Hoofdstuk 22
De geur van ontsmettingsmiddel en wanhoop kwam Sarah al tegemoet toen ze de gang door liep naar haar vaders kamer. De misselijkmakende, zoete lucht was onmiskenbaar, en in elk ziekenhuis waar ze was geweest, rook het zo. Wat een van de vele redenen was om ze te vermijden.
Het was wel vreemd dat ze er zo’n aversie tegen had ontwikkeld, vond ze, want verder was ze helemaal niet kleinzielig in dat soort dingen. Aan het desinfecterende middel dat ze in de studio gebruikte stoorde ze zich helemaal niet, net zomin als aan het bloed dat uit een verse tatoeage opwelde. Dat veegde ze gewoon weg met de overtollige inkt en dat was dat. Geen vuiltje aan de lucht.
Maar ziekenhuizen waren anders, en het eindresultaat van een bezoekje aan een ziekenhuis was nooit een mooi kunstwerk op levend doek.
Voor de deur van haar vaders kamer bleef ze staan. Ze wilde niet naar binnen. Hem onder ogen komen was wel het laatste waar ze zin in had. Maar hij was nu eenmaal haar vlees en bloed, haar enige nog levende familielid, en ze wenste haar ergste vijand nog niet toe wat de laatste stadia van kanker met hem hadden gedaan. Het was zo confronterend om hem zo zwak te zien, terwijl hij vroeger zo’n vitale man was geweest.
Zich schrap zettend duwde ze de deur open en ging naar binnen. Hij lag op zijn rug te slapen. Dat wil zeggen, hij had zijn ogen dicht.
Een man in een zwart pak en met een priesterboordje om stond naast het bed op hem neer te kijken.
Haar adem stokte. ‘Is hij…’
‘Nee, nee. Hij slaapt.’
Ze drukte haar hand tegen haar borst. ‘Toen ik u zo over hem heen gebogen zag staan…’ Ze lachte bibberig. ‘Een priester aan het bed van mijn vader, dat is wel het laatste wat ik had verwacht.’
Zijn glimlach was verontschuldigend. ‘Het spijt me als mijn aanwezigheid je stoort.’
‘Nee, het geeft niet. En dat bedoelde ik ook niet trouwens…’ Opnieuw maakte ze haar zin niet af. Toen hun blikken elkaar kruisten, voelde ze een vage herkenning maar kon hem niet plaatsen.
Hij was een jaar of vijftig en had een doorsneegezicht. Er was iets aan hem – de manier waarop hij over haar vaders bed gebogen stond, de manier waarop zijn donkere ogen haar nieuwsgierig opnamen – wat haar eigen nieuwsgierigheid wekte. Wie was deze man?
Ze keek naar haar vader. ‘Hoe gaat het met hem?’
‘Hij houdt zich goed. Een van de zusters zei dat hij vanmorgen een tijdje goed bij was.’
‘Dat is mooi.’
De priester kwam aan haar kant van het bed staan. ‘Jij moet Sarah zijn. Ik heb je jaren niet gezien, maar ik herkende je meteen. Je lijkt als twee druppels water op je moeder.’
Hij nam haar hand warm in de zijne, en volslagen onverwacht voelde Sarah de tranen in haar ogen prikken. Niemand had haar ooit verteld dat ze op haar moeder leek.
‘Ik ben Tim Mason.’ Hij legde zijn hand over de hare en hield die lang vast. ‘Waarschijnlijk herinner je je mij niet.’
‘Nee, het spijt me,’ zei Sarah, haar hand uit de zijne trekkend. ‘Ik woon hier al lang niet meer.’
‘Sinds je dertiende, geloof ik. Toen ben je naar kostschool gegaan.’
Dat bracht haar van haar stuk. ‘Dat klopt. Goh, dat iemand dat nog weet.’ Ze zweeg even. ‘Ik hoop dat u het niet erg vind dat ik het vraag, maar wat doet u hier eigenlijk? Mijn vader is nooit erg kerks geweest. Sterker nog, hij heeft zo zijn eigen ideeën over het geloof.’
‘O, ik weet heel goed hoe je vader over “mijn soort” denkt.’
