunnen lachen, hè, Janie?'

'Ja, lady Lydia, dat vind ik ook. Maar op de boerderij zijn de mannen de enigen die weleens lachen, en dan vooral de Ieren. Mc-Nabb - dat is een Schot - lacht heel weinig, maar hij zegt wel grappige dingen. En daar kun je dan om lachen, ook al lacht hijzelf eigenlijk nooit. Maar Mike - u weet wel, de vader van Patsy - zegt af en toe wel heel lieve dingen. Soms klutst hij de boel wel een beetje door elkaar. Ik weet nog dat hij laatst tegen Patsy zei: "God helpt degenen die zichzelf helpen." Maar daarna zei hij: "En God helpe degenen die betrapt worden als ze zichzelf helpen, en dat wordt dan drie maanden zwaar." Dat was grappig, hè? De Ierse mensen praten heel verward. Maar de andere mensen praten bijna alleen maar over de oorlog.'

'Ja, dat geloof ik ook. Maar kom, ga eens zitten.' Ze trok haar naar de haard en toen ze zaten, zei ze: 'Er zijn me gisteren veel hartelijke dingen overkomen. Dat met die kolen, maar vooral de dingen die die soldaat tegen me zei. Hij was maar een gewone soldaat, en in de weken dat ze hier zijn geweest, heb ik hem een paar keer naar me zien kijken als ik naar de kassen liep. Hij was trouwens degene die zei, toen zijn eenheid hier nog maar net was, dat het hem speet dat de druivenkas zo was geplunderd, nog voor het fruit echt rijp was. Ik was op dat moment zo kwaad dat ik niet veel aandacht aan hem besteedde. Maar toen kwam hij donderdag naar me toe en vroeg of hij me even mocht spreken. En hij begon met: "We gaan morgen hier weg, mevrouw, en er is iets wat ik u wil zeggen, en dat is dit." En toen vertelde hij me dat hij, zoals hij het uitdrukte, altijd gruwelijk de pest had gehad aan dienstweigeraars. Tenminste, aan het begin van de oorlog. Voor hem waren dat gewoon lafaards. Maar toen hij zich eenmaal had gemeld, of erin was gestonken, zoals hij het noemde, en met eigen ogen kon zien hoe gewetensbezwaarden werden behandeld, hoe zij het allerlaagste en smerigste werk moesten doen, was hij van mening veranderd. Hij kon het nu zelf zien. En omdat hij onlangs in het dorp had gehoord dat mijn zoon gewetensbezwaarde was, vond hij dat hij tegen mij moest zeggen dat...' Ze zweeg even, pakte een zakdoek en veegde langs haar ogen. Toen ging ze verder: 'Wilde hij zeggen dat ik trots moest zijn op mijn zoon.'

Janie pakte haar hand en zei met brekende stem: 'U bent altijd trots op hem geweest, en ik ook. Ik wou dat hij mijn vader was.' Lady Lydia boog zich naar haar toe en zei: 'Ach liefje.' Toen drukte ze het snikkende meisje tegen zich aan en troostte haar. 'Stil nou maar. En ik kan je verzekeren dat hij om je geeft alsof hij je vader is. Hij voelt zich verantwoordelijk voor jou. Als hij een dochter had gehad, had hij gewild dat ze zoals jij was geweest. Stil nou maar. Droog je tranen, daar komt Nancy met de thee. Je hoort haar al een kilometer ver aan komen. Maar ze heeft ook zo veel moeten lopen sinds de kokkin is vertrokken. Maar die werd natuurlijk erg oud. Met al die soldaten in haar keuken werd het haar echt te machtig. Maar Nancy lijkt zich er niet zoveel van aan te trekken.' Ze pakte haar zakdoek, droogde Janies tranen en fluisterde: 'Ze wordt heel dartel van al die mannen. Ze plagen haar en dat vindt ze heel leuk. Arme Nancy. Maar waarom zeg ik arme Nancy? Ze had jaren geleden getrouwd kunnen zijn, maar dat wilde ze niet. Ze heeft een heel vrolijk en tevreden karakter. Het enige wat zij wil is voor mij zorgen. Vind je dat niet geweldig? Ik zou haar heel dankbaar moeten zijn, en dat ben ik ook. Ja. Ik ben iedere dag dankbaar voor haar. En ook voor jou. Ja, ook voor jou. Aha, daar is ze.'

