5
'We hebben dit jaar vierenzeventig pond verdiend met het fruit en de jam, en we hebben nog een maand tot Kerstmis.'
'Ja liefje.' Lady Lydia knikte naar Janie. 'Maar dat is alleen omdat Carl zo vriendelijk is geweest ons zijn wagen en een voerman te lenen. En we kunnen voor Kerstmis echt niet nog eens misbruik van hem maken en...'
'Het is geen misbruik maken en hij vindt het fijn om te helpen. Het leidt zijn gedachten een beetje af van... nou ja, van het overlijden van Patsy Hij treurt nog steeds om haar en het is nu al meer dan zeven maanden geleden. Hij heeft bovendien gezegd dat we het hem maar hoeven te vragen. En daarom zou u met het geld dat u hebt verdiend deze man aan kunnen nemen. Het zou een begin zijn.'
'Het zou wel betekenen dat we extra voedsel moeten kopen en mannen eten veel. En we zouden loon moeten betalen en ik heb gelezen dat sommige mannen wel twee pond per week vragen.'
'Ik denk dat deze blij is met wat hij kan krijgen. Bovendien heeft Carl me weleens verteld dat ze meestal maar de helft krijgen als ze kost en inwoning hebben.'
'Maar welk bed moet hij dan krijgen? Die kamers boven de stallen zijn in geen jaren gebruikt. Het is er vochtig en...'
'Als iemand soldaat is geweest, heeft hij overal en nergens geslapen. We kunnen dat in elk geval snel opknappen. Of ik denk dat hij het zelf wel zal kunnen opknappen. En deze man is jong en hij lijkt sterk. Heel anders dan sommige van die oudere mannen die komen bedelen. Maar zijn schoenen zijn helemaal kapot. Ik denk dat dat komt doordat er een zool loszit. Dat is me opgevallen.'
Lady Lydia verzuchtte: 'Wat valt jou eigenlijk niét op? Maar dan is er nog iets: ik geloof niet dat ik met zulke werkkrachten om zou kunnen gaan. Ik bedoel, opdrachten geven en erop toezien dat ze hun werk doen. En ik ben minstens één dag per week van huis, nu Gerald dichterbij is komen wonen.'
'Nou, ik ben niet bang om opdrachten te geven.'
Lady Lydia grinnikte. 'Nee, dat ben je vast niet. Maar je bent nog steeds een heel jong meisje, ondanks je lengte en al je...' - ze hief waarschuwend haar vinger naar het lange meisje dat naast haar stond - 'en al je gepraat, ben je nog steeds een jong meisje. En zo zien de mannen je ook.'
'Maar dat zou niet lang duren.'
Lady Lydia grinnikte nog meer. 'Je bent een vreselijk kind, weet je dat wel?'
'Dat weet ik, lady Lydia, maar ik voel me geen kind. Ik kan me niet herinneren dat ik me ooit een kind heb gevoeld.'
De glimlach verdween van het gezicht van de oudere vrouw, en haar stem klonk zacht. 'Dat is heel erg jammer.'
'Nee, dat is niet jammer, want ik ben in staat dingen te zien die die zogenaamde jonge meisjes niet zien. Ik bedoel... nou ja, ik ben niet onnozel.'
'Nee,' - er werd weer gegrinnikt - 'verre van dat. Maar om weer op dat gedoe terug te komen: ik denk dat we het beste nog één keer misbruik van Carl kunnen maken en hem vragen deze sollicitant voor jou te keuren, want hij is niet voor mij.'
'Nou, u zult hem wel moeten betalen.'
'Ja, ik zal hem moeten betalen, maar jij moet toezicht houden op zijn werk. Je zei dat je was gestopt met je ochtendlessen?'
'Ja, een tijdje geleden. Nou ja, sinds het overlijden van Patsy, want tante Jessie is nu druk bezig het huis vanbinnen op te knappen.'
'Maar ze woont nog steeds in de cottage? Ik bedoel, jullie wonen allebei in de cottage?'
'Dat heb ik u toch al gezegd? Ik zou nooit in dat huis kunnen wonen. Zij misschien wel. Ja,' - ze knikte even - 'ik denk dat zij er misschien nog weleens gaat wonen.'
