3

Het was ongeveer zeven uur in de morgen van 2 januari 1919 dat een boerenknecht, die om de weg af te snijden over het kerkhof liep, bijna struikelde over een gestalte die op een graf lag. Zijn zaklantaarn liet zien dat de man met zijn bebloede hoofd op de brede, bewerkte marmeren rand, die rond het graf liep, lag.

De knecht holde naar de pastorie en riep daar dominee George Dixon, de opvolger van dominee Tracey, maar van een heel ander kaliber, uit zijn bed.

Er zat zo veel bloed op het gezicht van het slachtoffer dat noch de dominee noch de boerenknecht hem herkende. Daarom liet de dominee snel de politie waarschuwen. Hij twijfelde er niet aan dat de man dood was en dat hij al lange tijd in de bitterkoude nacht buiten had gelegen, zoals het zwarte geronnen bloed deed vermoeden.

Het was klaarlichte dag toen de politie arriveerde, eerst maar één agent, maar hij liet onmiddellijk zijn meerdere komen, die nog een politieman meebracht, en tegen die tijd was dokter Patten op het toneel verschenen. Vanaf het eerste moment dat Philip Patten de gestalte zag - en hoe deze was gekleed - bestond er geen twijfel over de identiteit van het slachtoffer, als het woord slachtoffer al van toepassing was. Dit zou duidelijk worden, dacht hij, als hij het lichaam onderzocht. En dat deed hij enige tijd later in het zaaltje bij de kerk, waar zijn vermoedens werden bevestigd. Nog later arriveerde er een politiearts, vergezeld van een inspecteur, hoewel diens conclusie niet zo snel was gevormd. Philip moest wachten tot de man het steenwerk rond het graf had onderzocht, waarna hij als commentaar gaf: 'Het is een zwaargebouwde man en hij is kennelijk uitgegleden en met zijn hoofd daarop terechtgekomen.' Hij wees naar de marmeren rand. 'Dat moet voor de verwonding hebben gezorgd, maar die had hij wellicht overleefd als er iemand bij hem was geweest. Hij moet er de hele nacht hebben gelegen, want hij is zo stijf als een plank.'

'U zegt dat hij een bekende boer is?'

'Ja. Ward Gibson. De boerderij staat hier een kleine twee kilometer vandaan,' zei Philip.

'Waarschijnlijk was hij zo dronken als een kanon,' was een andere oppervlakkige conclusie.

'Hij was zeker naar het graf van zijn vrouw geweest.'

'Eh... O ja. Gibson. Heel vreemde situatie. Ja. Wat denk jij?' Maar Philip zei verder niets en de man ging rustig verder met zijn veronderstellingen. 'Nou, zijn val heeft in elk geval schade aan de schedel aangericht. En er zijn geen andere tekens op het lichaam die kunnen wijzen op de mogelijkheid dat hij is overvallen. Het doorzoeken van de omgeving heeft geen sporen van een worsteling opgeleverd. De voetafdrukken zijn allemaal heel precies en nog steeds overdekt met een laagje rijp.' Hij knikte omlaag, naar het gras rond zijn voeten. 'Als er iets van een schermutseling had plaatsgevonden, zou de grond op de een of andere manier omgewoeld zijn geweest. Tja, ik denk dat zijn familie moet worden gewaarschuwd.'

'Daar is al iemand naartoe.'

Toen ze terugliepen naar de kerk, zei de politiearts langs zijn neus weg: 'Jij zit hier dus al een tijdje? Je hebt 't van de oude Wheatley overgenomen?'

'Ja, dat klopt.'

'Nou, dat was me een drankorgel.' De man lachte. 'Ik heb hem een paar keer ontmoet. Die kon heel wat op.'

'Ja,' stemde Philip Patten in. 'Die kon zeker heel wat op.'

Vlak voor ze het zaaltje binnengingen draaide de man zich nog eens om en overzag het kerkhof rechts van hem en de oprit naar de kerk aan zijn linkerkant. Hij zag het poortje en een deel van de straat erachter, en hij merkte op: 'Dit dorp heeft wel een naam, hè? Als er tenminste iets waar is van alle verhalen die de ronde doen. En ze kunnen nooit allemaal onjuist zijn.' Maar omdat hij geen antwoord kreeg, merkte hij sarcastisch op: 'Eigenlijk had dit een moord moeten zijn, want dat had helemaal in het beeld gepast, nietwaar?'

Nu gaf Philip wel antwoord en in zijn stem lag een grote bitterheid, die door de politiearts niet onopgemerkt bleef. 'Ja, dat zou inderdaad heel mooi in het beeld hebben gepast.'

Carl was met drie mannen van de boerderij gekomen om het lichaam naar huis te brengen. Jessie was met hem meegekomen. Het was haar taak het lichaam van de overledene te identificeren. Toen ze goed en wel weer waren vertrokken en de dominee alleen met Philip was achtergebleven, zei hij: 'Hebt u nog één moment, dokter?'

'Ja. Ja, natuurlijk,' zei Philip.

'Er is iets... iets wat niemand is opgevallen. Maar ik vroeg me af wat u ervan vindt, want ik weet eerlijk gezegd niet wat het zou kunnen betekenen. Als u nog even naar het kerkhof meegaat, zal ik het uitleggen.'

