2

Het was een week later en er viel geen spoor te bekennen van het boze, naar liefde smachtende meisje toen Jessie het laatste hooi naar haar vader omhoogstak bij de hooimijt aan het eind van het erf. Ze leek zelfs niet te merken dat Patsy bij Carl werkte, om de touwen van het dekzeil dat de mijt zou bedekken strak te trekken. De verandering was op donderdagavond gekomen, toen haar vader tegen haar had gezegd: 'Hoe zou je het vinden om morgen niet naar school te gaan en mij te helpen het laatste hooi binnen te halen?' Hij had niet gezegd 'ons te helpen', maar 'mij te helpen'.

Even had ze niets kunnen uitbrengen, maar toen had ze gezegd: 'Graag pappa. Dat lijkt me enig.'

Dus hoefde Billy of Carl de zusjes de volgende morgen niet naar school te brengen of hen later weer op te halen - een voorzorgsmaatregel vanaf het moment dat ze naar de dorpsschool waren gegaan. Daarom had Jessie gisteren de hele dag hooi geharkt en gesjouwd. Angela was er ook bij geweest, maar zij had niet half zoveel werk verzet als haar zusje aan bleek te kunnen. En later was het avondeten heel gezellig geweest.

Ze zou vanmorgen al voor het ontbijt naar buiten zijn gegaan als Fanny er niet op had gestaan dat ze eerst goed zou eten, want ze had een dag van hard werken voor de boeg. Intussen had ze bedacht hoe eenvoudig de oplossing was geweest met betrekking tot haar dochters gemoedstoestand: een verzoek van haar aan Ward om zijn dochter een beetje persoonlijke aandacht te geven, wat hij onopvallend kon doen door voor te stellen dat het meisje een dag vrij van school nam om op het hooiland te helpen. Ze besefte dat hij hier het nut niet meteen van zou inzien, maar hij deed wat ze vroeg, speelde zelfs de rol die hij niet meende. Toch had hij gisteravond moeten toegeven dat de poging die hij had gedaan succes had, want het was lang geleden dat hij zijn dochter voor het laatst zo vrolijk en spraakzaam had gezien, in elk geval waar hij bij was.

Op het moment dat het werk klaar was, kwam Annie het erf op en zei: 'Jullie zien er allemaal stoffig uit en het zal minstens een halfuur duren voor jullie een beetje schoon zijn en klaar om een hap te eten, dus waarom gaan we eigenlijk niet buiten eten?'

De twee meisjes riepen meteen: 'O ja, Annie. Ja. We kunnen in het weiland eten.'

'Dat is te ver weg om alles naartoe te brengen,' zei Annie. En daarop riep Ward uit: 'Je denkt toch zeker niet dat we op het erf of in het stoppelveld gaan zitten?'

'Dat mogen jullie zelf bekijken,' zei ze opgewekt. 'En iedereen moet dan zijn handen uit de mouwen steken. Ik zal de manden inpakken, maar mij krijg je daar niet heen, want ik kan nu al niet meer op mijn benen blijven staan.'

'Ach, de arme ziel. Het is d'r leeftijd.' Dit uit Billy's mond veroorzaakte een storm van gelach.

Er klonk nog meer gelach toen de meisjes de voor hen ongebruikelijke procedure volgden van zich wassen onder de pomp, in elk geval hun gezicht en handen.

In de keuken werden de manden aan Carl en Patsy gegeven, en de meisjes droegen de kannen koude melk en al even koud bier. Ward haalde de plaids uit de dekenkist in de hal en een groot kussen uit de zitkamer, dit laatste voor Fanny.

Toen hij door de keuken liep zei Annie: 'Hier! Ze zijn het tafelkleed vergeten.' Waarop ze hem nog verder vollaadde met een groot geruit tafelkleed.

'Weet je zeker dat je niet met ons meegaat?' vroeg hij.

'M'n hoofd wil wel, maar m'n voeten niet.'

Waarop hij zei: 'Nou, dat is dan jouw schuld, je moet echt vaker gaan zitten. En ga me nou niet zeggen dat je daar de tijd niet voor hebt. Goed, goed. Al goed.' Hij haalde zijn schouders op over de opmerking die ze eventueel had willen maken, en liep naar buiten, achter de kleine optocht die langs de schuur liep, over de akker die in een groentetuin was veranderd, langs de kas die Fanny in de afgelopen twee jaar niet meer had gebruikt en die nu voor het opkweken van planten werd gebruikt, en daarvandaan naar de akker die een jaar braak had gelegen en nu met weelderig groen gras bedekt had moeten zijn. Maar de hitte had alles doen vergelen, behalve in de schaduw van het bos dat het begin markeerde van het landgoed van kolonel Ramsmore.

Jessie riep vanuit de verte: 'Zullen we alles in de schaduw zetten, pappa?' Waarop hij terugriep: 'Ja natuurlijk, tenzij je wilt smelten. Maar wacht even, ik heb het kleed hier.'

Patsy knielde neer, spreidde het tafelkleed uit en haalde de etenswaren uit de mand. Fanny schonk de bekers vol melk of bier, behalve de laatste beker, toen ze Patsy aankeek en glimlachend vroeg: 'Melk of licht, Patsy?' En Patsy glimlachte terug: 'Licht bier, alstublieft. Ik heb voor vandaag genoeg melk gezien.'

'Dan zullen we van nu af aan wel zure melk en ranzige boter krijgen,' verklaarde Billy, 'als zij aan het bier is gegaan.' Hierop gaf hij Patsy een niet bepaald zachtzinnige por, zodat ze omver rolde, waarna Jessie haar lachend overeind trok. Dit maakte dat Carl zich onwillekeurig verbaasde over de verandering in het meisje. Wat een verschil met een week geleden, want ze zag er heel gelukkig uit. Het was een klein wonder.

Toen ze hun pastei met spek en eieren, hun hardgekookte eieren en het knapperige brood met hun eigen boter hadden opgegeten en ze allemaal hun dorst hadden gelest, maakten ze het zich op hun eigen manier gemakkelijk in de koele schaduw van de bomen. Ward lag languit naast Fanny, die op haar kussen zat, met haar armen om haar knieën geslagen. Ze leek bijna even jong als haar dochters, die eveneens in het gras lagen. Billy leunde tegen een paal van de omheining, terwijl Carl op zijn elleboog naar Patsy lag te kijken, die rechtop zat met haar voeten onder zich getrokken. Ze trok een ronde grashalm tussen haar tanden door en likte met haar tong naar het witte sap, waarbij ze in de ogen van Carl op een schilderij leek dat hij in een van de musea in Newcastle had gezien. Het was van een Spaans meisje met een rood wapperend gewaad. Patsy droeg geen rood gewaad, maar ze was wel heel mooi.