‘Dat klinkt alsof u mijn vader al heel lang kent.’
‘Heel lang.’ Er leek iets van spijt in zijn stem door te klinken.
‘Had hij naar u gevraagd?’
‘Nee, maar in dit soort tijden kan zelfs een man die van zijn geloof is gevallen de behoefte hebben om zijn geweten te zuiveren.’
Sarah keek hem aan, nog steeds niet goed wetend wat ze met zijn aanwezigheid en zijn gedrag aan moest. ‘Ik weet niet of mijn vader dat met u eens zou zijn.’
Zijn uitdrukking werd bezorgd. ‘Eerlijk gezegd maak ik me nu meer zorgen over jou. Ik vind het verschrikkelijk dat je op een moment als dit helemaal alleen bent. Als je de behoefte hebt om met iemand te praten, kom dan naar de kerk. We zitten nog steeds op Oak Street. Je hoeft geen afspraak te maken, je kunt gewoon langskomen. Ik zit bijna altijd in mijn kantoortje.’
‘Dank u.’
‘Dat meen ik,’ zei hij, met zijn ogen in de hare. ‘Ik ben beschikbaar wanneer je me nodig hebt.’
Hij deed de deur open om weg te gaan en hield die even open om een verpleegster binnen te laten. De verpleegster zag Sarah bij het bed staan en glimlachte medelevend. ‘Hallo, ik ben Judy,’ zei ze. ‘Ik geloof niet dat wij elkaar al eerder hebben gezien. Ben jij de kleindochter van Mr. DeLaune?’
‘Nee, ik ben zijn dochter,’ zei Sarah.
‘O, ik dacht…’ Ze keek even om naar de deur en toen weer naar Sarah. ‘Het is druk vandaag,’ zei ze. ‘Ik kom Mr. DeLaune zijn medicijnen toedienen.’
‘Zal ik even buiten wachten?’
‘Nee hoor, ik ben zo klaar.’
Toen ze klaar was en de kamer verliet, keek ze nog even naar Sarah. Die stond bij haar vader. De injectie had hem wakker gemaakt. Met ogen die nog glazig waren van de vorige dosis morfine keek hij haar aan.
‘Ik ben het, pap.’
Even vroeg ze zich af of hij zijn grip op de wereld helemaal kwijt was. Hij leek haar niet te herkennen. Zijn ademhaling ging moeizaam en zijn huid was wit en dun als papier. Vroeger was hij een stevige man geweest, maar nu lagen zijn armen als dunne stokjes met dikke aderen op de dekens.
‘Wat voor dag is het vandaag?’ vroeg hij ten slotte. Er ratelde een kuch in zijn keel.
‘Zondag.’
‘Zondag.’ Daar dacht hij even over na. ‘Hoef je morgen niet te werken?’
‘Ik heb een paar dagen vrij genomen zodat ik hiernaartoe kon rijden.’
‘Je bent toch niet ontslagen, hè?’
‘Nee pap, ik ben niet ontslagen.’
Ze had geen zin om weer uit te leggen dat ze voor een deel eigenaar was van de studio. De vorige keer dat ze op bezoek was, had ze dezelfde vragen moeten beantwoorden.
‘Al dat geld om jou naar de kunstacademie te laten gaan, en dan eindig je in een tatoeagesalon.’ Hij spuugde de veroordelende woorden uit alsof ze een vieze smaak in zijn mond veroorzaakten.
‘Jij hebt de academie niet betaald,’ flapte ze eruit. ‘Daar heb ik mama’s geld voor gebruikt.’
‘En hoe denk je dat het komt dat zij jou geld kon nalaten? Omdat ik zorgde dat er brood op de plank kwam. Ze hoefde geen cent van haar eigen geld uit te geven omdat ze met mijn geld kon doen en laten wat ze wilde.’
‘Pap.’
‘Als ze één dag in haar leven had gewerkt, dan had ze misschien wat meer kunnen waarderen hoe goed ze het had. En als ze niet zoveel tijd over had gehad, dan had ze misschien niet gedaan wat ze heeft gedaan.’ Zijn vingers frunnikten aan de lakens. Hij leek steeds bozer te worden.
