Hoofdstuk 29
Sarah drukte op de afstandsbediening, en de deur van de garage schoof centimeter voor bloedstollende centimeter omhoog. Nog voor de deur goed en wel open was, reed ze achteruit de garage uit, helemaal tot het eind van het pad, en de straat op. Daar keerde ze en ze gaf plankgas, terwijl de koplampen door het donker zwiepten.
Rustig. Kalmeer een beetje voor je jezelf tegen een lantaarnpaal zet.
Adem in… adem uit. In… uit.
Het vogeltje dat ze veertien jaar geleden in de kist van haar zus had gelegd stond weer in het glazen doosje in haar slaapkamer.
Sarah rilde.
Onmogelijk.
Het was een ander vogeltje. Dat moest wel. Ze had moeten kijken of dat kleine scheurtje nog in de vleugel zat. Maar het enige waar ze aan had kunnen denken toen ze het zag, was zo snel mogelijk maken dat ze wegkwam.
Iemand was in haar kamer geweest toen ze sliep en had dat vogeltje neergezet om haar in de war te maken. Dat was de enige verklaring.
Maar… toen ze wakker werd zat ze helemaal onder de aarde. Haar armen, haar nagels, haar spijkerbroek. Alsof ze op de grond had zitten graven…
Nee. Nee!
Daar wilde ze helemaal niet aan denken, maar de beelden schoten al door haar hoofd. En de geur. God, ze stonk een uur in de wind naar begraafplaats. Niet alleen naar aarde maar ook naar die zoete kasrozen uit de ontvangstkamer. Het zat in haar neus, in haar kleren…
In… uit. In… uit.
Die ademhalingsoefening hield ze vol tot ze op de begraafplaats was, de auto had geparkeerd en de zaklantaarn uit het dashboardkastje had gehaald.
In… uit. In… uit.
Het familiegraf van de DeLaunes was aan de andere kant van een klein heuveltje. Toen ze op het hoogste punt stond, zag ze de hoop verse aarde op het graf van haar vader met alle bloemen erop. Het graf van haar moeder was het dichtst bij Sarah, dat van Rachel het verst weg.
In… uit. In… uit.
Ze bleef regelmatig ademhalen toen ze langs het graf van haar moeder liep. Het graf van haar vader. Toen stond ze aan de voet van het graf van haar zus en staarde naar de omgewoelde aarde.
In haar keel vormde zich een schreeuw toen ze het licht van de zaklantaarn over het graf liet gaan. Uit de losse aarde stak een hand…
Met bonzend hart week ze achteruit. Ze struikelde en belandde met een klap op de grond.
O God.
Het idee dat Rachels graf geschonden was, maakte haar misselijk van angst. Wie zou zoiets doen? En waarom?
Om je vogeltje terug te krijgen.
Niet aan denken. Niet. Aan. Denken.
Ze liet de lichtbundel over de grond gaan en zag dat ze over een schep gestruikeld was. Die trapte ze weg voor ze voorzichtig terugging naar de rand van het graf en de omgewoelde aarde bescheen. De hand.
Nu zag ze dat het lichaam op de rug lag, bedekt met een dun laagje aarde. Het rottingsproces had de gelaatstrekken al aangetast, maar Sarah wist wie het was, meer intuïtief dan dat ze het gezicht herkende.
Het was Catherine. Catherine van Sean.
In de verte klonk het geluid van een sirene. Eerst drong het niet tot haar door, maar toen het dichterbij kwam, raakte ze in paniek. Stel dat de politie onderweg was hierheen? Als ze de aarde aan haar handen en kleren zagen en die schep, dan zouden ze al snel tot de conclusie komen dat zij had geprobeerd Catherine te begraven. Eerst haar vader, nu de vrouw van haar ex.
Iemand probeert je erin te luizen, Sarah.
Hoe eng dat ook was, het was beter dan het alternatief. Dat zij het had gedaan. Dat zij al die mensen had vermoord.
Nee. Niet aan denken.
Ze rende terug over de begraafplaats, struikelde nog twee keer, stond weer op, probeerde niet verder te denken dan de volgende paar seconden.
Wegwezen voor de politie arriveert. In de auto stappen en wegrijden. Gewoon wegrijden.
De autosleutels uit haar zak vissend rende ze het kleine parkeerterrein over naar haar auto. Met trillende handen klikte ze de auto open, trok onhandig de deur open en stapte in.