Het was een idyllisch tafereel. Het was een moment dat ze zich allemaal zouden herinneren, waarop niemand iets zei en slechts het geritsel van de bladeren in het bos, het gezoem van de bijen en het zachtere geluid van muggen hoog in de lucht - als voorbode van nog meer mooi weer - te horen waren. Toen klonk er een geluid alsof een rijtje bijen razendsnel door de lucht vloog, dat eindigde met een kreet van Fanny, toen ze door iets op haar slaap werd geraakt en daardoor tegen Ward aan viel.

'Wat is er aan de hand?' Hij sloeg zijn armen om haar heen terwijl de anderen overeind kwamen.

Ze kon even niets uitbrengen. Toen ze weer over wat adem beschikte zei ze: 'Ik... ik heb iets tegen mijn hoofd gekregen.' Ze tastte met haar vingers naar haar slaap en Ward, die op zijn knieën lag, hees haar weer overeind zodat ze rechtop zat.

Patsy zei: 'Het is een steen. Kijk maar!' Ze wees naar Fanny's rok, waar naast de zoom iets lag wat op een grote kiezelsteen leek.

Ward raapte de steen op om hem te bekijken. De steen was aan de ene kant puntig en aan de andere plat.

'Het is een katapultsteen,' fluisterde Billy.

'Wat? Grote God!' Ward stopte de steen in de zak van zijn kniebroek en keek toen naar het hek dat langs het bos liep. Carl keek ook die kant uit en riep: 'Ze moeten in het bos zitten.'

'Breng jij mevrouw terug naar huis, Patsy. Help haar, meisjes!' beval Ward. Toen holde hij langs het hek, terwijl Carl in de tegenovergestelde richting holde, waarbij ze allebei een plek zochten om over het draad te klimmen, want dit was overwoekerd door allerlei planten en vormde een bijna ondoordringbare wirwar.

Ward moest helemaal tot het eind van het land gaan eer hij een plek vond waar hij eroverheen kon klimmen. Toen rende hij tussen de bomen door, hier en daar zigzaggend en soms stoppend om naar hollende voetstappen te luisteren.

Het bos ging abrupt over in een smalle akker waar een pad dwars doorheen liep dat in de ene richting naar het dorp leidde en in de andere naar de Hollow, met aan de andere kant Morgan's Wood als grens. Toen hij stil bleef staan, zag hij twee rennende gestalten op het pad verschijnen. De ene zwaaide met een kan, de andere had iets wat in zijn hand bungelde, maar het was niet te zien wat. Zij moesten de schuldigen zijn, daar durfde hij om te wedden - de kleinzonen van Michael Holden. Hij had al eerder problemen met die jonge schavuiten gehad, doordat ze over de muren sprongen en dwars door zijn maïs liepen. Als hij die toch eens in handen kon krijgen. Maar toen bedacht hij zich. Ze hadden in deze korte tijd niet zo ver kunnen komen. Ze hadden dwars over het verboden terrein van Forest Hall moeten gaan. Ja, dat had gekund, en dan waren ze op het pad uitgekomen vlak voordat dit naar de Hollow liep. Als hij hen toch eens in handen kon krijgen.

Hij draaide zich om toen hij Carl hoorde roepen: 'Iemand gezien?'

Hij liep naar het hek terug en schreeuwde: 'De twee jongens van Holden.'

Carl stak zijn hand uit om Ward over het hek te helpen. 'O, die twee! Die weten heel goed met een katapult om te gaan.'

Billy verscheen op het toneel en zei: 'Zei je de jongelui van Holden? Waar heb je die gezien?'

'Ze holden over het pad in de buurt van Morgan's Wood.'

'Zo ver? Dan hebben ze wel heel hard moeten rennen om in zo'n korte tijd daar te komen.'

'Die twee schooiers hebben vleugels aan hun voeten. Allemachtig, ze zullen die vleugels hard nodig hebben als ik ze te pakken krijg. Eén centimeter verder, en het had haar haar oog kunnen kosten.'

Die gedachte leek hem opnieuw vaart te geven en hij begon te hollen met Carl naast zich.

Fanny zat in de keuken met een natte doek tegen haar slaap, en de meisjes en Patsy en Annie stonden om haar heen. Maar toen Ward de keuken binnenkwam, zei ze meteen: 'Rustig maar, alles is goed. Maak er geen toestanden over. Ik zal morgen alleen wel een blauw oog hebben.' Ze glimlachte naar hem.

'Het had je wel een oog kunnen kosten!'

Na een korte stilte antwoordde ze: 'Dat is gelukkig niet gebeurd en neem het niet zo ernstig op. Het was gewoon een kwajongensstreek.'

'Een kwajongensstreek? M'n zolen! En ik vind dat je niet hier moet blijven zitten maar naar boven moet gaan om even te rusten.'

'O Ward!'

'Niks te "O Ward". Kom op.' Hij duwde de anderen opzij en trok haar omhoog, en toen hij haar meevoerde zei Annie: 'Leuk einde van een picknick, als je het mij vraagt.' Ze keek Patsy aan. 'Gebruiken ze bij jullie daar katapulten?'

'Nee, bij ons daar gebruiken ze géén katapulten.' Het woord werd benadrukt alsof het zelf met een katapult was weggeschoten.

'Sla niet zo'n toon tegen me aan, jongedame.'

Hierop schudde Patsy haar hoofd en liep de keuken uit, terwijl ze Annie hoorde roepen: 'Het moet ook niet gekker worden.' Toen liep zij ook de keuken uit naar boven, waar ze op de slaapkamerdeur klopte. Toen ze hem opendeed werd ze door Fanny begroet met: 'Wil jij deze man laten ophouden met zijn overdreven zorgzame gedoe, Annie?'

'Als u hem niet tegen kunt houden, mevrouw, hoe dacht u dan dat ik dat kon?'

'Moeten we de dokter laten komen, pappa?'

Ward draaide zich om om zijn dochter antwoord te geven, maar iedere opmerking werd door Fanny bij voorbaat gesmoord. 'Nee liefje. Ik heb geen dokter nodig. Hoor eens, als Angela en jij nou eens naar beneden willen gaan om te zien of jullie Patsy en Carl kunnen helpen. Je kunt de kippen misschien in de ren doen; omdat het zo warm is zullen ze wel niet naar het nachthok willen en wie weet komt Meneer de Vos nog langs.'

Schoorvoetend liepen de meisjes de kamer uit, en toen Annie hen volgde, schoof Ward een stoel bij het bed en zei: 'Ik ga morgenochtend rechtstreeks naar die pub, niet om bier te drinken maar om tegen Mike Holden te zeggen dat hij die twee schooiers een flink pak slaag moet geven.'

'Maar misschien zijn zij het niet geweest. Alle jongens gebruiken toch zeker katapulten.'

'Niet met geslepen stenen punten als munitie.'