De verste deur van de kamer ging open door een duw van Nancy's achterwerk, en ze kwam binnen met een volgeladen dienblad. 'O mevrouw, we hebben nóú toch een stelletje hier! Ik ben in staat om achter die anderen aan te hollen en ze mee terug te nemen. De sergeant is me toch een verwaande kwast! Wilde weten hoeveel uur ik de keuken mocht hebben, en toen heb ik hem verteld dat het meer een kwestie was van hoeveel uur ik hem in mijn keuken zou laten.' Ze zette het dienblad niet bepaald zachtzinnig op een tafeltje en ging verder: 'De officier kwam binnen. Hij was geen kwaaie kerel, hoor, maar nog heel jong, gewoon een snotjochie. Hoe hij dat zootje ooit bevelen moet geven is me een raadsel. Maar ja, het is maar net hoeveel sterren ze op hun kraag hebben. Zal ik inschenken, mevrouw?'

'Nee dank je, Nancy. Dat doet Janie wel.'

Nancy liep naar Janie toe, boog zich naar haar over en fluisterde: 'Heb je onze goudvoorraad gezien?' Ze gebaarde met haar hoofd naar de kast, en Janie fluisterde: 'Ja en ik zal niets verklappen.'

'Dat is je geraden ook, want anders zou ik je de aftocht onmogelijk maken.' Hierop liep ze de kamer uit, en lady Lydia zei glimlachend: 'Ik heb geen idee wat ze met dat laatste bedoelt. Maar kijk,' - ze wees naar het dienblad - 'ze heeft nog wat scones kunnen maken en een vruchtentaart. Kom, tast toe. Als jij de thee inschenkt, zal ik de taart snijden en de scones met boter besmeren.'

Een uur later verliet Janie Forest Hall. Het motregende op dat moment, met natte sneeuw erdoorheen, maar voor ze halverwege de boerderij was, begon het hevig te hagelen. De hagelstenen zwiepten haar capuchon naar achteren en striemden in haar gezicht, zodat ze langzamer moest gaan lopen. Maar ze bereikte nog ^steeds op een holletje het hek van de boerderij. Ze liep voorovergebogen en dacht dat ze Patsy de melkschuur binnen zag gaan. Daarom bleef ze in de luwte van de gebouwen en wilde naar de schuur gaan, toen er iemand uit het tuighuis naar buiten kwam en ze botste tegen die gestalte op. Onmiddellijk deinsde ze achteruit en keek hijgend op in het gezicht van haar grootvader. Ze stond zodanig dat ze hem de weg versperde en hij snauwde: 'Uit de weg, jij!' Maar ze schreeuwde terug: 'Ik haat u! Hoort u dat? Ik haat u! U bent gemeen en wreed en afschuwelijk! Ik wou dat u dóód was!

Dóód!'

Ze wist niet dat de arm die om haar heen werd geslagen de arm van Patsy was, maar ze hoorde wel Patsy's stem die riep, nog luider dan zij had geroepen: 'Waag het niet haar te slaan!' Maar ze leken allebei door de lucht te vliegen toen zijn onderarm haar schouder raakte, terwijl Patsy met een boog achterover tuimelde.

De volgende minuut was Janie zich alleen maar bewust van geschreeuw - iedereen liep op het erf te schreeuwen. En toen iemand haar van de grond opraapte, riep een andere stem: 'Je moet Carl gaan halen, Patsy is helemaal van de wereld.'

Janie merkte dat Jessie op het toneel was verschenen en dat ze zei: 'Wat is er gebeurd? Wat is er gebeurd?' En ze hoorde iemand antwoorden: 'Het enige wat ik weet is dat hij hen tegen de vlakte heeft geslagen. En die natte sneeuw maakt het allemaal nog erger.'