‘Wat heeft mama dan gedaan wat zo erg was?’ vroeg Sarah zachtjes.
‘De hele tijd in die kerk zitten in plaats van thuis, zoals het hoorde. Hoelang moet een man dat kunnen verdragen?’
Sarah zweeg.
‘Ze dacht zeker dat ik het gewoon zou vergeten. Het achter ons laten, zei ze. Hoe moest ik het achter me laten, als ik het bewijs van wat ze had gedaan niet kon ontlopen?’
‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Sarah. ‘Wat heeft mama dan gedaan?’
Onbewogen keek hij haar aan, hard als steen, terwijl zijn vingers aan de lakens bleven pulken.
‘Heb je daarom zo’n hekel aan me? Om iets wat mama heeft gedaan?’
‘Ik heb geen hekel aan je,’ zei hij schor. ‘Ik wil je alleen niet zien.’
Sarah sloeg haar ogen neer. Het maakte niet uit wat hij dacht, hield ze zich voor. Ze had zijn liefde of goedkeuring niet nodig. Ze had niets van hem nodig. Maar ondanks haar verwoede pogingen om immuun te blijven voor zijn minachting, sneden zijn woorden haar door de ziel. ‘Waarom niet? Wat heb ik misdaan?’
‘Ik had haar moeten beschermen. Het is de plicht van een man om zijn familie te beschermen. Zeker dit kind.’ Een nieuwe hoestbui trok door zijn fragiele lichaam en deze keer leek de inspanning hem haast te veel te worden.
Ze boog voorover en legde haar hand op de zijne. ‘Het is goed, pap. Misschien moet je niet zoveel praten. Je moet een beetje rusten.’
‘Rusten?’
‘Om je krachten te sparen.’
‘Waarvoor? Ik hoef hier niet langer te blijven dan noodzakelijk. Ik ben er liever vanaf. Al veertien jaar ga ik dood vanbinnen, verdomme.’
‘Dat weet ik wel.’
Hij leek haar niet te horen, zwelgend in zijn eigen ellende. ‘Het was mijn plicht haar te beschermen en dat heb ik niet gedaan. Mijn kleine meid werd vermoord en ik kon er niets aan doen.’
‘Wat er met Rachel is gebeurd, is jouw schuld niet.’
‘Mijn schuld niet?’ Zijn stem klonk vreemd. ‘Wiens schuld was het dan wel?’
‘Ik weet het niet.’
‘Je weet het wel.’ Plotseling draaide hij zijn hand om en greep Sarahs pols. ‘Je weet het omdat jij het hebt gedaan. Jij was het.’
De haat en woede in zijn stem boorden zich als een mes in Sarahs hart. Ze was zo verbijsterd over deze aanval dat ze geen woord kon uitbrengen. Geen ontkenning kon verzinnen. Even kon ze zelfs niet ademhalen. ‘Nee!’
Zijn vingers sloten zich om haar polsen. ‘Ik wist het op het moment dat ze je thuisbrachten. Toen ik al dat bloed op je zag. En je deed zo vreemd, weigerde te praten. Ik wist dat je haar haatte, je was zo verdomde jaloers en wraakzuchtig, vroeg of laat moest er iets gebeuren. Ik zei het nog tegen je moeder, maar die wilde niet luisteren. Zelfs ik had nooit vermoed dat je zo ver zou gaan. Je eigen zus. Je eigen vlees en bloed. Niemand kon het zien aankomen. Wie had kunnen bedenken dat er zoiets kon gebeuren?’
Sarah trilde over haar hele lichaam, haar hart bonsde pijnlijk in haar keel. ‘Ik heb Rachel niets gedaan. Hoe kun je dat van me denken?’
‘Je eigen moeder dacht het ook,’ zei hij vals triomfantelijk. ‘Waarom denk je dat ze meteen al dat bloed eraf ging wassen? Esme al je kleren liet verbranden? Ze wist dat het bewijsmateriaal was, daarom. Ze wilde je niet naar een psychiater sturen voor hulp omdat ze te bang was voor wat er boven tafel zou komen. Een dochter dood, de ander een moordenaar. Daar kon ze niet mee leven.’