Sleutel in het contact. In de achteruit. Wegwezen hier.
Net toen ze de eerste bocht om ging, zag ze in haar achteruitkijkspiegel het zwaailicht van de politieauto de hoek om komen en in de richting van de begraafplaats verdwijnen.
Sarah liet een berichtje achter bij de antwoordservice van Michael Garrett, en hij belde meteen terug.
‘Sarah? Ik probeer je al uren te bereiken. Ik ben op dit moment onderweg naar Adamant.’ Zijn stem klonk zo dichtbij, zo geruststellend en rustig, alsof hij naast haar in de auto zat.
‘Kom je hierheen? Waarom?’
‘Dat zal ik je zo uitleggen. Is alles goed met je? Je klinkt buiten adem, en gestrest.’
In haar bibberige lach klonk de op de loer liggende hysterie door. ‘Meen je dat? Dat komt misschien doordat ik net een lijk in het graf van mijn zus heb gevonden. En o ja, het vogeltje dat ik veertien jaar geleden in haar kist heb gestopt, staat nu op het nachtkastje naast mijn bed.’
Het bleef lang stil. ‘Waar ben je nu?’
‘In de auto. Ik rijd een beetje rond. Ik kan niet naar huis, want volgens mij heeft iemand de politie over mij ingelicht. Ik ben al verdachte in de zaak van de moord op mijn vader, dus wat denk je dat ze doen als ze dat lijk in Rachels graf vinden –’ Abrupt viel Sarah stil. Ineens viel het haar op dat Michael helemaal niet verbaasd was over alles wat ze net had verteld. Zelfs de meest ervaren therapeut zou toch wel enige reactie vertonen op de gebeurtenissen die ze net beschreven had?
Haar hart ging nog sneller slaan. ‘Michael, wat is er aan de hand? Waarom kom je naar me toe?’
‘Ik heb Sean net gesproken.’
Met trillende vingers veegde ze een lok haar uit haar gezicht. ‘Hij zei zeker dat ik iets met die moorden te maken heb, hè? Vandaar dat je hierheen komt. Je denkt dat ik in een of andere crisis zit.’
‘We denken allebei dat alles wat er gebeurt met jou te maken heeft, maar niet zoals jij denkt. Als het klopt wat wij vermoeden, dan zou je in gevaar kunnen zijn.’
Nu beukte haar hart echt tegen haar borstkas. Elke spier in haar lijf stond gespannen. ‘Wie doet me dit aan?’
‘Dat weten we nog niet. Het enige wat ik je nu kan zeggen is dat je een veilig heenkomen moet zoeken en daar moet blijven. Zodra ik er ben, leg ik je alles uit. Heb je Sean al gesproken?’
Zijn kalme, afgemeten toon hielp niet veel. Ze voelde de paniek in haar keel. ‘Vanavond bedoel je? Nee.’
‘Hij probeert je ook te bereiken. Je neemt de telefoon niet op.’
‘Ik heb hem niet horen overgaan,’ zei Sarah. ‘In het begin van de avond was ik echt ver heen.’ Zo ver heen dat ze niet had gehoord dat iemand haar kamer in was gekomen en dat vogeltje had neergezet.
Diegene moest ook haar telefoon hebben uitgezet, begreep ze ineens. En het licht uit hebben gedaan.
Alles wat haar vanavond was overkomen, was zorgvuldig gepland, en plotseling schoten haar gedachten naar het glas wijn op haar bureau… Dat had ze laten staan toen ze naar zolder was gegaan.
De moordenaar kon haar huis in- en uitlopen zoals het hem uitkwam. Niet alleen hier, maar ook haar huis in New Orleans. Het rooster voor het raam en de nieuwe sloten zouden hem niet tegenhouden. Niets zou hem tegenhouden.
Een ijskoude angst bekroop haar. ‘Het gaat allemaal terug naar de moord op Rachel, hè? Haar moordenaar zit nu achter mij aan.’
‘Dat denken we, ja. Daarom moet je je verstoppen op een veilige plek tot wij je komen helpen.’
In de achteruitkijkspiegel controleerde ze de weg achter haar. Die was leeg. Nog wel. ‘Er is maar één manier om hier een einde aan te maken,’ zei ze met trillende stem. ‘Je moet me helpen me te herinneren wat er die avond van Rachels dood gebeurd is.’
‘Ik doe alles om je te helpen,’ zei hij. ‘Dat weet je.’