'Nou, morgen is het zondag, dus wacht alsjeblieft even tot het begin van de week.'

De blik die hij haar toewierp en zijn zwijgen vertelden haar dat hij zou doen wat ze wilde.

 

Maar maandagmorgen, lang voor hij naar The Crown Head had zullen gaan, schreeuwde hij vanuit het raam op de overloop naar het erf: 'Carl! Billy! Carl!'

De mannen kwamen uit verschillende gebouwen tevoorschijn en tuurden in het vroege ochtendlicht omhoog. Billy riep: 'Wat is er?'

'Het gaat om m'n vrouw. Ik kan haar niet wakker krijgen. Toen ik om halfzes bij haar wegging, dacht ik dat ze nog lag te slapen. Carl, rijd jij zo snel als je kunt naar dokter Wheatley. Nu meteen!'

Carl zei niets maar rende direct naar de stal en Patsy, die buiten de melkschuur was verschenen, holde met hem mee om het paard te helpen zadelen. Hun besef van de ernst van de situatie bleek uit het feit dat geen van beiden iets zei.

Dokter Wheatleys huis stond aan de andere kant van het dorp en de kortste weg erheen was door het dorp. Carl was met zijn paard in galop gegaan tot aan de muur van het kerkhof en hij wilde het dier net in draf brengen toen er uit een zijweg een kleine sjees kwam. Hij voerde het paard onmiddellijk langszij en riep: 'O dokter Patten. Wat fijn dat ik u zie. Ik was op weg om dokter Wheatley voor mevrouw Gibson te halen; meneer kan haar niet wakker krijgen.'

Philip Patten boog zich vanaf de bok omlaag en zei: 'Hoe bedoel je, haar niet wakker krijgen?'

'Nou, ze was door een scherpe steen uit een katapult geraakt toen we zaterdag met z'n allen in het weiland zaten te eten, en ze heeft sindsdien in bed gelegen. En nu kan ze niet wakker worden.'

Door een steen uit een katapult geraakt en niet wakker kunnen worden? De Gibsons waren patiënten van de oude dokter en hij was heel gevoelig op het punt van elkaars 'gebied' zoals hij het noemde. Maar wat de jonge Carl beschreef leek veel op een coma, en tegen de tijd dat de oude dokter op de boerderij kon zijn, na de hoeveelheid drank die hij gisteravond had genuttigd, was het misschien te laat om nog hulp te kunnen verlenen. Hij verlangde hevig naar zijn bed, na vier uren op The Grange, waar hij had geholpen Draytons kleinzoon ter wereld te brengen, hoewel zonder dank, want het kind was een mongooltje.

'Rijd er maar heen. Ik volg je.'

Zodra Philip Patten op Fanny neerkeek, beet hij op zijn onderlip en vroeg aan Ward: 'Heeft ze de hele tijd zo gelegen?'

'Ja.'

Hij sloeg het beddengoed behoedzaam opzij en begon haar te onderzoeken terwijl Ward aan de andere kant van het bed stond en hem aanstaarde alsof hij van zijn gezicht wilde aflezen waarom zijn geliefde Fanny er zo aan toe was. De dokter liep naar zijn tas, maakte die open en deed hem toen weer dicht. Toen keek hij Ward aan en zei: 'Vraag of Carl naar dokter Wheatley rijdt om hem te verzoeken zo snel mogelijk hier te komen en wat bloedzuigers mee te brengen.'

'Wat is er? Wat is er met haar aan de hand?'

'Ik weet het echt niet, Ward,' loog Philip Patten. 'Ik wil graag de mening van een ander horen. Ga hem nu meteen halen.'

Ward reageerde niet meteen op dit bevel, maar bleef op Fanny neerkijken terwijl zijn onderkaak bewoog alsof hij met zijn tanden knarste.

Een paar minuten later kwam Annie de kamfer binnen en hoorde de jonge dokter daar tegen mevrouw praten, wat ze dwaas vond, want als dat arme kind hem kon horen, had ze toch zeker wel een teken gegeven? Tommy Taylor was er ook op die manier aan gegaan, maar die had nog een vinger kunnen bewegen.

 

Slechts een halfuur later kwam dokter Wheatley de kamer binnen, wat erop wees dat hij inderdaad meteen had gereageerd. Niet zozeer wellicht omdat de patiënt hem zo hard nodig had, maar omdat die jonge snotneus zich niet alleen op zijn terrein bevond maar hem bovendien een opdracht had gegeven, misschien een verhulde opdracht, maar toch een opdracht, om bloedzuigers mee te brengen, wat erop wees dat hij het probleem al had gediagnosticeerd. Dus was het niet vreemd dat hij die jonge betweter negeerde en regelrecht naar de roerloze gestalte op het bed liep.

'Nou, nou! Wat hebben we hier, mevrouw Gibson?' Hij pakte de roerloze hand en schudde die even. Toen liet hij hem op de sprei vallen, draaide zich naar Ward om en zei: 'Hoe is dit gekomen?'

'Ze heeft zaterdag een steen uit een katapult tegen haar hoofd gehad.'

'Zaterdag! Het is nu maandag. Waarom hebt u me niet eerder laten komen?'

'Tot vanmorgen leek alles goed met haar te zijn.'

De oude man tuitte zijn lippen, keek even naar Fanny en toen naar Ward alsof hij een besluit had genomen. 'Ga naar beneden en vraag of ze een bak heet water en handdoeken boven brengen.'

Daarna trok hij zijn jas uit alsof hij tot actie wilde overgaan.

Zodra Ward de kamer uit was, staakte hij zijn bezigheden en zei tegen zijn jongere partner: 'Coma? Wat denk je?' En Philip Patten antwoordde: 'Ja, door een bloedprop in de hersenen, denk ik.'

'Denk je?'

Ze staarden elkaar aan en dokter Wheatley zei: 'Ze moet eigenlijk naar het ziekenhuis.'

'Ik betwijfel het of ze dat zou halen.'

'O ja? Nou, misschien heb je voor deze ene keer gelijk, en daarom zullen we je idee met de bloedzuigers proberen, voor wat het in dit geval waard mag zijn. En weet je, Patten? Zij is één probleem, maar er wacht nog een groter probleem als zij zou overlijden.'

'Ja, dat besef ik.'

De oude man keek zijn jongere associé aan. Dat was nou net wat hij niet aan die kerel kon uitstaan: die verrekte zelfverzekerde manier van doen van hem.