'Vader?'

Het antwoord, met het Schotse accent, was kortaf: 'Wie anders? Wie anders had zoiets kunnen doen?'

Haar hoofd was weer wat helderder geworden tegen de tijd dat ze de cottage bereikten, en Jessie overstelpte haar met vragen, en toen ze haar voor de derde keer vroeg: 'Vertel nu toch eens wat er is gebeurd,' schreeuwde Janie terug: 'Ik kon niets zien, door die hagelstenen, en toen botste ik tegen hem op. Hij hief zijn hand om me te slaan.'

'Dat zou hij vast niet doen, kind.'

'Toch wel! Echt waar. Het was niet om me weg te duwen. Ik weet echt wel wat het verschil is. Ik ben geen baby of klein kind meer. Nee, ik ben geen klein kind meer, tante Jessie. Ik weet echt wat hij wilde doen. En Patsy wist dat ook. Hij wilde me met zijn hele onderarm slaan. En... en toen heb ik gezegd wat ik van hem vond.'

'Bedoel je... dat je hem hebt uitgescholden?'

'Ja. Ik heb gezegd dat ik hem een wreed en lelijk monster vond. En u kunt uw ogen nu wel dichtknijpen, tante Jessie, maar dat is hij echt. Echt waar. Zo is hij altijd voor mij geweest. Hij heeft nooit iets met mij te maken willen hebben en ik wil niets met hem te maken hebben. Zal ik u eens wat zeggen?' Ze stond op en riep met schrille stem: 'Ik heb nog liever een van die mannen die mij hebben gemaakt dan hem als...'

Ze kreeg een felle klap in haar gezicht, zodat ze achterover tuimelde, en toen zwegen ze beiden. Janie begon te huilen, maar Jessie maakte geen aanstalten om naar haar toe te gaan. In plaats daarvan draaide ze zich om, liep naar de deur en greep de jas die ze had uitgegooid toen ze binnenkwam.

Er was niemand te bekennen toen ze het erf op kwam, maar toen ze Rob uit de keuken zag komen, riep ze naar hem: 'Waar is Patsy?' Hij antwoordde: 'In haar bed, juffrouw, en meneer Carl laat de dokter halen.'

'Is ze niet bijgekomen?'

'Ze is wel bijgekomen, maar ze heeft haar rug bezeerd.'

Ze liep haastig naar Patsy's huis, boog zich daar over haar heen en vroeg: 'Waar ben je gewond, Patsy?'

'Ik weet het niet goed. Op dit moment doet alles pijn.' Ze probeerde te glimlachen. 'De onderkant van m'n rug doet pijn, vooral als ik m'n benen beweeg.'

'Kun je je benen bewegen?'

'Ja. Ik kan goddank mijn benen bewegen.'

Jessie keek Carl aan, die bij het voeteneind van het bed stond. Hij zei: 'Je vader zal nog eens de dood van ons allemaal zijn.' Dit werd gezegd op zo'n bittere toon als ze nooit eerder van hem had gehoord. Ze keerde zich weer tot Patsy. 'Hoe is dit gebeurd?'

'Nou, ik kon bijna niets zien, maar ik was net uit de melkschuur naar buiten gestapt toen ik haar tegen hem hoorde gillen. Hij moet uit het tuighuis zijn gekomen en tegen haar zijn opgebotst. Hij wilde haar een klap geven, en ik was nog net op tijd bij haar. Of liever gezegd, ik dacht dat ik op tijd was om haar weg te trekken, toen zijn arm ons allebei omver maaide. Hij was echt van plan haar tegen de vlakte te slaan. Ja, echt waar. Maar hij raakte ons allebei. Als zij de volle mep had gekregen, in plaats van dat hij mij eerst raakte, was zij met haar hoofd tegen de grond geslagen en dat was haar dood geworden. Want het was geen lichte klap, o nee. Hij sloeg met volle kracht! Een enorme mep.'