‘Ga je me hypnotiseren?’
‘Hypnose is geen garantie dat je alle antwoorden krijgt die je hebben wil,’ waarschuwde hij haar. ‘Daar hebben we het al eerder over gehad. Er kan ook een fysieke reden voor je geheugenverlies zijn, en in dat geval –’
‘Werkt geheugenhypnose niet,’ onderbrak ze hem. ‘Dat weet ik allemaal wel. Maar we kunnen het toch proberen? Wat moet ik anders? Al die jaren heeft hij de politie weten te ontlopen. Stel dat ze hem nu ook niet te pakken krijgen? Hoelang moet ik me dan verstoppen?’
Michael aarzelde. ‘Probeer rustig en geconcentreerd te blijven. We komen er samen wel uit. Leg me alleen nog even uit hoe ik je kan vinden.’
‘Ik ga ergens heen waar niemand me zal zoeken,’ zei ze. ‘De routebeschrijving zal je niet zoveel zeggen, dat zie je wel als je er bent. Bel me zodra je in Adamant bent, dan leid ik je wel verder.’
‘Blijf uit het zicht tot ik er ben. Bel niemand. Zeg tegen niemand waar je bent. Sarah, dit is heel belangrijk. Vertrouw niemand. Zelfs niet iemand die je je hele leven al kent. Begrepen?’
‘Kom nou maar zo snel mogelijk hierheen,’ zei ze.
Het eerste wat Sean opviel toen hij de oprit van het huis in Adamant op reed, was dat de garagedeur openstond. Het was midden in de nacht en Sarahs auto was weg.
Hij haalde zijn Mag-Lite zaklantaarn uit het dashboardkastje en toen hij de oprit af liep naar de garage, liet hij de lichtbundel door de tuin en de garage gaan. Dichter bij het huis gekomen, zag hij dat de achterdeur wijd openstond, alsof iemand in grote haast was vertrokken.
Instinctief trok hij bij de deur zijn pistool. De zaklantaarn verjoeg de schaduwen binnen. Hoewel de deur open had gestaan, was het binnen nog warm. Sarah kon nog niet lang weg zijn.
Snel liep hij door de keuken en de eetkamer naar de gang, waar hij onder aan de trap bleef staan. Beneden was het helemaal donker, maar in een van de kamers op de eerste verdieping brandde licht.
Luisterend hield hij zijn hoofd scheef. Hij hoorde niets.
Het huis was stil, en toch had hij het onverklaarbare gevoel dat hij niet alleen was. Er was iemand boven.
Zijn zenuwuiteinden tintelden als een gefluisterde waarschuwing toen hij de trap op liep, zijn voetstappen onhoorbaar op de dikke loper.
Boven stopte hij de zaklantaarn in zijn zak. Met beide handen de Glock omklemmend, sloop hij de gang door. Toen kraakte er een plank in de vloer. Als aan de grond genageld bleef hij staan.
Een fractie van een seconde later ging het licht in de kamer uit.
‘Sarah?’
Geen antwoord.
Geen enkel geluid, behalve het plotselinge bonzen van zijn eigen hart in zijn oren.
Met zijn schouders tegen de muur gedrukt schoof hij door de gang, in het donker turend naar de geringste beweging. Toen hij een raam open hoorde schuiven, nam hij een sprong. Op de drempel van de kamer bleef hij staan om de situatie in te schatten. Een donkere gestalte gleed net over het raamkozijn.
‘Halt! Politie!’
De insluiper verdween in het donker. Even dacht Sean dat hij naar beneden moest zijn gesprongen, toen zag hij de boom die vlak voor het raam stond. Hij rende naar het raam en richtte zijn zaklantaarn naar beneden.
De man was zo donker gekleed dat het even duurde voor Sean hem zag. Toen viel zijn mond open van verbazing. De man klauterde zo snel de boom uit dat het leek alsof zijn armen en benen bovennatuurlijke eigenschappen hadden.
Na de zaklantaarn in zijn zak en de Glock in zijn holster gestopt te hebben, klom Sean achter hem aan. Maar dat ging lang niet zo soepel. Hij moest houvast zoeken voor zijn handen en voeten en was pas halverwege toen hij een zachte plof hoorde, gevolgd door wegrennende voetstappen.
