Hoofdstuk 25
Donkere wolken trokken samen en het weerlichtte aan de horizon toen Sean de auto voor de deur van Sarahs huis parkeerde en uitstapte. Waakzaam keek hij om zich heen.
Samen met Danny was hij uren de huizen langsgegaan om de bewoners te ondervragen, maar het enige wat dat had opgeleverd was de vage verklaring van een oudere vrouw die dacht dat ze een paar dagen geleden een onbekende auto had zien staan, een paar huizen bij Sarah vandaan. Maar of dat zaterdagavond was geweest, toen Ginette en Cat in de buurt waren geweest, dat kon ze niet met zekerheid zeggen. De enige reden waarom de auto haar was opgevallen, was dat hij leek op de laatste auto van wijlen haar echtgenoot, maar ze zou niet kunnen zeggen welke kleur het was geweest. Donker, ja. Donkergroen zou kunnen. Of bruin. Of zwart.
De enige concrete aanwijzing die Sean had weten te bemachtigen, was de glassplinter met bloedsporen uit Sarahs slaapkamer. En dat kon nauwelijks bewijsmateriaal genoemd worden, tenzij het bloed overeenkwam met dat van een van de vermiste vrouwen.
Het was wat vergezocht, dat gaf hij toe. Anders had hij er niets aan. Het kon net zo goed komen van iets wat Sarah maanden of zelfs jaren geleden had gebroken. Sterker nog, het kon komen van iets wat hij zelf had laten vallen.
Er was echt geen greintje bewijs dat er in Sarahs huis een misdaad was gepleegd. Geen enkele reden om aan te nemen dat er een verband bestond tussen Sarah en Cats verdwijning.
Maar het feit dat de vrouwen nu drie dagen werden vermist, baarde Sean grote zorgen, net als de mogelijkheid dat er een vreemde auto in de buurt was gesignaleerd. Een vreemde auto die misschien wel – of niet – donkergroen was geweest. Misschien wel dezelfde auto als de auto die in de buurt van het huis van Holly Jessup in Shreveport gezien was voordat zij verdween. Voor haar dode lichaam opdook in New Orleans, een paar straten verwijderd van waar Sean nu stond.
Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst had geslapen. Behalve dat hij Sarahs buurt had uitgekamd, had hij uren aan de telefoon gezeten en rondgereden om na te gaan waar Cat en Ginette waren geweest vanaf het moment dat ze bij Cat waren weggegaan. Maar niemand had iets gezien of gehoord sinds zaterdagavond. Alsof ze op dat moment van de aardbodem waren verdwenen.
Sean wist uit ervaring dat niets verdween zonder een spoor na te laten. Er bleef altijd iets achter. Een bloedvlek op een autoportier. Een glassplinter op een slaapkamervloer.
Hoewel hij het maar al te graag niet geloofde, kon hij het idee niet van zich afzetten dat er iets ernstigs was gebeurd in Sarahs huis. Hij kende haar ruim twee jaar. Ze had hem weten te raken zoals geen andere vrouw hem ooit had geraakt. Ze had haar duistere en mysterieuze kanten en ja, er waren wat dingen uit haar verleden, met betrekking tot de dood van haar zus, die hem dwarszaten. Af en toe vroeg hij zich af wat er nu echt bij die boerderij was gebeurd. Maar dit was anders. Dit was niet veertien jaar geleden, toen ze nog een kind was. Dit was hier en nu.
Het feit alleen al dat hij zich gedwongen voelde haar huis te doorzoeken, zou moeten betekenen dat hij een grens overschreed waardoor hij nooit meer met dezelfde ogen naar haar zou kunnen kijken. Maar hij wist niet of dat zou gebeuren. Hij wist niet of er iets was, ongeacht wat hij zou vinden, wat zijn gevoelens voor haar zou veranderen.
Hij haalde zijn tas van de achterbank en sloot de auto af. Het was een warme avond. Het lichte jasje dat hij aan had bedekte zijn holster.
In elk geval hoefde hij zich geen zorgen te maken dat hij betrapt zou worden, dacht hij, toen hij de straat door liep. Hij had verschillende berichtjes op Sarahs voicemail achtergelaten, en toen ze maar niet terugbelde had hij haar vaders huis in Adamant gebeld. Daar werd opgenomen door een vrouw, de huishoudster nam hij aan, die had gezegd dat ze pas later die avond terug zou komen. Dus ze was veilig aangekomen en kennelijk was alles goed. Voorlopig had hij het huis voor zichzelf. Tijd genoeg om te doen wat hij moest doen.
Er blafte een hond toen hij de veranda op liep. Na een snelle blik over zijn schouder geworpen te hebben, stak hij de sleutel in het slot en glipte naar binnen.