'Nou, ga nu maar gauw, en vraag meneer Carl of hij even tijd heeft om een praatje te komen maken. En als hij die man geschikt vindt, moet jij hem meenemen om te laten zien waar hij moet slapen, en dat zal hem waarschijnlijk wel afschrikken.'
'Als ik hem zo zie, denk ik van niet.' Ze boog zich naar voren en kuste lady Lydia luchtig op de wang, terwijl ze fluisterde: 'Ik houd van u.' Daarna holde ze, inderdaad als een jong meisje, de kamer uit, terwijl lady Lydia haar hoofd schudde en zich voor de zoveelste keer afvroeg wat ze zonder haar had moeten beginnen. Toch, dacht ze, als Janie er niet was geweest, dan was Gerald al twee maanden geleden met haar mee naar huis gekomen. Toen ze tijdens dat bezoek tegen hem had zitten praten, had ze zich laten ontvallen dat Janie nu zo ongeveer in het huis woonde - behalve dat ze er niet sliep - en dat haar opgewekte persoonlijkheid het hele huis vrolijker maakte.
Tot op dat moment had hij al enkele weken langzaam en zinnig met haar gesproken. Maar die dag, toen ze in de tuin zaten, had hij weer zo'n benauwdheid gehad. Het was niet zo'n aanval waarbij hij medische verzorging behoefde, maar het was wel een teken dat hij geschokt was. En toen hij later weer wat tot bedaren was gekomen, had hij tegen haar gezegd: 'Als ik ooit terugkom, zal... zal dat niet naar het huis zijn. Ik wil niemand zien.' Vervolgens had hij zijn gezicht tot vlak bij het hare gebracht en langzaam en enigszins agressief gezegd: 'Begrijp je... mama? Niemand! Als ik terugkom, wil ik in de cottage... in het huisje van de boswachter... wonen... alleen, en anders... kom ik helemaal niet.'
Zijn woorden waren zo nadrukkelijk geweest dat ze ze zich nog woordelijk kon herinneren.
Toen ze later met de dokter over hem had gesproken, had hij gezegd dat ze hem elk moment mee naar huis kon nemen. Hij zou misschien nog wat teruggetrokken zijn en niet veel gezelschap willen, maar het was beter als hij iets te doen had. En ja, er was geen enkele reden waarom hij langer zou moeten blijven, tenzij hij dat zelf wilde. Hij zou geen druk op hem uitoefenen om te gaan of te blijven. Daarna had hij geglimlacht en gezegd: 'Je zou kunnen zeggen dat hij een van onze meest succesvolle gevallen is. Waren er maar meer zoals hij.'
Maar de gedachte Janie uit haar leven te moeten verbannen was onverdraaglijk, net als de gedachte dat haar zoon zijn intrek zou nemen in het boswachtershuisje, dat weer helemaal was overwoekerd.
Lieve help, wat voelde ze zich toch oud en moe. Volgend jaar werd ze zeventig, en wat had zij nou met haar leven gedaan? Ze had een verstandshuwelijk gesloten om een kind te hebben. En wat voor kind! Een zoon die buiten zinnen was geraakt door zijn rechtvaardigheidsgevoel.
Het huis leek uitgestorven. Sinds de dood van haar vader had ze er dagelijks aan gewerkt om het weer min of meer in de oude staat en zelfs beter te krijgen. Ze had gordijnen en bekleding vervangen, ze had de meubels verplaatst, en sommige zelfs weggedaan, zoals het bed in haar vaders kamer, en het bed in de kamer die ze ooit met Angela had gedeeld. Ze had geen van beide bedden vervangen. Carl sliep in een van de twee logeerkamers. Zelf sliep ze nog steeds in de cottage, en dat was alleen maar vanwege Janies koppigheid.
Op dit moment was de keuken leeg, want mevrouw McNabb vertrok om vijf uur, tegelijk met de mannen - in elk geval 's winters. Maar een van de mannen kwam altijd om halfzeven terug om met het laatste werk te helpen. Het was nu echter zes uur en er was niemand in het huis of in de cottage, of op de boerderij. Carl was naar Forest Hall om een man te bekijken die lady Lydia in dienst wilde nemen, een man om het land om te spitten, volgens Janies verwarde verhaal.