Dode twijgen krasten langs Seans armen en gezicht. Hij schatte de afstand vanaf de laagste tak verkeerd in toen hij sprong en verzwikte zijn enkel. Met een klap viel hij op de grond, maar binnen een seconde was hij weer op de been. Snel haalde hij de zaklantaarn tevoorschijn en liet de lichtbundel door de tuin glijden. In de verte zag hij een eenzame figuur wegrennen over het paadje waar hij de dag ervoor met Sarah had gelopen, en hij zette de achtervolging in.
Maar nog voor het huisje van Esme boog de man af, richting boomgaard. Sean ging hem achterna, tussen de bomen door, maar dit was onbekend terrein voor hem en de afstand tussen hem en zijn doelwit werd steeds groter. Tegen de tijd dat Sean bij het open veld aankwam, was er geen spoor meer van de man te bekennen.
Hijgend en met een stekende pijn in zijn enkel zocht hij de omgeving af. Na een tijdje hoorde hij iets, een gedempt, ver, maar toch akelig bekend geluid.
Belletjes…
En plotseling wist hij precies waar de klopjacht hem heen zou leiden.
De pijn negerend begon hij weer te rennen, het veld over, naar het grindpad, tot de rand van het overwoekerde erf.
De boerderij van Duncan stak af tegen de hemel in het zwakke licht van de maan. Hij had het alleen nog maar bij daglicht gezien en had er toen niet veel acht op geslagen. Gewoon een oude, vervallen boerderij waar ooit iets verschrikkelijks was gebeurd. Waar het leven van een jong meisje op zo’n gruwelijke manier in de kiem was gesmoord dat de plaatselijke bevolking het nog steeds niet had kunnen vergeten en haar zus het nog niet had kunnen loslaten.
Nu, veertien jaar later, was de moordenaar van Rachel DeLaune teruggekeerd naar de plaats delict.
En Sean was alleen. Hij had de plaatselijke autoriteiten niet op de hoogte gebracht van zijn bezoek en als hij nu om versterking zou vragen, zou het te veel tijd kosten om alles uit te leggen. Daar kon hij niet op wachten.
Met getrokken wapen liep hij, zonder hulp van zijn zaklantaarn, door het lange gras. Boven aan het trapje van de veranda bleef hij staan om aan de deur te luisteren. Toen trapte hij de deur in en drukte zichzelf zo plat mogelijk tegen de muur, met ingehouden adem.
De scharnieren protesteerden piepend. Na een paar seconden waagde hij zich het huis in, het pistool naar beneden gericht tot hij binnen was.
Bewegingloos bleef hij staan. Zijn ogen probeerden door te dringen in het duister. Lange tijd hoorde hij niets. Geen voetstappen, geen ademhaling, alleen het onophoudelijke klingelen van de belletjes.
Het huis was koud en tochtig, maar het zweet drupte van Seans gezicht. Zijn handen waren klam en hij veegde ze een voor een af aan zijn spijkerbroek, opdat hij de grip op zijn wapen niet zou verliezen.
Boven hem ritselde iets heel zacht. Een rat misschien. Maar het kon ook iets anders zijn.
Behoedzaam liep Sean over de scheefgezakte vloer en opende de deur naar het smalle trappenhuis. Daar was het pikdonker.
Shit. Als hij de trap op ging, zat hij als een rat in de val.
Maar daar ging hij, naar boven, waar hij zo zacht mogelijk de deur opendeed, nu wel met de zaklantaarn aan om iets te kunnen zien.
De kamer was leeg, op de kast na, en hij dacht niet dat daar een volwassen kerel in paste. Maar toen hij zich omdraaide, zag hij dat de deur met de spiegel een beetje open zakte.
Sean richtte zijn wapen en was met een paar stappen bij de kast. Aan de zijkant bleef hij staan. Met zijn voet trapte hij de deur open en scheen onmiddellijk met de zaklantaarn naar binnen.
Een rat schoot in paniek de kast uit. Op het moment dat hij opgelucht ademhaalde, wist hij dat hij een fout had gemaakt. Toen de kastdeur weer dicht zwaaide, ving hij in de spiegel de reflectie op van iemand achter hem. En deze keer was het echt. Stil als een schaduw was de man hem naar boven gevolgd.
Dit realiseerde Sean zich allemaal in de halve seconde die het hem kostte om zich om te draaien. Maar zelfs dat was te lang. Twee taserpijltjes boorden zich in zijn schouder en joegen een schok van vijftigduizend volt door zijn lijf. Het voelde alsof iemand hem met een moker op zijn rug had geslagen. Zijn hele lichaam verkrampte tot hij totaal verstijfd was. Met zijn schouders opgetrokken tot zijn oren en zijn armen stijf langs zijn lichaam stortte hij met een klap op de grond.