Zodra hij de deur achter zich had dichtgetrokken, liet hij het licht van zijn zaklantaarn door de gang schijnen. Het huis lag er stil en verlaten bij, en toen hij door de gang liep, kreeg hij hetzelfde onaangename gevoel als de vorige keer.
Sean geloofde niet in het bovennatuurlijke maar hij geloofde wel in zijn instinct. Er was iets mis hier. Er was iets gebeurd. Het was alsof de echo van een gewelddadige gebeurtenis nog in de lucht hing.
In de slaapkamer liet hij de lichtbundel over de vloer en de muren glijden, in de kast. Alles was nog precies hetzelfde als de vorige dag. Spic en span.
Na latex handschoenen aangetrokken te hebben, trok hij het gordijn dicht en hing een deken voor de openslaande deuren, zodat hij het grote licht aan kon doen. Geknield naast de plek waar hij de vorige dag de glassplinter gevonden had, haalde hij een fototoestel met statief en een flesje luminol uit zijn tas.
Je kon het lichaam van een slachtoffer ergens dumpen en de plaats delict helemaal schoonschrobben, maar zonder industriële chemische schoonmaakmiddelen bleef er altijd wat DNA achter. Minieme bloeddeeltjes konden tussen de vloerplanken kruipen, onder de plint blijven zitten, of in het behang en de muren.
Als de chemische stoffen uit de luminol reageerden met bloedsporen, dan gaf dat een blauwgroene fluorescerende gloed waardoor patronen zichtbaar werden, spetters of soms zelfs een hele schoenafdruk. Huishoudelijke middeltjes als bleekmiddel gaven soms hetzelfde fluorescerende effect, maar dat trok sneller weg dan met bloed.
Sean spoot wat luminol op de vloer en deed het licht uit. Een paar seconden later lichtten de plekken die hij besproeid had mysterieus op in het donker.
Met ingehouden adem bestudeerde hij de lichtpatronen op de grond.
Eerst verscheen er één afdruk, toen een tweede.
De vorm kwam overeen met de kneuzingen die hij gezien had op het lichaam in het mortuarium.
Hij wachtte of het effect zou wegtrekken, maar de gloed werd alleen maar sterker.
Vervolgens deed hij het licht aan en het fluorescerende effect verdween. Niets meer te zien. Toen hij een tweede keer het licht uitdeed, was het effect helemaal adembenemend.
Sean stond in het midden van de kamer en draaide zich langzaam om. De gespleten hoefafdrukken zaten overal. Over de hele vloer en tegen de muren gloeiden ze op.
‘Sarah,’ fluisterde hij. ‘Wat gebeurt er allemaal?’
Esme had aangeboden te blijven slapen, maar Sarah wist hoe graag ze ’s nachts in haar eigen huisje was. Dat gold voor Sarah ook. Ze had er alles voor over gehad om op dat moment in haar eigen bed te kunnen kruipen, veilig ingestopt, weg van deze gekte.
Haar vaders huis maakte haar zenuwachtig. Ze had zich hier nooit op haar gemak gevoeld, vroeger ook niet. In elke kamer lagen geesten op de loer en donkere geheimen leken zich in elk hoekje en gaatje te verschuilen. Maar die mysteries uit haar jeugd waren nu haar laatste zorg.
Dat ze eerder die avond Derrick Fears had gezien was veel enger, maar het had geen zin de politie te bellen. Hij had niets misdaan. Hij was niet eens op het terrein van haar vader geweest. Sterker nog, hij had zijn uiterste best gedaan netjes op openbaar terrein te blijven.
Maar stel dat hij terugkwam als zij lag te slapen? Hij was al eens eerder binnengedrongen. Stel dat hij dat weer probeerde?
Ze maakte het gevreesde rondje door het huis. De keuken, de kelder, de bijkeuken. Door de eetkamer, gang oversteken, woonkamer in en door naar haar vaders studeerkamer. Alle deuren zaten op slot en alle ramen waren goed dicht.
In de studeerkamer van haar vader aarzelde ze even. Ooit had hij een pistool in een van zijn bureaulades bewaard, en ze wist zelfs nog waar hij de sleutel verstopte. Dat was een van de voordelen van onzichtbaar zijn. Niemand lette op je. Mensen vergaten dat je er was.
Ze tilde de sigarendoos op en zag dat de sleutel nog steeds aan de onderkant geplakt zat. Na het plakband losgepeuterd te hebben, deed ze de onderste la open. Het pistool lag er nog. Een .38 Special die vertrouwd aanvoelde in haar hand. Dit wapen had ze vaker in handen gehad. Meer dan eens, toen ze klein was. En nu ze groot was, kon ze er ook mee omgaan. Daar had Sean voor gezorgd.