Jessie liep naar de hal die op dat moment door de hangende gaslamp werd verlicht en ging daarna door de gang naar de kamer die ooit haar vaders werkkamer was geweest maar die nu een kleine en gezellige zitkamer was. Het vuur brandde laag in de haard, maar ze stookte het niet meteen op. Ze bleef met haar handen op de schoorsteenmantel geleund staan en bekeek zichzelf in de spiegel. Haar gezicht was smal, wit en betrokken. Ze was drieëndertig jaar oud en ze zei tegen zichzelf dat als ze een vrouw zou ontmoeten die er zo uitzag als haar spiegelbeeld, ze zou zeggen dat ze minstens veertig was. Ze was nooit mooi geweest. Carl had haar ooit schoonheid beloofd als ze opgroeide, maar dat was alleen maar uit vriendelijkheid geweest. Alle schoonheid was naar Angela gegaan, om vervolgens te worden bezoedeld, vermorzeld en verspild. Haar leven was ook verspild geweest.
Toen er geen hoop was dat ze Carl ooit kon krijgen, had ze zich vastgeklampt aan het kind dat uit wreedheid was geboren, als iets om haar liefde over uit te storten en liefde van terug te krijgen. Maar zo was het niet gegaan. De maatregelen die ze had moeten nemen om het kind achter slot en grendel te houden hadden de doodssteek betekend voor alle liefde die ze van haar terug had kunnen krijgen. En nu was ze haar ook kwijt. Ja, ze had haar al lang geleden verloren: eerst aan die man, en daarna aan zijn moeder, en nu aan het huis zelf... En hoe zat het met Carl? Het leek wel of dit de herhaling van het leven van haar vader ging worden, want die had zijn verdriet gekoesterd alsof hij daarmee zijn verloren geliefde omhelsde. En Carl leek al net zo te zijn, want hij had het nooit over Patsy. Hij was beleefd en vriendelijk tegen haar, maar dat waren de knechten ook.
Ze kreeg een angstaanjagende gedachte over dat hij naar Newcastle ging en daar een aanplakbiljet met een danseres erop zag, net als haar vader indertijd had gezien, om vervolgens krankzinnig verliefd te worden op het meisje dat erop stond, maniakaal verliefd, net als haar vader. Ja, zoiets zou er ook met Carl kunnen gebeuren, want de afgelopen drie weken was hij twee keer naar Newcastle geweest en hij had nooit gezegd waarvoor.
Als hij een nieuwe vrouw zou nemen, werd ze gek. Ja, dan zou ze echt gek worden. Ze knikte naar de spiegel. Dan ging ze terug naar die cottage en dan sloot ze zich op en dan zou het haar net zo vergaan als Angela.
De gaslamp rechts van haar deed plop, plop, plop, en het glazen kapje trilde, net als haar weerkaatsing in de spiegel, alleen schudde die het hoofd en deed ontkennend de mond open. Nee! Nee! Wat dacht ze nu toch?
De tranen rolden uit haar ogen en ze keek omhoog en fluisterde hardop: 'O Heer, ik voel me zo eenzaam, zo verlaten. Wat er ook mag gebeuren, laat me niets dwaas doen, alstublieft.' Ze kon niet langer haar gezicht in de spiegel zien en ze had een prop in haar keel. Ze stond op het punt zich om te draaien toen ze voetstappen in de gang hoorde en ze liet zich, bijna in paniek, op haar knieën vallen, pakte de vuurtang uit de haard en begon kolen uit de koperen kolenkit naast het haardhek te pakken.
De deur ging open, maar ze draaide zich niet om toen Carl zei: 'O, ben je daar? Ik heb Janie net naar de cottage gebracht. Dat wordt nog eens een goeie boer. Maar die kerel leek heel geschikt en hij wilde die baan maar al te graag hebben voor een pond per week, met kost en inwoning. Hij keek helemaal niet vreemd op toen hij zag hoe die kamers boven de stal waren. Het leek hem zelfs wel te bevallen, en hij zei dat hij er binnen de kortste keren wel een in orde zou hebben. Hij bleef mij bedanken, maar ik heb gezegd dat hij daarvoor bij de jongedame moest zijn.'
Hij bleef staan en keek naar Jessie, die bezig was met de blaasbalg, tot ze weer een vlam tussen de kolen had geblazen. En toen ze nog steeds niets zei en zich niet omdraaide, boog hij zich over haar heen en zei: 'Wat is er aan de hand? Is alles goed met je?'