Sarah probeerde los te komen van het bed, maar hoe zwak zijn vingers ook waren, ze leek niet aan zijn greep te kunnen ontsnappen.
‘Haal het niet in je hoofd om weg te gaan voor ik klaar met je ben. Al die jaren heb ik het binnengehouden en het heeft aan me gevreten, net als die stomme kanker. Ik heb er nooit iets aan gedaan omdat ik je moeder iets had beloofd. Ik had beloofd dat ik er niet over zou praten als zij je ver weg zou sturen, zodat ik je niet meer hoefde te zien. Niet meer met je onder één dak hoefde te wonen. Maar Anna is dood en nu kom jij terug. Vragen om vergiffenis. Je ruikt mijn geld zeker. Nou, dat krijg je allebei niet. Hoor je? Ik vergeef je niet en ik laat je geen cent na.’
Sarah wurmde haar hand uit de zijne en rende de kamer uit. Zijn woedende beschuldigingen volgden haar de gang op.
Het enige wat ze kon bedenken, was dat ze het ziekenhuis uit moest zien te komen, weg van zijn stem, weg van die verschrikkelijke geur. Weg van die afschuwelijke angst die zich in haar ontwikkelde. Frisse lucht had ze nodig, voor ze moest overgeven. Ze proefde de smaak van braaksel al in haar keel.
In blinde paniek botste ze tegen iemand op toen ze de deur uit kwam. Een verontschuldiging mompelend probeerde ze door te lopen, maar sterke handen pakten haar vast, hielden haar overeind.
‘Sarah?’
Verward keek ze op.
‘Gaat het wel?’
‘Ik weet niet…’ Ze knipperde. ‘Curtis?’ Haar hersens leken niet meer in beweging te willen komen. ‘Wat doe jij hier?’
‘Ik werk hier, weet je nog?’ Zijn ogen gingen naar de deur achter haar. ‘Wat was er aan de hand?’
‘Niks.’
‘Het klonk niet als niks. Ik kon hem hier helemaal horen tieren.’
‘Het was gewoon een ruzietje,’ zei ze. ‘Je weet hoe hij is. Ik moet alleen even een frisse neus halen.’
‘Oké, maar ik hoop dat je niet van plan bent achter het stuur te gaan zitten in deze toestand. Moet je zien, je handen trillen helemaal. Ik heb een paar uur vrij – ik breng je wel even naar huis.’
‘Nee, mijn auto staat hier.’
‘Dan rijd ik in jouw auto en vraag of iemand me op komt halen.’
‘Dat is veel te veel moeite,’ protesteerde Sarah. Eigenlijk wilde ze liever alleen zijn.
Maar Curtis bleef aandringen. ‘Het is helemaal geen moeite. Trouwens, je weet wat oma zou zeggen als ik je zo naar huis liet rijden.’ Zijn groene ogen glimlachten. ‘Wacht hier maar even, goed?’
Hij was maar een paar minuten weg. Daarna stapten ze in de lift naar de hal en gingen naar buiten.
Nog steeds trillend opende Sarah het slot van haar auto. Curtis ging achter het stuur zitten.
‘Wat een gedoe.’ Ze wreef over haar armen. ‘Hoe kom jij nou terug naar het ziekenhuis?’
‘Een vriend komt me ophalen. Maak je geen zorgen, ik had nog wat van hem tegoed.’ Bezorgd keek hij opzij. ‘Wil je me nog vertellen wat er is gebeurd?’
‘Ik zei toch: het was niets. Hij ligt op sterven en nog steeds weet ik het slechtste in hem naar boven te halen.’
‘En jij denkt dat dat jouw schuld is,’ zei hij zacht. ‘Dat is precies waar hij altijd op uit is geweest.’
‘Jij mag hem niet erg graag, hè?’ vroeg Sarah, hem zijdelings aankijkend.
‘Hij is altijd goed geweest voor mijn grootmoeder,’ zei Curtis. ‘Ik bedoel, zelfs de duivel heeft zijn goede kanten.’
‘Wat heeft hij jou misdaan?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat is lang geleden. Het maakt nu niet meer uit.’