 

Ze hadden haar adergelaten. Ze hadden haar in warme en daarna in koude doeken gewikkeld, maar het mocht niet baten. En zo verstreek de dag en werd het dinsdagmorgen halfzeven. Annie zat in een stoel aan de ene kant van het bed te dommelen, terwijl Ward er vlakbij, aan de andere kant zat. Hij leunde op zijn elleboog, met zijn rug half gebogen, terwijl hij de slappe hand vasthield. Toen zijn hoofd omlaag zakte, schrok hij op en knipperde met zijn ogen. Hij staarde verbijsterd naar het gezicht in het kussen. Het was veranderd. Er zat geen enkele kleur in. Het was veranderd in dat van een wassen beeld. Hij schoot overeind en zei zacht: 'Annie. Annie, kom eens hier.'

Annie kwam naast hem staan en stamelde: 'O grote God! Nee!' Hij herhaalde haar laatste woord, maar als schreeuw: 'Nee! Nee! Fanny! Fanny!'

De deur werd opengedaan, en toen Jessies angstige gezicht verscheen, riep Annie tegen haar: 'Zeg tegen Carl dat hij naar dokter Patten moet rijden. Die zit het dichtste bij.' Maar ze tuimelde bijna achterover toen Ward haar opzij duwde, het beddengoed afwierp en Fanny in zijn armen nam terwijl hij haar wiegde als een kind en kreunde: 'Liefste. Liefste. Nee, doe dat niet. Laat me niet alleen. 'O Nee! Fanny, ga niet dood. Nee, nee! Ik kan alleen niet verder. Word wakker! Word wakker!'

Hij liep nog steeds met haar slappe lichaam door de kamer heen en weer toen Philip Patten haastig binnenkwam en uitriep: 'O, grote hemel!' Hij stak zijn handen uit, bracht Wards wankele stappen tot staan en zei zacht: 'Kom, leg haar neer... Kom.'

Ward liet zich als versuft naar het bed leiden om zijn geliefde uit zijn armen te laten glijden, maar hij bleef op haar neerkijken en Annie jammerde: 'Allemaal door een katapult.'

'Katapult,' nam Ward het woord over, en toen herhaalde hij: 'Katapult! Dat is het! Dat heeft haar gedood! Ze hebben haar vermoord!' Hij gebaarde met zijn arm naar de dokter en riep beschuldigend: 'Jullie zijn mijn getuigen! Ze is dood! Ze hebben haar vermoord. Ik ga ze dat betaald zetten. Ze zijn er geweest.'

Ze schrokken allemaal toen hij opeens naar de deur holde, en Philip ging hem op de overloop achterna en riep: 'Wacht! Een moment! Wacht even!' Daarna stapte hij snel weer terug in de kamer en vroeg aan Annie: 'Wat bedoelt hij? Over wie heeft hij het?'

Annie schudde haar hoofd, maar Patsy antwoordde: 'Hij denkt dat het de jonge jongens van Holden waren.'

'De Holdens? Grote hemel!' Hierop snelde hij de kamer uit. En toen hij het erf bereikte, schreeuwde hij naar waar Billy en Carl buiten het hek op de weg stonden: 'Ga hem achterna! Hij gaat naar de Holdens, naar die jochies, en hij is op dit moment tot alles in staat. Ik ga er zo heen.' Hij holde weer naar boven, naar de slaapkamer.

Ward kwam het dorp binnen vanaf de kant van de kerk, en toen hij langs de muur van het kerkhof holde en daarvandaan de straat in, bleef William Smythe, de koster, even staan terwijl hij een grote sleutel in de deur van de consistorie stak. Hij liet de sleutel vervolgens in het slot zitten en liep haastig over het grindpad naar de straat waar hij Ward Gibson in hemdsmouwen zag rennen. Hij was niet de enige die verbaasd stond te kijken: Fred was bezig de kar vol te laden met het eerste brood dat die dag was gebakken en hij kon zijn ogen niet geloven. In plaats van achter Ward aan te gaan schoot hij echter eerst het huis in om dit nieuws daar door te geven.

Jimmy Conway hees juist een karkas achter uit zijn wagen. Hij bleef ook verbaasd staan. Toen schreeuwde hij naar Hannah Beaton, die een zak aardappels twee treden omhoog haar winkel binnensleepte: 'Zie jij wat ik zie? Of verbeeld ik me dingen? Waar gaat die naartoe?'

Ward bereikte weldra zijn doel, en dat was niet de voorkant van The Crown Head, maar de achterkant.

Bij de keukendeur bleef hij even staan, met bonzend hart, om op adem te komen, en toen bonkte hij op de deur en bleef dat doen tot een stem riep: 'Goed, goed! Ik kom al! Wat is er?'

De deur werd opengedaan en hij bleef Holden een volle tien seconden aankijken voor hij met een woeste grom uitbracht: 'Ben je nou tevreden? Jij laat je nageslacht voor het karretje van het dorp spannen, hè? Jij wilde haar zo graag laten vermoorden, hè?'

'Waar heb je het in hemelsnaam over, Ward? Ben je dronken, of ben je gek geworden? Wat mankeert je?'

'Doe nou maar niet alsof je van niets weet. Ze zijn immers hier binnen komen hollen toen ze hun schot hadden gelost? Nou, dit is de laatste katapult die ze ooit zullen gebruiken. Reken maar dat ik ze dit betaald zal zetten, en anders jou wel.'

Maar toen Wards handen Holden wilden vastgrijpen, sloeg die hem weg en schreeuwde: 'Je bent krankzinnig geworden! Je bent gek!'

'Wat is er? Wat is er aan de hand?' Winnie Holden kwam naast haar man staan en Ward schreeuwde: 'Wat hier aan de hand is, is dat jullie twee moordenaars hebben voortgebracht. Die duivels van jullie hebben mijn vrouw vermoord.'

'O grote God!'

Hij zag hoe de dikke vrouw haar hand voor haar mond sloeg, zich omdraaide en even de keuken in keek voor ze snel zei: 'Kom binnen, Ward. Kom binnen.'

Hij liet zich dit geen twee keer zeggen, en hij duwde hen zo ongeveer opzij omdat hij de twee jongens zag die eerst aan de tafel hadden gezeten maar nu samen tegen de verste muur stonden. Maar hij werd zelf door de Holdens tegen de muur geduwd en vastgehouden terwijl de oudere man schreeuwde: 'Zij hebben je vrouw nooit iets gedaan! Luister goed naar me, Ward! Ik weet wie het wel heeft gedaan.'

'Hou je mond, Mike!' schreeuwde de dikke vrouw nu.

'Nee, ik hou m'n mond niet, mens. Niets daarvan. Hij wil onze jongens te grazen nemen, als je dat nog niet doorhad.'

Ze stonden nu te praten alsof ze alleen in de keuken waren en niet stonden te worstelen met een man die zich gedroeg als een maniak.

Holden riep opnieuw tegen Ward: 'Hou op, man. Hou op. Luister naar me, dan zal ik je vertellen wie het heeft gedaan. Dat is dezelfde persoon die je oogst in brand heeft gestoken en je vee heeft mishandeld, en dat is degene die jij aan de kant had gezet voor je vrouw.'