In het donker hoorde hij iemand zeggen: ‘Nog niet doodschieten, we moeten eerst haar pistool hebben.’
Voetstappen kwamen zijn kant op.
Een gezicht keek op hem neer.
Sean voelde een glimp van herkenning vlak voor de achterkant van een wapen met een klap zijn schedel raakte.
Sarah hoopte dat ze zich kon herinneren hoe ze er moest komen. Toen ze er met Lukas Clay was geweest, was het licht geweest, en in het donker en in haar paniek zag alles er anders uit.
De verlatenheid van de weg was vreemd en surrealistisch, alsof ze in een droomwereld terecht was gekomen. De paniek klemde nog steeds als een vuist om haar borst maar nu ze een plan had bedacht, nu ze wist dat Michael onderweg was, begon ze zich iets rustiger te voelen.
Ze kwam bij het doodlopende stuk en ging stapvoets rijden bij het veerooster. Na een minuut of tien gleden haar koplampen over de open plek verderop.
Het huis was donker en de oprit was leeg. Mooi. Dat was precies wat ze had gehoopt. Ze zette de auto stil maar liet de motor draaien en de koplampen branden toen ze de zaklantaarn pakte en uitstapte.
Lukas en de bestuurder van de vrachtwagen hadden het hout naar een oude schuur gebracht. Daar ging Sarah nu ook heen. Ze stampte op de grond om te zien of haar auto er niet in weg zou zakken. Toen liep ze terug en parkeerde de auto aan de achterkant. Vanaf de weg viel haar auto nu nauwelijks op, maar zij kon iedereen aan zien komen. Misschien kon ze zelfs wegkomen voor ze haar in de gaten hadden.
De zaklantaarn bij haar wapen en haar mobiele telefoon in haar tas stoppend, stapte ze weer uit en liep door de tuin naar het huis. Ze deed de hordeur open en stapte de veranda op, in de hoop dat er een sleutel van de deur onder de mat of onder een bloempot zou liggen.
Maar helaas.
Dan maar naar de achterkant. Daar was de veranda gesloopt, en de deur zat ruim een meter boven de grond. Ze sleepte een zaagbok naar de deur, klom erop en probeerde, wankelend om haar evenwicht te bewaren, of deze deur open was. Ook niet. Voor ze met haar pistool een van de ruitjes insloeg, controleerde ze of de veiligheidspal erop zat. Toen stak ze haar hand door het ruitje en draaide de deur van het slot.
Binnen trok ze alle gordijnen dicht, deed haar zaklantaarn aan en ging opgekruld op de bank liggen wachten op Michaels telefoontje.
Michael draaide de oprit op en zette de koplampen uit. Hij had onderweg twee keer moeten bellen voor instructies en nog een derde keer toen hij op de grindweg was, voor de zekerheid. Sarah had aangeboden hem tegemoet te rijden, maar hij had haar verzekerd dat hij het uiteindelijk wel zou vinden.
En nu was hij er.
Ze kwam naar buiten om hem te begroeten en zelfs in het donker zag hij dat ze doodmoe was.
Met haar zaklantaarn scheen ze naar een oude stal. ‘Zet je auto daar maar achter, als je wilt. Je ziet de mijne wel staan.’
Toen hij de auto had weggezet en weer terug kwam lopen, zei hij: ‘Waar zijn we?’
‘In het absolute niets.’
‘Ja, dat heb ik gemerkt. Ik bedoel: van wie is dit huis?’
‘Vind je het prettiger als ik lieg en zeg dat het van een kennis van me is?’
‘Met andere woorden, je zit hier illegaal.’ Niet bepaald de ideale situatie om te komen tot de staat van volledige ontspanning waar hij haar in moest zien te krijgen voor de hypnose.
‘Nee, maar het is wel veilig. Niemand weet dat we hier zitten en over een paar uur zijn we weer weg. Ik wil zo snel mogelijk beginnen,’ zei ze, terwijl ze de verandatrap op liepen. ‘Ik heb net een Xanax genomen, voor je het weet ben ik van de wereld.’