Het maakte nog wel uit, dat zag Sarah heel goed, maar kennelijk wilde hij er niet over praten. Ze liet de zaak rusten en zocht in haar tas naar haar pillen.
‘Wat slik je?’ vroeg Curtis.
‘Xanax.’
‘Paniekaanvallen?’
‘Paniekaanvallen, slapeloosheid, nachtmerries. Zeg het maar.’
‘Hoelang gebruik je ze al?’ Hij klonk ongerust.
‘Ik weet niet. Een paar maanden. Legaal, hoor. Ik krijg ze op recept van mijn huisarts en ik loop bij een psychiater. Overal is aan gedacht.’
‘Je weet dat ze verslavend zijn, hè? Ik hoop dat je huisarts overal aan heeft gedacht toen hij ze voorschreef.’
‘Ik neem er alleen een als ik bang ben.’ Wat wel erg vaak voorkwam tegenwoordig.
‘Dat hoor ik wel vaker,’ mompelde hij, met zijn blik op de weg.
Sarah bestudeerde zijn profiel. Als jongen was hij al aantrekkelijk geweest, maar nu, nu hij in de dertig was, was hij opvallend knap. En nog een dokter bovendien.
‘De vrouwen zijn vast niet bij je weg te slaan,’ zei ze.
‘Wat?’
Ze glimlachte. ‘Je bent waarschijnlijk een van de meest begeerde vrijgezellen van de stad.’
‘Ik ben bang dat ik geen tijd heb voor een sociaal leven.’
‘Je weet toch wel dat je grootmoeder verschrikkelijk trots op je is?’
‘Dat hoop ik maar. Ik heb alles aan haar te danken. Ik kan me niet voorstellen wat er van mij geworden zou zijn als zij me niet had opgevoed.’
‘Ben je daarom teruggekomen? Zodat je bij haar in de buurt kunt zijn?’
‘Dat was wel een van de voornaamste redenen, ja. Maar ik denk dat ik ook wel iets wilde bewijzen.’
‘Nou, dat is je in elk geval gelukt,’ zei Sarah.
‘Dat weet ik nog niet zo zeker.’ Een peinzende uitdrukking gleed over zijn gezicht. ‘Soms vraag ik me af of we het verleden wel echt kunnen afschudden. Dat heeft ons mede gemaakt tot wie we zijn. Als er één klein dingetje anders was gelopen, zouden we andere mensen zijn geworden. Net als dat vlindereffect. Eén moment kan de geschiedenis veranderen. Eén beslissing kan alles veranderen.’
‘Wat filosofisch,’ zei Sarah. ‘Ik neem aan dat mijn leven is veranderd op de dag dat Rachel stierf.’
‘Haar dood heeft al onze levens veranderd. We zouden allemaal anders zijn geworden als dat niet was gebeurd.’
‘Ik weet dat je van haar hield,’ zei Sarah zacht. ‘Dat weet ik al sinds we klein waren.’
Ze zag zijn handen in het stuur knijpen.
‘Je hoeft er niet over te praten als je dat niet wilt, maar ik zou het wel fijn vinden. Ik zou willen dat je me over haar vertelt. Ik heb haar nauwelijks gekend. We waren zussen, maar eigenlijk weet ik niets van haar.’
Het was even stil. ‘Ze wilde dokter worden,’ zei hij toen.
‘Echt waar? Ze had het er altijd over dat ze jurist wilde worden. Ik dacht altijd dat ze in de voetsporen van mijn vader zou treden.’
‘Nee, dat was zíjn idee.’ Zijn stem was scherper. ‘Het was niet wat Rachel wilde.’
‘Waarom zei ze dat dan niet tegen hem?’
Er trok een spiertje in zijn wang. ‘Het was een ingewikkelde verhouding,’ zei hij, strak op de weg kijkend.
‘Hoe bedoel je?’
Snel keek hij opzij. ‘Misschien moet je geen vragen stellen waarop je het antwoord niet wilt weten.’
Sarahs maag begon onrustig te worden. ‘Waar héb je het over?’
‘Wil je beweren dat je het echt niet weet?’ Hij klonk bijna boos.
‘Wat niet weet? Je bent al de tweede vandaag die vage toespelingen maakt op mijn vader. Als er iets is wat ik moet weten, zeg het dan gewoon.’