Ward bleef opeens roerloos staan. Hij hield zijn gezicht vlak bij dat van Holden en fluisterde: 'Daisy? Nee!'

'Jawel. Daisy Mason. Wat had je anders gedacht, jongen? Wat had je verwacht? Heb je echt nooit eens aan die mogelijkheid gedacht?'

Ward duwde langzaam hun armen van zich af en richtte zich op. Maar hij bleef twijfelen en hij staarde weer naar de twee jongens die dicht bij elkaar ineen waren gedoken, tot hun vader zei: 'Ga zitten, jongens, en ga verder met je ontbijt.'

Toen Ward hen langzaam, zelfs angstig, naar de tafel zag komen, wilde hij aan de ene kant zeggen: 'Het spijt me.' Maar toen mompelde hij, als bij zichzelf: 'Ze kan het niet gedaan hebben, niet die brand. Ze was toen naar Fellburn.'

Maar Winnie Holden zei nu kalm: 'Ze was heel listig te werk gegaan. Ze had alles gepland. Ze is de afgelopen jaren krankzinnig geworden, maar niemand wilde er iets over zeggen omdat John en Gladys fatsoenlijke mensen zijn, en ze hadden het al moeilijk genoeg om haar het grootste deel van de tijd achter slot en grendel te houden. Maar iedereen in de buurt wist wie de schuldige van al jouw ongeluk was, behalve jij, en we hebben ons vaak afgevraagd waarom dat niet tot je is doorgedrongen. En afgelopen zaterdag waren de jongens in het bos van Ramsmore. Ze hadden daar niet mogen komen, maar d'r staan daar goeie braamstruiken en ze gingen er plukken. Toen zagen ze haar. Ze had een katapult bij zich en ze zagen door de struiken hoe ze daarmee schoot. Zij zag hen ook, en of ze nou wel of niet van plan was die twee achterna te gaan, ze waren zo bang dat ze er halsoverkop vandoor gingen en ze bleven doorhollen tot ze hier veilig in de keuken stonden.'

Het bleef een halve minuut stil, en toen zei George Holden met angstige stem: 'Ward, ga me niet vertellen dat je vrouw dood is!'

Ward antwoordde niet, maar liep bij de muur vandaan en keek naar de haard. Er stond een pan met pap te bubbelen, maar hij zag die niet: hij was terug bij de muur van het kerkhof met haar handen die over zijn gezicht klauwden. Waarom was zijn achterdocht niet in haar richting gegaan? Hij had in het dorp aan de ene familie na de andere gedacht: de tweeling van Longstaff, Mike en Adam. Hij was nooit naar The Running Hare gegaan, en dat leek in zijn geestestoestand voldoende reden om het gevoel te hebben dat ze het op hem hadden gemunt. Of was het soms een van het stel van Kate Holden geweest? Hij had in zijn achterdocht zelfs aan de McNabs in de Hollow gedacht. Dan waren er de Wainwrights. Dat waren methodisten, en ze hadden vier zonen, allemaal getrouwd en over het land verspreid. Nee, dat was stom gedacht: alleen maar omdat hij de methodistische dominee was. Hij had nota bene vaak met hem gesproken, hij had zelfs melk bij hem gekocht! Nee, hij was blind en stom geweest om niet aan Daisy te hebben gedacht, vooral na haar laatste opmerking. Hij herinnerde zich die nog maar al te goed.

'Dat zal ik je betaald zetten, Ward Gibson. Ik zweer dat ik je dat betaald zal zetten. Jou en je gezin. Hoor je me?'

En ze had haar dreigement uitgevoerd. Ze had Fanny vermoord, zijn lieve Fanny. O Fanny, Fanny Hij kreeg een vreemd gevoel in zijn hoofd. Hij dacht even dat hij misschien wel in tranen zou uitbarsten, als een vrouw, of dat hij ging janken als een dier, zo groot was het verdriet over haar dood. En hij besefte dat dit nog maar het begin was...

Hij wendde zijn blik van de haard naar George Holden, die zijn aandacht had getrokken met de woorden: 'Jij en je gezin zullen nooit veilig zijn, Ward, zolang zij los rondloopt. Ze moet echt naar een inrichting, waar ze geen kwaad meer kan aanrichten.'

Jij en je gezin. Daar had je haar woorden weer. Hij had twee meisjes, hij had twee dochters... Jij en je gezin zullen nooit veilig zijn zolang zij los rondloopt.

Hij draaide zich om alsof hij naar buiten wilde gaan, maar toen draaide hij zich weer terug en zei slechts: 'Het spijt me.'

'Het geeft niet, Ward. We begrijpen het.' Ze liepen met hem naar de deur, en toen die werd geopend, keken zij al net zo verbaasd op als Ward, want daar op het grote sleperserf stonden Philip Patten, Carl, Fred en zijn vader, en een aantal dorpsbewoners.

De dokter kwam naar hem toe en zei: 'Kom mee naar huis, Ward.'

Ward keek naar de dokter en naar de kleine menigte, en toen hij tegen Philip Patten sprak, liet hij niets blijken van de woede die in hem opkwam. 'Ik ga naar huis, dokter. Maar laat me nu even met rust... Kom mee, Carl.' Daarop liep hij tussen de dorpsbewoners door, schijnbaar zonder Freds uitgestoken hand op te merken.

Ward holde niet door het dorp terug, maar zijn stap was snel en vastberaden, net als die van Carl. Eenmaal voorbij de kerk en uit het zicht van de dorpsbewoners, bleef Ward staan, keek Carl aan en zei: 'Ga naar huis om voor de dingen te zorgen.' En voor Carl de kans kreeg om nog een vraag te stellen als 'mag ik niet mee, meneer?' was Ward over de sloot naast de weg gesprongen en holde hij opnieuw door zijn stoppelveld...

Op Beacon Farm was het werk die dag volgens de normale dagelijkse gang van zaken uitgevoerd: de eerste melkbeurt was achter de rug, de koeienstallen waren uitgemest en Seth Mason had zojuist de twee trekpaarden opgetuigd en leidde er één de stal uit, toen de aanblik van Ward Gibson hem stokstijf stil deed staan. Na een snelle blik om zich heen, alsof hij iemand zocht, liet hij het paard staan en begon te hollen in de richting van de keukendeur, waar Ward ook naar op weg was, en hij riep: 'Hela! Wacht even. Ga daar niet zomaar naar binnen. Wat moet je?'

Hierop antwoordde Ward grimmig: 'Jij weet best wat ik moet.' En dit deed Seth naar voren springen om hem vast te grijpen, terwijl hij riep: 'Pete. Pete. Kom hier!'

Ward maaide met zijn onderarm, zodat Seth tegen de muur van het huis tuimelde. Pete Mason kwam over het erf aangehold en terwijl hij Ward de weg naar de keuken versperde, riep hij tegen hem: 'Maak dat je hier wegkomt, meteen!'