Met het wapen in haar hand liep ze naar de schoorsteenmantel om de foto’s van Rachel te bekijken. Mooi en glimlachend. Maar misschien niet zo gelukkig. Misschien niet zo onschuldig.
Plotseling kreeg ze het benauwd in de kamer. De geur van sigarenrook die er nog steeds hing, was een misselijkmakende herinnering aan een duistere obsessie.
Het pistool nam ze mee naar boven, waar ze de slaapkamer van haar ouders inspecteerde, Rachels kamer, de badkamers en alle kasten. Tegen de tijd dat ze aan haar eigen kamer toe was, had ze zichzelf ervan weten te overtuigen dat het huis veilig was. Op geen enkele manier zou Derrick Fears binnen kunnen komen. En lukte het hem toch, dan had zij nog altijd het pistool.
Ze nam een Xanax en ging naar bed. Maar slapen lukte niet. Klaarwakker lag ze naar het plafond te staren, luisterend naar elk geluidje dat een insluiper kon verraden.
Na een tijdje ontspanden haar spieren zich een beetje en leek de vermoeidheid het gevecht te winnen. Tot ze ergens in huis iets hoorde en overeindschoot.
Oude huizen moeten zich altijd even zetten, hield ze zich voor. Houten vloeren kraakten, oude leidingen ratelden. Het was niets.
Toch zat ze alweer op de rand van haar bed met bonzend hart en gespitste oren. Nu leek het huis juist weer té stil.
Ze pakte het pistool van het nachtkastje, sloop naar de deur van haar slaapkamer en glipte de gang in. Het enige wat ze hoorde, was het bonzen van haar hart. Boven aan de trap bleef ze staan en gluurde over de reling naar beneden.
Een fractie van een seconde voor ze een plank achter zich hoorde kraken, kwamen de kleine haartjes in haar nek overeind. Met een ruk draaide ze zich om en staarde de donkere gang in. Er bewoog niets, maar ze had heel sterk het gevoel dat iemand naar haar keek.
Haar hand schoof als een spin langs de muur, zoekend naar het lichtknopje. Ze was bijna bang dat de stroom uitgeschakeld zou zijn en schrok toen de gang plotseling baadde in het licht. Met ingehouden adem klemde ze haar vingers om het pistool.
Er was niemand. Ze was alleen.
Snel liep ze naar beneden en controleerde de voordeur. Stevig op slot. Behoedzaam liep ze door de eetkamer en de keuken naar de achterdeur. Stevig op slot. Alles was nog net zo veilig als toen ze naar bed was gegaan.
Waarom liepen de rillingen dan over haar rug? Waarom had ze dan het akelige gevoel dat ze niet alleen in huis was?
Het was niets, hield ze zichzelf voor. Vloeren kraakten nu eenmaal. Het was geen voetstap. Er krasten gewoon drie takken langs het raam. Niemand probeerde binnen te komen.
Toch was het niet zo gek dat ze schrikachtig was. Haar vader lag in het mortuarium met zijn keel doorgesneden. De identiteit van de moordenaar van haar zus was met haar mee het graf in gegaan veertien jaar geleden. Wie zou dan niet schrikachtig zijn?
Ze ging weer naar boven en legde het wapen op het nachtkastje. Onder de dekens krulde ze zichzelf op tot een bal, in de wetenschap dat ze ondanks de Xanax vannacht niet echt zou uitrusten.
Ruim een uur dommelde ze wat, half slaperig, tot haar ogen plotseling wijd open gingen en ze het donker in staarde. Een nieuw geluid had haar wakker gemaakt, een ritmisch bonken dat ze niet kon plaatsen.
Luisterend naar het donker voelde ze het bloed in haar aderen bevriezen.
Bonk… bonk… bonk…
Het was niets. Oude balken die uitzetten of krompen. Wanden die zich aanpasten. De hele waslijst met plausibele verklaringen draaide Sarah in haar hoofd af.
Bonk… bonk… bonk…
Stof dwarrelde van het plafond naar beneden, op haar gezicht. Ze ging rechtop zitten en keek omhoog.
De zolder. Iemand liep op zolder. Dat was de enige plek die ze niet had gecontroleerd.
Bonk… bonk… bonk…
De vloer kermde onder een zwaar gewicht.
En toen werd het stil.
Sarahs hart klopte een paniekerig staccato tegen haar borstkas. Er was iemand. Ze voelde het, al was het volkomen stil in huis.
Vandaar dat ze zijn ademhaling kon horen. Diep en onnatuurlijk. Een dierlijk hijgen waar de haartjes op haar armen en in haar nek rechtop van gingen staan.
Rennen! Het huis uit!