‘Zo eenvoudig is dat niet,’ zei hij, achter haar aan naar binnen lopend. ‘Je staat onder enorme druk, en voor hypnose is concentratie en volledige ontspanning nodig. En je moet niet vergeten dat het misschien niet de antwoorden oplevert die je wilt horen.’
‘Je bedoelt dat ik het me misschien niet kán herinneren, of dat ik niet blij ben met wát ik me herinner?’
Ze installeerden zich in de woonkamer.
‘Een van beide of allebei. Ik heb je al eens eerder verteld dat dat gewroet in je onderbewuste onverwachte gevolgen kan hebben. Idealiter zou ik een paar sessies nodig hebben om je voor te bereiden.’
‘Nou ja, zoveel tijd hebben we niet. Hier en nu moet het gebeuren,’ zei Sarah. Ze leunde achterover en sloeg haar armen over elkaar. ‘Laat me je eerst iets vragen. Denk jij dat ik mijn zus heb vermoord, en mijn vader, en al die mensen?’
‘Nee,’ antwoordde hij naar eer en geweten. ‘Dat geloof ik niet. Ik heb nooit het gevoel gehad dat je een gevaar was voor jezelf of voor anderen.’
‘Maar iemand probeert te doen alsof dat wel zo is. Daarom wijst alles naar mij. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd ben dat de moord op Rachel de sleutel tot alles is. Wat er ook is gebeurd die nacht, wat ik ook heb gezien, dat heeft alles aan het rollen gebracht. En zolang ik het me niet kan herinneren, blijf ik verdachte. Jij bent de enige die me kan helpen.’
‘Ben je wel eens eerder onder hypnose geweest?’
‘Nee. Een van mijn therapeuten heeft het geprobeerd, maar het werkte niet. Ik kon me niet overgeven, maar ik denk dat dat kwam omdat ik het toen niet echt wilde weten. Nu wel. Nu ben ik er klaar voor.’
Een tijdlang nam Michael haar zwijgend op. Het was haar aan te zien wat ze de afgelopen dagen had doorgemaakt. De spanning was duidelijk in haar gezicht gegrift, maar aan de andere kant was ze zekerder van zichzelf dan hij haar ooit had gezien.
‘Ik wil dat je lekker op je gemak gaat zitten, dan kan ik een paar dingen met je bespreken. In wezen is hypnose een hele diepe ontspanning, gecombineerd met opperste concentratie waardoor je je meer bewust bent van je onderbewuste gedachten en herinneringen. Het verzwakt je zelfbeheersing niet en tijdens de hypnose kun je alles wat je normaal ook kunt, je bent alleen minder snel afgeleid. Lichamelijk kan je niets overkomen. Je bent veilig en je kunt de sessie op elk moment stoppen. Jij bent de baas, Sarah.’
Terwijl hij praatte, zag hij haar spieren al ontspannen.
‘Heb je nog vragen?’
‘Nee.’
‘Dan beginnen we met een paar ontspanningsoefeningen. Daarna zien we wel of je verder wilt gaan.’
‘Oké.’
Na een paar minuten haar spieren te hebben losgemaakt, zei hij: ‘Nu wordt het tijd om je te concentreren. Zie je dat licht op de muur schijnen? Concentreer je daarop en ontspan je.’
Na een paar minuten peilde hij met een prikje hoe diep haar trance was. Ze was weg.
‘Sarah, je bent nu heel ontspannen, heel veilig, en ik wil dat je naar een plek gaat waar je je gelukkig en beschermd voelt.’
Ze glimlachte dromerig.
‘Je gaat ook op reis naar andere plaatsen, plaatsen waar je misschien heel lang niet geweest bent. Dat is niet eng. Je hoeft nergens bang voor te zijn. De herinneringen die je daar tegenkomt, kunnen je geen kwaad doen. De beelden die je daar ziet, zijn alleen maar foto’s van dingen die lang geleden zijn gebeurd. Ze doen je niets. Je bent helemaal veilig. Begrijp je dat?’
‘Ja.’
‘Wil je doorgaan?’
‘Ja.’
‘Haal diep adem. Je zakt verder weg in je ontspanning, maar je hebt nog steeds de touwtjes in handen. Je hebt altijd de touwtjes in handen. Vertrouw je onderbewuste, vertrouw erop dat het je alles vertelt wat je wilt weten.’
Ze fronste alsof ze niet begreep wat hij bedoelde.