Ward haalde opnieuw met zijn arm uit, maar deze keer schampte hij alleen maar langs de wang van Pete Mason en die begon met zijn vuisten te werken, tot de keukendeur openging en zijn vaders handen hem aan de schouders terugtrokken terwijl hij boven het tumult uit schreeuwde: 'Hou op! In godsnaam! Wat bezielt jullie?'

De twee vechtersbazen keken elkaar woest aan en de oude Mason ging verder: 'Wat brengt jou hier, Ward? Je weet toch dat je niet welkom bent?'

'Ha! Moet je dat horen: ik ben niet welkom. En wat mij hier brengt? Nou, dat is gauw gezegd. Alleen maar het kleine punt dat uw dochter in een inrichting moet worden opgesloten omdat ze mijn vrouw heeft vermoord. Dat is alles.' Deze laatste woorden leken in zijn keel te rochelen en de drie mannen keken hem verbijsterd en ontzet aan. Toen draaiden Pete en Seth Mason zich om en keken naar hun vader, die eerst een hand naar zijn hoofd bracht en toen met de andere naar de deurpost tastte, alsof hij steun zocht. Er klonk zowel angst als ongeloof in zijn stem toen hij zei: 'Nee, nee! Wat bedoel je? Verklaar je nader.'

'Net wat ik zeg. Mijn vrouw is vanmorgen overleden als gevolg van een schot met een katapult, die een steen met een scherpe punt bevatte.'

Seth Mason zei met een iel piepstemmetje: 'Je gaat niet dood aan een schot met een katapult.'

'O nee?' De brul maakte dat Seth Mason verschrikt achteruitdeinsde en stamelde: 'Nou ja... ik bedoel...'

'Dat... dat zou ze nooit doen. Ze is misschien weleens ondeugend, maar zulke dingen zou ze echt niet doen.'

'Meneer Mason...' Wards stem klonk vreemd kalm. 'Die scherpe punt heeft een bloedvat in de hersenen van mijn vrouw doen barsten. En ik heb pas sinds vanmorgen begrepen dat al mijn ongeluk en narigheid in de afgelopen jaren - brand, mishandeld vee, het doodschieten van onschuldige hondjes en allerlei andere ergernis die ik heb moeten verduren, van de hand van uw dochter zijn gekomen. Iedereen schijnt dit te hebben geweten, maar ze hebben u beschermd. Nou, moordenaars kunnen niet worden beschermd. Als ik haar op dit moment in mijn handen zou krijgen, zou er wéér een moord gepleegd worden. Dat kan ik u wel verzekeren. Maar dan zou ze er te gemakkelijk van afkomen. Wat ik hier kom vertellen is dat ik ervoor zal zorgen dat ze vandaag nog officieel krankzinnig wordt verklaard.'

'Nee! Nee! Ward, alsjeblieft niet!'

Deze kreet maakte dat iedereen zich omdraaide om naar de tengere gestalte van Gladys Mason te kijken. Haar man greep haar bij de schouders en riep: 'Weg! Ga weg!' Maar ze antwoordde: 'Laat me los, John. Ik moet met Ward praten.' Ze maakte zich van hem los, keek Ward aan en smeekte: 'Doe dat alsjeblieft niet, Ward. Ik smeek je. Ik zal er voor zorgen dat ze niet nog meer problemen veroorzaakt.'

'Wat voor problemen kan zij me nog bezorgen, mevrouw Mason? Ze heeft mijn vrouw vermoord. Hebt u me soms niet verstaan? Ze heeft mijn vrouw vermoord. Die krankzinnige dochter van jullie heeft mijn vrouw vermoord. U kunt dan wel beweren dat ze niet nog meer kwaad zal aanrichten, maar ik heb ook nog eens twee dochters, en ze zal niet rusten voor ze die ook te grazen heeft genomen, als ze mij al niet eerder te pakken krijgt. Besef je dat dan niet? Ze is gek. Ze zal niet ophouden bij één.'

'Sla niet zo'n toon tegen mijn moeder aan!'

Voor Ward de kans kreeg om te reageren, riep John Mason tegen zijn zoon: 'Hou je mond, jij! Hou je mond! Als jij je ogen open had gehouden en had gedaan wat ik je gezegd had, dan...' Hij bracht zijn hand weer naar zijn hoofd. Maar toen, alsof hem plotseling iets was ingevallen, zei hij scherp: 'Wat voor bewijs heb je, Ward, dat Daisy dit heeft gedaan? Bijna alle jongens in het dorp hebben een katapult.'

'Dat zal best. Maar de zonen van George Holden - Peter en Alan - hebben haar gezien.'

'O, die twee.' Dit was weer het iele stemmetje van Seth Mason. 'Dat zijn beruchte leugenaars en het zijn ook nog eens dieven. We hebben ze een paar weken geleden nog betrapt toen ze onze kippenren plunderden. Hè, Pete?'

'Ja, dat klopt. En ze wilden geen van beiden iets zeggen, om hun huid te redden.'

'Ze was in het bos. Ze hebben haar gezien. Ze is de jongens achternagegaan.'

'Nou ja, dat kan natuurlijk best, waarschijnlijk omdat zij hun katapult gebruikten, Ward.' John Mason rechtte zijn gebogen schouders. 'Ik moet toegeven dat ze wat rottigheid heeft uitgehaald en daar valt ook nog es een beetje begrip voor op te brengen, zoals jij maar al te goed zult beseffen. Wat jij met haar hebt gedaan, heeft haar d'r verstand doen verliezen. Maar moord? Nee. Dat wil er bij mij niet in. Bovendien komt ze bijna nooit uit haar kamer boven, behalve wanneer ze een eindje gaat wandelen. En dan wordt ze door een van ons in de gaten gehouden, zo goed als...' Hij zweeg, en wees toen naar Seth. 'Ga jij naar boven om tegen haar te zeggen dat ze hier moet komen.'

Toen Seth langs zijn vader wilde lopen om het huis in te gaan, bleef hij even staan en zei: 'Maar als ze nou niet wil?' Zijn vader blafte hem toe: 'Haal haar naar beneden!' Daarna draaide hij zich om naar Ward en zei: 'Kom even mee naar binnen, wil je? Dan zullen we dit op de een of andere manier zien op te klaren. Eén ding weet ik wel: tegen mij zal ze niet liegen.' Hij deed een stap achteruit en duwde zijn vrouw opzij, zodat Ward voor hem naar binnen kon.

Ward had de indruk dat de keuken niets was veranderd sinds hij voor het laatst aan de lange, witte keukentafel had gezeten en een goed maal had genuttigd, onder veel gelach en grapjes over de verschillende leden van hun kerk. De ontbijtspullen stonden nu op de tafel.