'O Patsy, wat moeten we toch beginnen?'

'Ik heb geen idee. Maar wat we wel onder ogen moeten zien is dat Janie geen klein kind meer is. Ze is dertien, en ze is wijs voor haar leeftijd. En dat komt door haar leven hier. Ze heeft nooit echt het leven van een kind geleid. Dus denkt ze ook als een volwassene. En ik moet zeggen dat ze niet bang voor hem is, want ze schreeuwde tegen hem: "Ik wou dat u dood was!'"

'Zei ze dat? Nee toch zeker!'

'Ja, dat zei ze. En ze zei nog meer, voorzover ik daar de flarden van kon opvangen. Maar we zullen nu spijkers met koppen moeten slaan, nietwaar? Want ik zal voorlopig niet overeind kunnen. Zoals ik al zei, kan ik m'n benen bewegen, maar dat doet wel vreselijk veel pijn. Het was trouwens hoog tijd dat er weer wat hulp in huis kwam. Daar is nodeloos op bezuinigd na de dood van juffrouw Angela. Dus ik denk dat het een goed idee zou zijn om de vrouw van McNabb er weer bij te halen. Ze was heel goed, en ze is schoon.'

'Goed Patsy. Dat zal ik doen.'

Jessie knikte naar Carl en liep naar buiten. Hij ging naast het bed zitten, boog zich over Patsy heen en zei: 'Ik heb al vaak gewenst, liefje, en nu meer dan ooit, dat we hier meteen waren vertrokken toen we het daar voor het eerst over hebben gehad. Zelfs onder deze omstandigheden. Ik had me gewoon niet moeten laten omkopen... hij met zijn helft... Wat voor leven heb jij hier nou gehad? Je hebt dag en nacht moeten werken. En nu dit, plat op je rug geslagen, en we weten nog niet wat voor schade er is aangericht. Een rug is een raar ding. Ik zou het liefst meteen naar hem toe gaan om hem eens flink de waarheid te vertellen, met alles erop en eraan. Ik vind niet dat ik hem nu nog iets verschuldigd ben. Hij heeft het beste deel van mijn leven al gehad.'

Ze streelde zijn wang en zei: 'Zolang ik jou maar heb, vind ik dat ik een goed leven heb. En ik heb jou heel weinig teruggegeven voor alles wat jij mij hebt gegeven. Nee, nee,' - ze tikte hem op de wang - 'ga nou niet beginnen. Ik weet wat je wilt zeggen: zolang je mij hebt, is alles goed. Nou, voor deze ene keer zal ik dat geloven, en je kunt mij geloven als ik zeg dat zolang ik jou maar heb, ik meer dan tevreden ben. En weet je wat ik nu wil?'

'Nee liefje, geen idee.'

'Een kop sterke thee met vier scheppen suiker erin. Echt sterke thee, zo dik dat een mes er rechtop in blijft staan. En dan een drupje van iets sterkers erin.'

Hij glimlachte, en toen hij zich bukte om haar te kussen, zei ze: 'Zal ik jou eens wat zeggen? Je bent veel te goed voor deze wereld.'

Hij stond op, klakte met zijn tong, en liep bij haar vandaan.

Maar toen ze alleen was, verdween de glimlach van haar gezicht en beet ze op haar lip. Haar rug deed erge pijn en ze voelde hevige steken rond haar middel. Ze hoopte vurig dat er niets ernstigs aan de hand was en dat ze binnen een paar dagen weer op de been zou zijn...

Het oordeel van de dokter was dat ze misschien een barstje in een van haar onderste wervels had, ze moest minstens twee weken stil blijven liggen, en daarna zou ze waarschijnlijk wel weer op de been zijn.

Later, niet voor de eerste keer in zijn carrière, moest Philip Patten erkennen dat zijn diagnose fout was geweest. Het zou vele maanden duren voor Patsy weer op de been was dan nog met veel moeite en pijn en met behulp van krukken.