Hij verstond alleen maar haar gemompelde: 'Ja hoor, alles is goed.' Maar toen ze opstond en zich nog steeds niet naar hem omdraaide, pakte hij haar bij de arm en draaide haar langzaam rond om hem aan te kijken. Hij keek naar haar gebogen hoofd, naar haar betraande gezicht, en het duurde een paar seconden voor hij zacht zei: 'Wat is er, Jessie?'
Ze maakte zich van hem los, greep het batisten schortje dat ze over haar wollen jurk droeg, bette en wreef er woest haar gezicht mee. Maar ze zei nog steeds niets.
Hij pakte haar opnieuw vast, deze keer bij beide schouders, en hij dwong haar hem aan te kijken. En toen ze naar hem opkeek, stamelde ze: 'Het spijt me. Ik kan het niet helpen. Ik... ik voelde me zo verloren, met het huis en alles. Er is hier niemand. Eenzaam. Ik... ik schijn te zijn geboren voor de eenzaamheid. Ik heb Janie verloren en...' Ze kon zich er niet toe brengen te liegen en te zeggen: 'En Patsy.' Want ze had allang geweten dat het met Patsy zou aflopen en hoewel ze in de loop der jaren erg op haar gesteld was geraakt, had ze onwillekeurig ook bedacht wat haar heengaan kon betekenen: dan had ze Carl opnieuw voor zich alleen. Hij zou zich dan vast wel meer op haar richten, al was het maar voor medeleven. Maar dat had hij niet gedaan, hij had haar medeleven niet nodig. En nu stootte ze uit: 'Je zegt haast nooit wat tegen me. Je weet niet, eens dat ik besta.'
'O Jessie, Jessie!' Hij stak een hand omhoog en streelde haar natte wang. Zijn stem klonk laag en gesmoord toen hij zei: 'Ik weet heel goed dat jij bestaat. Dat weet ik maar al te goed. Maar het is allemaal nog vers... Ik bedoel, ach, je weet dat ik veel om Patsy heb gegeven en ik heb haar gemist. Maar ik ben de laatste tijd gaan inzien dat je niet voor eeuwig met de doden kunt leven. En zij... zij zou dat ook niet willen, dat heeft ze me zelf verteld. Het laatste wat ze tegen me zei was,' - zijn stem klonk gesmoord - '"wees gelukkig en zorg ervoor dat je niet eenzaam bent. Niemand hoort alleen te blijven.'" Hij zei er niet bij: 'Ze wist wat jij voor mij voelde, en altijd voor mij had gevoeld.' Want hij had indertijd onmiddellijk gereageerd met: 'Nee, nooit! Ik zal nooit iemand in jouw plaats stellen.' Maar ze had naar hem geglimlacht en verteld dat haar moeder een gezegde had gehad: het hart heeft vele kamers.
Hij zei: 'Het is nu zeven maanden geleden. IV zou het mezelf een stuk gemakkelijker hebben gemaakt als ik in staat was geweest met jou over haar te praten, maar op de een of andere manier kon ik geen begin vinden. Zal ik je eens wat zeggen? Ik ben de laatste tijd twee keer naar Newcastle geweest om me eens flink te bezatten, maar dat hielp niets.'
Nog steeds stroomden de tranen haar over de wangen, maar nu werd dat minder en hij haalde een zakdoek tevoorschijn om haar gezicht af te vegen. Hij zei: 'We gaan gewoon van nu af aan beginnen, is dat goed, Jessie?' Waarop zij antwoordde: 'Ja Carl.' Maar de betekenis van zijn woorden en de tedere blik in zijn ogen toen hij die woorden sprak, werkten als het doorbreken van een dijk.
Haar hele lichaam schokte en ze huilde nu hoorbaar. Hij drukte haar tegen zich aan en het was alsof hij weer terug was in die slaapkamer, al die jaren geleden, toen hij had gevraagd of hij haar mocht vasthouden. Op een vreemde manier had ze sindsdien bij hem gehoord. Zelfs de mooie Angela had haar niet kunnen vervangen in zijn genegenheid, hoewel ze daar nooit van overtuigd was geweest. Maar toen kwam Patsy. Lieve, lieve Patsy. Maar Patsy was er nu niet meer en hij omhelsde de vrouw die dat kind was geweest en hij wist dat hij haar moest blijven vasthouden, want ze was echt van hem geweest vanaf de dag dat ze was geboren.