Hij bleef er op enige afstand van staan en wachtte, net als mevrouw en meneer Mason en hun zoon, met de blik gericht op de deur aan de andere kant van de keuken. Niemand zei iets, en de stilte werd benauwend, tot deze opeens werd verbroken door een hoge vrouwenstem die gilde: 'Blijf van me af, wil je? Laat me los!'

De deur aan de andere kant ging woest open doordat er een massieve gestalte naar binnen werd geduwd. Het leek of die gestalte zich kwaad wilde omdraaien, maar opeens verstrakte. Ward zag het hoofd langzaam naar hem toe draaien en ze keek hem aan. De uitdrukking op het gezicht was niet anders dan bij die laatste ontmoeting, vele jaren geleden. Maar het lichaam was nu tot bijna twee keer het formaat van toen opgezwollen, de gestalte die log naar het eind van de tafel kwam was enorm.

Haar vader beval: 'Ga zitten, Daisy. Ik moet met je praten.'

Het was alsof ze haar vader niet had gehoord, want ze lette niet op hem. In plaats daarvan legde ze haar handen plat op de tafel en begon met haar vingers te trommelen.

Haar moeder zei scherp: 'Doe dat niet, liefje. Ga zitten. Doe wat pa zegt.' Maar Daisy reageerde opnieuw niet, evenmin toen haar broer Pete tegen haar snauwde: 'Doe wat je gezegd wordt en luister naar pa, anders zul je ervan lusten.'

Zijn vader berispte hem streng: 'Pete!' Maar de zoon riep: 'Nou, vooruit met de geit. Stel haar de vraag waarvoor ik haar naar beneden moest halen.'

John Mason legde een hand op de schouder van zijn dochter en zei: 'Kijk me aan, Daisy. Heb jij met een katapult op mevrouw Gibson geschoten? Ik wil de waarheid horen.'

Ze keek even naar Ward en daarna naar haar vader, en er verscheen een sluwe grijns op haar gezicht. Ze antwoordde hem: 'Jij verliest haar nooit uit het oog, hè?'

De oude Mason boog even zijn hoofd, daarna keek hij weer naar zijn dochter en hij vroeg op scherpe toon: 'Heb jij met een katapult geschoten? Ben je met een katapult naar buiten geweest?' Toen, in een poging het logge lichaam tot een reactie te dwingen, zei hij: 'Geef me eerlijk antwoord! Je weet wat er kan gebeuren als je je niet gedraagt. Ben jij de afgelopen dagen buiten geweest en heb je met de katapult op mevrouw Gibson geschoten, zodat ze nu dood is?'

Het enorme lichaam leek opeens tot leven, normaal tot leven te komen, en ze vroeg belangstellend: 'Is ze dood?'

'Ja, ze is dood, Daisy. Mevrouw Gibson is gestorven doordat er met een katapult op haar is geschoten.'

John en Gladys Mason en hun twee zonen zagen hoe Daisy zich omdraaide en Ward recht aankeek. Ze voelden allen een golf van wanhoop door zich heengaan toen de meestal zo doffe uitdrukking op haar gezicht overging in een van leedvermaak, dat sprak uit haar stem toen ze uitriep: 'Dan heb ik d'r dus te pakken gekregen. Ik wist dat het een keer moest lukken. Betaald. Betaald. Ik had gezegd dat ik het je betaald zou zetten.'

'O grote God!' Gladys Mason liet zich op een stoel vallen en John Mason draaide zich even om toen zijn dochter schreeuwde: 'Dat is je straf. Ik zou het je betaald zetten.'

Op dat moment vond Ward zijn stem terug en hij schreeuwde tegen haar: 'Daar zul jij ook voor moeten boeten, halvegare die je bent! Ik zal ervoor zorgen dat je vandaag nog naar een inrichting wordt gebracht.'

'Een inrichting? Inrichting?' Ze schudde haar hoofd en schreeuwde tegen Ward, met een stem die bijna normaal klonk: 'O nee! Daar komt niets van in!'

Wat er daarna gebeurde, ging zo snel dat geen van de mannen het had kunnen voorkomen. Ze greep het broodmes dat naast een half brood op de plank lag en smeet dat met de behendigheid van een messenwerper naar Wards gezicht.

Hij wist achteraf niet of hij dit wel of niet had zien aankomen, maar zijn lichaam schoot instinctief omhoog en opzij, zodat zijn gezicht en zijn hals uit de baan van het lemmet waren. Maar het mes trof wel doel, hij werd tegen de zijkant van de servieskast gespietst. In de verwarring was hij zich ervan bewust dat het zware houten handvat het lemmet omlaagtrok. Zijn lichaam zakte voorover en het mes viel op de vloer, waarna hij duizelig bleef staan en zag hoe het bloed zijn opgerolde hemdsmouw doorweekte en over zijn arm omlaagstroomde.

Hij kreeg een akelig gevoel in zijn maag. Daarna besefte hij dat de keuken verlaten was, op Gladys Mason en hem na, en dat het geschreeuw en gejammer van een afstand klonk.

Mevrouw Mason stamelde: 'Het... het is niet diep, Ward, het... het is alleen... alleen maar door de bovenkant.' Ze had zijn mouw opengescheurd en sloeg een handdoek om de wond. Ze zei: 'Hou dat uiteinde onder je oksel, Ward, dan... dan zullen de jongens je snel naar de dokter brengen.'

Hij duwde haar bij zich vandaan en toen hij naar de deur liep om weg te gaan, zei ze moeizaam: 'O Ward, Ward. Het spijt me. Ik... ik vind het echt vreselijk... voor ons allemaal.'

Met zijn linkerarm stijf tegen zich aan gedrukt en zijn rechterhand op de handdoek op zijn schouder, liep hij het erf af. En hij keek helemaal niet verbaasd op toen hij over de eerste akker wilde gaan en Carl daar in de schaduw van de haag zag staan. Carl begroette hem met: 'Grote hemel, meneer! Wat is er gebeurd?'

Waarop hij het wonderlijke antwoord kreeg: 'Ren jij naar huis.

Span het wagentje in. Ik heb het nu meteen nodig.'

'Maar... maar gaat het wel met u? Ik bedoel...'

'Doe wat ik zeg.'

Toen Carl bij hem weg sprintte, zei Ward tegen zichzelf dat het maar goed was dat dit laatste incident was voorgevallen, want dit zou maken dat ze eindelijk eens werd opgeborgen waar ze allang had moeten zijn.

Onderweg leunde hij tot twee keer toe tegen een muurtje, niet omdat hij zich zo beroerd voelde, maar omdat hij zich afvroeg waarom hij zelf niet geraden had waar al zijn ellende vandaan kwam. Iedereen scheen te hebben geweten wie de schuldige was, behalve hij. Eén ding had hij kunnen weten: zijn vrienden hadden gezwegen omdat ze bang waren voor wat er zou gebeuren als hij het te weten kwam.