Toen ze naast het graf stonden wees de dominee naar de steen en zei: 'Ziet u daar iets bijzonders?'

Philip keek naar de tekst op de steen en zei toen: 'Bovenaan staat heel duidelijk "Gedenk mij".'

'Ja,' zei de dominee. 'Dat is heel duidelijk. Maar kunt u de rest van de inscriptie ook lezen?'

Philip boog zich naar voren, tuurde naar de met mos overgroeide steen, en las:

 

Gedenk mij

Agatha Hamilton,

49 jaar oud,

verliet deze wereld

en nam haar verdriet mee naar de Heer

op 2 mei 1872

R.I.P.

 

'En?'

Philip herhaalde: 'Nou, het enige dat me opvalt is dat "Gedenk mij" heel duidelijk te lezen valt en de rest niet.' Hij boog zich weer naar voren om de twee woorden bovenaan nog eens te lezen. 'Het lijkt wel of deze woorden ruw zijn schoongemaakt, of in elk geval aan de oppervlakte. Met een stukje schuurpapier of zo moet dat wel kunnen. Maar aan de andere kant' - hij keek de dominee aan - 'worden die grafstenen toch af en toe schoongemaakt?'

'In dit oude gedeelte niet vaak. Ik denk dat het twee jaar geleden is dat dit voor het laatst is gebeurd. Maar u weet zelf dokter, dat hij de meest gehate man in de wijde omgeving was. Hij had niet alleen over zijn eigen huis verdriet en ellende gebracht, maar ook over dat van anderen. En ik heb tot mijn schrik ontdekt dat dit dorp zeer bijgelovig en tot roddels geneigd is. Er hoeft maar iémand te zijn die ontdekt dat deze twee woorden zijn schoongemaakt, of alle verhalen beginnen weer van voren af aan.' Hij keek neer op het oude graf, op het berijpte onkruid, en plukte toen aan een polletje om wat grond los te maken. Daarna haalde hij een zakdoek uit zijn zak, draaide die om zijn vingers, schepte wat grond op en wreef dat snel over de twee woorden. En Philip besefte op dat moment dat als deze man predikant van dit dorp was geweest op de dag dat Ward Gibson was komen vragen zijn huwelijk aan te kondigen, de helft van de gebeurtenissen die toen waren gevolgd, niet had plaatsgevonden. Jawel, Daisy Mason was er dan altijd nog geweest, maar hij was ervan overtuigd dat haar acties dan veel meer kritiek hadden gekregen en haar venijn beslist binnen de perken was gebleven. Nu klopte deze goedhartige man zijn zakdoek uit, rolde hem tot een prop en stopte hem weer in zijn zak, waarna hij Philip aankeek en zei: 'Misschien is het louter toeval, maar toen ik de naam Hamilton op deze steen las, bedacht ik dat ik die eerder ook onder ogen had gekregen, en ik vroeg me af waarom. Ik ben nu eenmaal zo, dokter, dat ik altijd het naadje van de kous wil weten, als u begrijpt wat ik bedoel. Dus heb ik die naam in het kerkregister opgezocht en daar zag ik dat Hamilton de meisjesnaam van mevrouw Mason was.'

'Nee toch zeker!'

'Maar dat kunnen we nu maar beter laten rusten. Vindt u niet, dokter?'

Philip knikte langzaam, terwijl hij in gedachten zag hoe twee woeste knuisten het hoofd van Ward Gibson tegen die grafsteen sloegen. Wie dit ook had gedaan, hij kon niet alleen zijn geweest, want zoals gezegd viel er nergens een spoor van een worsteling te bekennen. Hij moest bewusteloos zijn geslagen voor hij naar het graf was gesjord. En dit alles was van tevoren gepland.

Seth Mason was de enige Mason die nog over was en hij was een slapjanus, in elk geval als hij alleen was. En Pete was dood... zeiden ze. Maar af en toe waren er geruchten geweest dat hij weer naar huis was gekomen en zich ergens schuilhield, en dat was nadat het ministerie van Oorlog hem had afgeschreven als 'vermist, vermoedelijk gesneuveld'. En dat was in Frankrijk geweest. Als hij was gedeserteerd, hoe had hij dan in hemelsnaam hier terug kunnen komen? Maar haat kon, net als geloof, wonderen verrichten. En het kwam wel vaker voor dat mannen deden of ze aan geheugenverlies leden en met een groep gewonden werden vervoerd, om vervolgens te verdwijnen.

Het was allemaal heel vreemd en akelig. Maar Ward was nu dood, en de enige familie die nog restte bestond uit Jessie en dat meisje. Hij wist echt niet hoe Jessie op het overlijden van haar vader zou reageren, maar hij wist dat het kind eindelijk van zijn tirannie verlost zou zijn, en daar was hij blij om.

Toen de twee mannen naar de kerk terugliepen, zei de dominee: 'Ik zie u niet vaak bij de dienst.'

Philip keek hem aan met een zure glimlach. 'Ik heb niet vaak tijd. Zoals u weet heb ik een druk bestaan. Maar ik zal proberen af en toe eens te komen... in de toekomst.'

'Doe dat. Doe dat. Ik verheug me op uw komst.'

Bij de deur van de kerk namen ze afscheid, in de wetenschap dat ze elkaar begrepen.