Hij aarzelde. Zijn vingers lagen gespannen op het stuur, zijn mond was vertrokken tot een dunne streep. ‘Het enige wat ik met zekerheid kan zeggen is dat Rachel hem niet wilde teleurstellen. Haar neiging om hem te behagen was bijna ziekelijk.’
‘Ze hebben altijd een heel hechte band gehad,’ zei Sarah.
‘Hecht? Ach.’ Plotseling zag hij er verschrikkelijk moe uit. ‘Het is misschien een schrale troost voor je, Sarah, maar soms is het net zo moeilijk om op het voetstuk te staan als om degene te zijn die ernaar opkijkt.’
In afwachting van de vriend die Curtis zou komen halen, zette Sarah een pot koffie. Na het gesprek in de auto was de sfeer tussen hen nog steeds ongemakkelijk, en ze was blij toen Esme binnenkwam.
Esme zette haar handen in haar zij en nam Sarah vanaf de andere kant van de kamer op. ‘Zo, daar ben je. Ik dacht al dat je toch niet naar huis was gekomen. Want anders was je al bij me langsgekomen.’
‘Het spijt me,’ zei Sarah. ‘Ik wilde wel eerder langskomen, maar toen besloot ik eerst naar het ziekenhuis te gaan.’ Ze stond van tafel op en sloeg haar armen om Esme heen. ‘Geloof mij maar, ik was tien keer liever hier bij jou gebleven.’
Esme’s magere armen hielden haar even stevig vast. Toen ze haar losliet, keek ze naar Curtis. ‘En wat doe jij hier?’
Buiten werd getoeterd, en hij stond op. ‘Daar zal je hem hebben. Sarah mag uitleggen hoe ik hier verzeild ben geraakt. Ik moet terug naar het ziekenhuis. Prettige dag verder, dames.’ Hij gaf Esme een kus boven op haar hoofd. ‘Niet te hard werken.’
‘Jij hoeft me niet te vertellen hoe hard ik wel of niet moet werken,’ brieste Esme. ‘Hou jij je maar met je eigen zaken bezig.’
‘Hou je haaks.’ Hij gaf Sarah een knipoog. ‘Als je iets nodig hebt, dan bel je me maar.’
De deur was nog niet achter Curtis dichtgevallen of Esme liep naar de tafel en begon de koffiekopjes op te stapelen.
‘Kom,’ zei Sarah. ‘Laat mij dat maar doen.’
Haar aanbod werd met een boze blik afgewezen. ‘Die paar kopjes kan ik nog wel afwassen,’ bromde Esme. ‘Ik ben nog niet klaar voor het bejaardentehuis, hoor. Al schijnen sommige mensen hier te denken van wel.’
‘Dat denk ik helemaal niet,’ zei Sarah. ‘Ik wilde gewoon helpen.’
‘Als ik hulp nodig heb, dan vraag ik er wel om,’ liet Esme haar weten.
Sarah stak haar handen in de lucht. ‘Oké, jij je zin. Ik geef het op. Kom je wel een paar minuutjes bij me zitten, even kletsen?’
Met tegenzin kwam Esme terug en trok een stoel bij. Al had ze jaren in deze keuken gewerkt, het ging haar nog steeds niet makkelijk af om bij Sarah aan tafel te gaan zitten.
Op dit soort momenten voelde Sarah een afstand tussen hen. Ze hield meer van Esme dan van wie ook ter wereld en wist dat deze vrouw haar leven voor haar zou geven, maar er stond een muur tussen hen in die Esme zorgvuldig in stand hield. En hoe vervelend Sarah het ook vond, ze wist dat die er altijd zou blijven staan.
‘Wat is er?’ vroeg Esme met onverholen wantrouwen. ‘Je hebt je toch niet in de nesten gewerkt in het ziekenhuis, hè? Dat Curtis daarom hier was?’
‘Wat? Nee,’ zei Sarah. ‘Hij heeft me gewoon thuisgebracht. Ik heb me niet in de nesten gewerkt.’