Toen hij het hek van de boerderij bereikte zag hij Carl een paard-en-wagen het erf op leiden, terwijl Billy de singel van het paard aanspande. Annie was er ook, met de meisjes naast zich, en Patsy stond op enige afstand te kijken, terwijl ze op haar vinger beet.

Zodra Annie hem zag duwde ze de meisjes opzij en liep haastig naar hem toe. 'Grote hemel! Kom meteen binnen, dan zal ik kijken wat ik eraan kan doen. Dat dit nou allemaal moest gebeuren!'

Ze wilde Ward bij zijn goede arm pakken, maar hij duwde haar zonder iets te zeggen opzij. Hij keek evenmin naar zijn dochters, die angstige kreten slaakten, maar hees zich in het wagentje waar Carl al klaar zat met de teugels in de handen, en met een gesmoord: 'Vooruit!' reden ze het erf af.

Pas toen ze een eindje onderweg waren, zei Ward, opnieuw gesmoord: 'Rij naar dokter Patten.' Binnen vijf minuten bracht het dravende paard hen naar de cottage van de dokter, die vlak buiten het dorp bij de kerk en het kerkhof stond.

Carl sprong omlaag en holde over het pad naar de deur, die voor hij die bereikte al werd opengedaan door de oude huishoudster van de dokter. Ze riep verbaasd: 'O, ik dacht dat het de dokter was. Hij is niet thuis. Maar hij kan elk moment terug zijn. Hij wilde net gaan eten toen hij werd weggeroepen. Door al het gedoe heeft-ie er zo ongeveer al een hele werkdag opzitten. Wat moet je?' Toen keek ze achter hem, zweeg even, en zei toen: 'Ja, ik begrijp het.' Om vervolgens luider uit te roepen, toen ze over de weg keek: 'Als je over de duivel spreekt...! Daar heb je 'm, en volgens mij komt er nu ook weer niks van dat eten terecht.'

Philip Patten liet zijn paard halthouden naast het wagentje van Ward en kijkend naar de met bloed bevlekte arm vroeg hij kalm: 'Hoe is dat gebeurd?'

'Een mes. Ze mikte op mijn keel. Ik wil dat u samen met mij naar dokter Wheatley gaat. Ik wil dat ze naar een inrichting wordt gestuurd, ook al moet ik er de hele wereld voor op z'n kop zetten.'

Philip Patten gaf geen commentaar, maar hij bleef Ward een paar seconden aankijken voor hij zijn paard voorwaarts dreef en het de weg op stuurde. Tegen die tijd was Carl weer op de bok gaan zitten en voerde het paard in draf in de richting van het dorp.

Opnieuw stonden veel dorpsbewoners verbaasd naar Ward Gibson te kijken toen hij met zijn arm onder het bloed door het dorp reed, gevolgd door de jonge dokter te paard.

Het was duidelijk dat dokter Wheatley niets tekort was gekomen bij zijn ontbijt, dat altijd hetzelfde was: hoeveel hij de vorige avond ook had gedronken, hij had altijd weer zin in zijn biefstuk met twee gebakken eieren erop, en ook in zijn beker thee waar een rauw ei in was geklutst. In het dorp werd beweerd dat dat eenvoudige dieet ervoor had gezorgd dat zijn forse drankgebruik zijn ingewanden niet had weggevreten.

Hij gebruikte een van de kamers van zijn fraai ingerichte huis als spreekkamer en daar stond hij tegenover de drie mannen, voor wie hij geen vriendelijke gevoelens koesterde.

'Nou, nou! Wat heeft dit te betekenen? Is er op je geschoten?'

Toen Ward geen antwoord gaf, maar alleen maar naar het opgeblazen gezicht en de vadsige gestalte voor hem keek, brulde de dokter: 'Kom op! Wat is er aan de hand?'

Hierop antwoordde Ward, die direct ter zake kwam: 'Ik wil dat u meegaat naar de boerderij van Mason, om de dochter van Mason officieel krankzinnig te verklaren.'

'Wat!' De dokter keek naar Philip Patten, en daarna naar Ward, en zei toen snel: 'Zo, wil je dat? En op welke gronden dan wel?'

Philip Patten sprak slechts één woord, en dat woord sprak boekdelen. Hij staarde zijn superieur aan en zei: 'Dokter!' Hierop schreeuwde de oudere man: 'Ja, wat dokter? Wat wil je daarmee zeggen?'

'U weet wat ik wil zeggen en dat is hetzelfde als meneer Gibson hier gaat zeggen: ze had al veel eerder moeten worden opgenomen. U wist hoe alles ervoor stond.'

'Ik wist helemaal niets, man! Dat meisje... Die vrouw verkeerde onder zware stress. Moet je mensen daarvoor laten opbergen?'

Ward riep nu uit: 'Die stress van haar heeft mijn vrouw vermoord! Die maniak lachte toen ze hoorde dat ze succes had gehad met haar katapult. Ze straalde gewoon. En daarna heeft ze dit gedaan.' Hij wees naar zijn schouder en haalde de handdoek weg, maar hij kromp ineen toen er ook losse huid werd meegetrokken.

Ze stonden allemaal naar de ontblote arm te kijken, terwijl het bloed langs de voor- en achterkant van zijn lichaam stroomde. Toen zei Ward zacht: 'Ze mikte op mijn keel. En ze zal dat weer doen. Bedenk wel dat ik twee dochters heb. Ze zal niet rusten voor ze hen ook heeft vermoord. Ze is echt stapelkrankzinnig.'

'En wie is daar schuldig aan, meneer Gibson? Vraag jij je weleens af wiens schuld dat is? Je hebt haar haar verstand doen verliezen toen je haar liet zitten.'

'Ik heb haar niet laten zitten. We hebben nooit over trouwen gepraat.'

'Nee, misschien niet gepraat, maar wel gedaan alsof.'

'Gaat u nu doen wat ik u vraag, of moet ik de politie erbij halen om u ie helpen?'

De oudere man bleef Ward woest aankijken. Toen zei hij met gesmoorde stem op onheilspellende toon: 'Je hebt onheil gebracht over deze goede en gerespecteerde familie, vanaf het moment dat je met die ordinaire dansmeid trouwde.'

Philip Patten en Carl reageerden tegelijk door hun armen uit te steken om Ward ervan te weerhouden de dokter aan te vliegen. Wheatley liep angstig achteruit naar de open deur, maar hij was toch vastbesloten Ward Gibson een duidelijke boodschap mee te geven. 'Ik zal het misschien niet meer zelf meemaken, maar dat wat jij me dwingt te doen zal duizendvoudig op jou terugslaan, want het gezin dat jij hebt verwoest zal uiteindelijk jou verwoesten.'