‘Ik wil dat je je voorstelt dat je voor een filmdoek staat. Het doek is vlak voor je, maar het is leeg. Je bent nog steeds ontspannen, nog steeds veilig, nog steeds heb jij alles onder controle. Wat je je herinnert, verschijnt op het doek, alsof je naar een film kijkt. Het kan je geen pijn doen; je kunt er elk moment mee stoppen. Wil je doorgaan?’
Ze knikte.
Hij bereidde haar voor door haar mee te nemen naar verschillende momenten van haar leven. Ze bleef ontspannen en reageerde als hij dat vroeg. Ze had alles onder controle.
‘Sarah, vertel eens wat je nu op het doek ziet?’
‘Bloed,’ fluisterde ze. ‘Ik zie bloed.’
Lukas was er min of meer van overtuigd dat hij spoken najoeg. Al dagen kreeg hij hetzelfde bericht op zijn voicemail. ‘Heb je al in die oude kelder gekeken?’
De stem was vervormd maar hij wist vrijwel zeker wie het was.
Hij had die berichten kunnen blijven negeren, maar de vorige keer dat hij de telefoon opgenomen had, had de stem gezegd: ‘Hoelang denk je dat iemand daar kan blijven leven?’
Toen hij het grindpad op reed, probeerde hij zich voor de geest te halen waar de kelder precies was. Bij een oud afgebrand huis, had Fears gezegd. Lukas herinnerde zich vaag dat hij er als kind had gespeeld. Voor zover hij zich kon herinneren, was het recht achter het veerooster. Hij zette de auto aan de kant en stapte uit. Bij het licht van zijn zaklantaarn zocht hij zijn weg tussen de bomen.
Het was jaren geleden dat hij voor het laatst in het bos was geweest, maar zijn instinct kwam hem te hulp, en op de een of andere manier liep hij er rechtstreeks heen. Van het huis stonden alleen de buitenmuren en een deel van het dak nog overeind. De binnenkant was compleet door brand verwoest.
De kelder lag er ongeveer tien meter vandaan: een gewelfd betonnen gebouw met een houten deur die toegang gaf tot een paar treden die verder de grond in voerden. Toen Lukas de grendel wegschoof, hoorde hij binnen iets waarvan de haartjes in zijn nek overeind gingen staan.
Hij gooide de deur open en werd haast omvergeblazen door de stank. Met zijn hand tegen zijn mond en neus, richtte hij de lichtbundel op de opening. ‘Hallo?’ riep hij. ‘Is daar iemand?’
Hij luisterde even en besloot toen dat hij zich het geluid ingebeeld moest hebben. Of misschien was het gewoon een rat geweest. Of erger nog, een hol met ratelslangen die winterslaap hielden.
Er was niets daarbinnen. Het was verspilde moeite om te gaan kijken.
Hij draaide zich om en wilde de deur dichttrekken.
Toen hoorde hij het.
Een zwak gefluister. Een onmiskenbaar menselijk geluid.
Langzaam liep hij de betonnen treden af. Binnen was het koud en vochtig, en de stank was bijna niet te harden. Met zijn vrije hand veegde hij de spinnenwebben van zijn gezicht, terwijl zijn andere hand de zaklantaarn door de krappe ruimte liet schijnen. Tegen twee muren stonden houten banken, en er was een brits in de hoek geschoven voor het geval iemand hier lang moest wachten tot de storm ging liggen.
Op die brits lag iemand.
Lukas voelde zijn hart tekeergaan toen hij het vertrek doorliep en zijn zaklantaarn over de brits liet gaan. Het was een vrouw. Ze was dood. Al een paar dagen.
Hij staarde naar het wegrottende gezicht, naar het korte zwarte haar eromheen. De gelaatstrekken waren nog een beetje herkenbaar, en hij pijnigde zijn hersens om te bedenken wie het was. Hij had haar eerder gezien…
Net toen er een beeld op zijn netvlies verscheen, hoorde hij voetstappen op de betonnen trap. Met een ruk draaide hij zich om, verloor zijn evenwicht en tuimelde achterover op het lichaam. Er liep iets nats over zijn hand, die hij schielijk terugtrok, de zaklantaarn nog in zijn vingers geklemd.
‘Zit jij daar beneden, stuk vreten? Ik vil je levend als ik je te pakken krijg.’
‘Verstop je, Lukas! Hij mag je niet vinden!’
De deur viel dicht en de knip werd ervoor geschoven.