‘Nou, dat is een hele opluchting. Het werd tijd dat je ophield met die onzin. Het is de hoogste tijd dat je thuis gaat zitten en kindertjes krijgt. Voor je het weet, is het te laat.’
‘Volgens mij heb ik nog wel een paar jaar. Trouwens, ik ben helemaal geen moederlijk type.’
‘Dat is waar,’ beaamde Esme volmondig.
‘Misschien lijk ik wel meer op mijn vader dan ik wil toegeven,’ zei Sarah. ‘Hij is ook niet bepaald een vaderlijk type.’
‘Goeie hemel, kind. Dat zeg je niet over je eigen vader.’
‘Het is toch zo?’
Esme zei niets.
‘Je weet best waar ik het over heb,’ zei Sarah. ‘Hou je maar niet van de domme.’
Verwijtend schudde Esme haar hoofd. ‘Mr. James ligt op sterven en dan zeg jij dat soort dingen.’
‘Vind je dat we nog steeds rekening moeten houden met zíjn gevoelens?’
Ze slaakte een diepe zucht. ‘Laat het los, kind.’
‘Ik kan het niet loslaten. Als er iemand is die weet hoe het er hier aan toeging dan ben jij het wel,’ zei Sarah. ‘Jij weet waarom hij zo’n hekel aan me heeft, hè?’
‘Dat heb ik je al zo vaak verteld. Hij heeft geen hekel aan je. Zo is hij nu eenmaal.’
‘Dat is het niet alleen. Hij geeft mij de schuld van Rachels dood.’
‘Jou? Hoe kom je daar nu bij?’
‘Heeft hij nooit zoiets tegen jou gezegd?’
‘Hij zegt zoveel tegenwoordig, maar op de helft moet je gewoon niet letten. Door die medicijnen die ze hem geven raaskalt hij maar wat. Dat moet je niet serieus nemen.’
Sarah leunde over de tafel. ‘Hij denkt dat ik haar heb vermoord, Esme.’
Ze zette grote ogen op. ‘Ach, welnee.’
‘Dat zei hij zelf. Hij zei dat mama dat ook dacht. Dat ze daarom al het bloed wegspoelde die avond. Dat ik daarom niet meer naar de psychiater mocht, omdat ze te bang was dat ze erachter zouden komen. En nu denk ik… misschien is het ook wel mijn schuld dat ze dood is gegaan. Dat het door mij kwam dat haar hart het heeft opgegeven.’
‘Je moeder is misschien overleden aan een gebroken hart, maar dat had niets met jou te maken, Sarah June.’
‘Had mama een gebroken hart?’
Esme aarzelde even. ‘Een van haar kindjes was vermoord. Natuurlijk was haar hart gebroken.’
‘Denk jij dat ik haar heb vermoord, Esme?’
Over tafel greep Esme haar beide handen vast. ‘Moet jij eens goed naar mij luisteren. Jij had niets te maken met de dood van je zus. Ik weet niet wie het arme kind heeft vermoord, maar jij was het in ieder geval niet.’
‘Hoe weet je dat zo zeker?’
‘Omdat niemand ter wereld jou beter kent dan ik. Jij hebt het niet gedaan. Dat heb je niet in je. Ik wil dat je dat idee meteen vergeet en ik wil er geen woord meer over horen.’
‘Esme, wist jij van Curtis en Rachel?’
Haar ogen vlamden op met onverwachte felheid. ‘Daar hoeven we het ook niet over te hebben.’
‘Waarom niet?’
‘Alsjeblieft, kind.’
‘Heeft mijn vader Curtis in de problemen gebracht?’
‘Als er al problemen waren, dan had Curtis die aan zichzelf te danken. Die jongen wist heel goed dat wat hij deed niet kon.’
‘Wat deed hij dan, behalve verliefd zijn op mijn zus?’
‘Zij was niet voor hem bestemd.’
‘Ze was toch niemands eigendom? Ze had haar eigen ideeën. En ik weet dat ze ook verliefd was op Curtis. Dat zag ik aan de manier waarop ze elkaar aankeken. Wat heeft papa gedaan om ze uit elkaar te halen?’
‘Weet ik niet,’ antwoordde ze koppig.