Maar haar spieren leken niet meer te functioneren. Als in een nachtmerrie was ze verlamd van angst.
Trouwens, zolang zij niet bewoog, leek hij zich ook niet te bewegen.
Die theorie testte ze door haar benen over de rand van het bed te zwaaien.
Er schraapte iets langs het plafond. Het geluid werd steeds harder, alsof koortsachtige klauwen dwars door het plafond heen wilden krabben.
In paniek keek ze om zich heen. Vroeger had ze nooit een eigen telefoon op haar kamer mogen hebben, en nu realiseerde ze zich dat ze haar mobiele telefoon beneden in haar tas had laten zitten.
Ze griste het pistool van het nachtkastje en vloog naar de deur. De opgang naar zolder was aan het andere eind van de gang, en ze probeerde zich de afstand naar de trap voor de geest te halen. Ze moest het huis uit zien te komen voordat wie er ook boven was – of wát er ook boven was – besloot naar beneden te komen.
Zachtjes deed ze de deur open en luisterde. Niets te horen. Het krabben was opgehouden. Geen voetstappen boven.
Met een hart dat als een razende tekeerging en een borst die door de ijzeren greep van de angst werd samengeknepen, bereidde ze zich voor op een sprintje naar de trap.
Even later stond ze rillend in de gang terwijl een agent in het trapgat naar zolder verdween. Boven hoorde ze hem rommelen, maar toen hij onverwacht in de deuropening verscheen, gaf ze een gil van schrik.
‘Heeft u iets gezien?’
‘Nu is er niemand hier, maar ik wil even iets proberen. Ga nog eens uw kamer in?’
‘Waarom?’
‘Dat merkt u wel,’ zei hij.
Het voorstel kwam haar niet bepaald aanlokkelijk voor, maar ze deed wat hij gevraagd had.
‘Kunt u me horen?’
De stem van de agent klonk schrikbarend dichtbij.
‘Ja. Luid en duidelijk.’
‘Ik kom zo naar beneden.’
Sarah ging weer naar de gang. Toen de agent naar beneden kwam, zat hij onder de spinnenwebben.
‘De verwarmingsbuis geleidt het geluid,’ zei hij. ‘Wat u gehoord heeft, werd waarschijnlijk versterkt. Dan was het niet zo hard als u dacht.’
Sarah voelde de donkere, kille paniek weer toeslaan. ‘Ik hoorde iemand ademhalen,’ zei ze. ‘En het klonk alsof iemand aan het hout krabde.’
‘Het lijkt erop dat u behoorlijk last heeft van eekhoorns daarboven,’ zei hij, nog steeds de spinnenwebben van zijn mouw plukkend.
‘Dat was geen eekhoorn, wat ik hoorde.’
‘Nou, wat het ook was, nu is het weg. Ik zou niet weten hoe iemand van buitenaf binnen moest komen. De enige manier om bij het raam te komen is via het dak.’
‘Een paar dagen geleden is er ook al iemand op het dak gesignaleerd,’ zei Sarah. ‘Zo moet hij binnengekomen zijn.’
‘Dat klinkt alsof u weet wie het is,’ zei hij, een wenkbrauw optrekkend.
Sarah huiverde. ‘Het is maar een vermoeden. Eerder op de avond zag ik Derrick Fears aan de overkant staan. Hij keek naar het huis.’
‘Nou, dat verbaast me niks,’ zei de agent verbeten. ‘We hebben al verschillende klachten over hem gehad sinds hij terug is. Ik heb het raam op slot gedaan en aan de buitenkant van de zolderdeur zit een schuif, die heb ik er ook op gedaan. Maar dat is niet veel soeps. Als iemand echt naar binnen wil, laat hij zich niet door zo’n schuif tegenhouden. Misschien is het net genoeg om hem even op te houden, op andere gedachten te brengen.’ Hij keek om zich heen. ‘Ik zal het hele huis grondig doorzoeken en dan kijk ik nog even buiten, al zie ik daar waarschijnlijk pas weer wat bij daglicht.’
Terwijl hij het huis doorzocht, bleef Sarah onder aan de trap staan wachten. Toen hij klaar was, liep ze met hem mee naar de voordeur.
‘Ik denk niet dat u vanavond nog ergens last van zult hebben. Als er al iemand boven was, dan is die hem allang gesmeerd. Maar ik zal af en toe langsrijden om een oogje in het zeil te houden.’
‘Bedankt.’ Sarah deed de deur achter hem dicht en op de knip. Op de eerste verdieping brandden nu alle lampen, maar mooi dat ze niet meer naar boven ging vannacht. Ze zou toch geen oog dichtdoen. Dus legde ze het pistool op de salontafel, pakte een deken en ging op de bank liggen wachten tot het licht werd.