‘Laten we eens zien hoelang je het daar uithoudt voor je het weer in je broek doet van angst!’
Trillend van angst rolde Lukas zichzelf tot een bal op de vloer.
Want nu wist hij wie die berichten voor hem achterliet.
‘Je bent nog steeds ontspannen, Sarah, hebt alles onder controle, je voelt je goed. Je zit goed, het is warm genoeg. Helemaal veilig. Begrijp je dat?’
‘Ja.’
‘Wat zie je nu op het doek?’
‘Nog meer bloed.’
‘Waar komt dat bloed vandaan?’
‘Ik zit onder.’
‘Heb je pijn?’
‘Nee.’
‘Waar ben je?’
‘De oude boerderij van Duncan.’
‘Wat doe je daar?’
‘Ashe zei dat ik daarheen moest komen. Hij wil me iets laten zien.’
‘Is hij nu bij je?’
‘Ik zie niemand. Alleen bloed. Het zit op mijn handen, in mijn haar…’
‘Hoe komt dat bloed daar?’
‘Ik ben uitgegleden. Het ligt op de grond.’
‘Wat doe je nu, Sarah?’
‘Ik kruip.’
‘Waar naartoe?’
‘Ik zie haar… ze ligt op de grond… O, God…’
‘Je bent veilig, Sarah. Niemand kan je iets doen. Ontspan je maar.’
Ze hield haar adem in. ‘Het is Rachel. Ik denk dat ze…’ Haar adem kwam in horten en stoten en haar borst ging op en neer. ‘Nee. Nee, alsjeblieft.’
‘Wil je ophouden, Sarah?’
‘Nee. Nee!’ Het was weer even stil. ‘Er is zoveel bloed. Zoveel bloed… Ik moet weg… Ik moet hulp halen.’
‘Ga je weg, Sarah?’
‘Nee… dat wil ze niet.’
‘Wie wil dat niet?’
‘Rachel. Ze houdt mijn hand vast. Ze laat me niet gaan.’ Een angstig gefluister. ‘Ik laat je niet alleen. Ik laat je niet alleen, echt niet.’
‘Ben je nog steeds bij Rachel?’
‘Ja… maar… haar handen zijn zo koud. Zo koud…’ Haar stem trilt van de tranen. ‘Ze probeert me iets te zeggen…’ Met een ruk schoot Sarah overeind, happend naar adem. Achter haar oogleden schieten haar ogen onrustig heen en weer.
‘Er is iemand,’ fluisterde ze met een vreemde stem.
‘Wie is daar, Sarah?’
‘Ik weet het niet. Ik kan het niet zien…’
‘Wie het ook is, hij kan je geen kwaad doen. Jij bent veilig en je kunt elk moment stoppen. Je hebt nog steeds alles onder controle.’
‘Daar is hij! Ik hoor hem ademhalen!’
‘Waar is hij, Sarah?’
‘Achter je! Hij is vlak achter je!’
Michael hoorde achter zich iets kraken en draaide zich met een ruk om.
Toen Sarah haar ogen opendeed, voelde ze zich helemaal ontspannen, alsof ze wakker werd uit een lange, diepe slaap. Zodra ze zich bewust werd van de onbekende omgeving ging ze rechtop zitten.
‘Michael?’
Geen antwoord.
Ze ging naar de keuken, kwam terug naar de kamer en riep naar boven. Toen schoof ze het gordijn een beetje opzij en keek de tuin in, maar ze kon niet zien of zijn auto er nog stond.
Natuurlijk zou hij niet weggaan zonder het tegen haar te zeggen. Misschien was hij alleen even een frisse neus gaan halen.
Ze deed de voordeur open en liep de veranda op. Iemand kwam door de tuin op haar af gelopen. Haar hart sloeg een paar slagen over, tot ze zag wie het was. Je zag nog niet veel meer dan een silhouet, maar ze herkende hem aan zijn gestalte, zijn manier van lopen.
Hij deed de hordeur open en kwam de veranda op.
‘Je zult je wel afvragen wat ik hier doe,’ begon Sarah. Toen zag ze zijn gezicht, de blik in zijn ogen.
Het bloed op zijn kleren.
Haar hart draaide zich om in haar borstkas. ‘Lukas?’
‘Lukas is er niet, Sarah. Die is even weg.’
‘Wie ben jij dan?’ fluisterde ze.
Hij glimlachte. ‘Ik ben Jude Cole.’