‘Esme…’
De donkere ogen smeekten Sarah om erover op te houden, maar het was te laat. Nu kon ze het niet meer laten rusten. ‘Heeft mijn vader Rachel iets aangedaan?’
‘Iets aangedaan? Hij was dol op dat kind.’
Sarah hield haar hand stevig vast. ‘Je weet wel wat ik bedoel.’
Esme’s lippen werden een streep voor ze afgemeten zei: ‘Wat ik weet is dit: je moet eens ophouden met dat gepeuter in het verleden. Daar kan nooit geen goed van komen.’
‘Ik kan niet nu ophouden. Ik moet weten of hij iets met haar gedaan heeft. Dat zou… Dat zou alles veranderen, snap je?’
Esme bleef stug haar hoofd schudden.
‘Heb je nooit iets gezien waardoor je wantrouwig werd?’
‘Nee, kind. Daar werd ik niet voor betaald, om wantrouwig te zijn.’
Sarah liep mee de achterdeur uit en keek Esme na tot ze bij haar eigen huisje was aangekomen. Toen draaide ze zich om en ging weer naar binnen, terwijl die vreselijke vraag nog steeds rondspookte in haar hoofd. Ze werd er slap en misselijk van. Was ze maar nooit hierheen gegaan.
Misschien had Esme gelijk. Misschien was het nooit goed om in het verleden te graven. Rachel was dood, haar vader lag op sterven. Hoe kon de waarheid hen nu nog helpen? Zeker als er met die waarheid moeilijker te leven was dan met de vragen. Als die waarheid inhield dat Sarah onbewust medeplichtig was.
Haar slaapkamer had naast die van Rachel gelegen. Als er iets was gebeurd achter die gemeenschappelijke muur, dan moest ze dat toch geweten hebben? Dan zou ze er toch iets van gezegd hebben?
De beschuldigende stilte van het huis drukte zwaar op haar toen ze de trap op liep om iets te zoeken wat haar afleiding kon bezorgen. Ze knipte het lampje aan en keek naar het glazen doosje op haar nachtkastje. Het was nu leeg. Het vogeltje van haar oma had ze meegenomen naar de begrafenis en in de kist gelegd, tussen Rachels koude handen.
Al die jaren had ze Rachel gezien als de perfecte dochter, de zus die altijd werd voorgetrokken, iemand aan wie ze nooit zou kunnen tippen. Maar Rachel was meer geweest dan dat. Ze had dromen en wensen gehad, net als ieder ander. En haar geheimen. Afschuwelijke geheimen.
Sarah wilde dat ze op de een of andere manier de kloof kon overbruggen tussen haar en haar zus voor het te laat was. Want nu waren ze nog steeds wat ze vroeger ook waren geweest, twee vreemden die toevallig in hetzelfde huis woonden.
Misschien dat ze daarom het vogeltje in Rachels handen had gelegd. Omdat ze niet had geweten hoe ze haar zus de liefde en troost moest geven waar ze zo’n behoefte aan had.
Er liep een rilling over haar rug toen ze naar het raam liep en het schemerdonker in tuurde. Ze was altijd bang geweest voor het donker, al waren er tijden geweest dat ze dat aan niemand durfde toegeven. Ook niet aan zichzelf. Destijds had ze juist gezocht naar manieren om te laten zien dat ze geen enkele angst kende. Bijvoorbeeld door in haar eentje naar het huis van Duncan te gaan.
Maar in deze goed verlichte kamer voelde ze zich al ingesloten door het donker. Hier had ze zich altijd alleen gevoeld. Alleen en geïsoleerd van de rest van de wereld.
Hoe moest Rachel zich gevoeld hebben?
Waarom zij wel en ik niet, vroeg Sarah zich af.
Wat bracht een man ertoe zoiets te doen met zijn eigen kind? Waarom hield hij onnatuurlijk veel van zijn ene dochter en verstootte hij de andere? Waarom verstootte hij haar alsof ze niet van hem was?
Die gedachte verraste Sarah volledig. Ze probeerde het wantrouwen weg te stoppen. Hield zichzelf voor dat ze zich vastklampte aan een strohalm. Maar het beeld liet zich niet verdringen, want het verklaarde heel veel.
Het verklaarde alles.