Hoofdstuk 10

 

 

 

Een autopsie en een kater – geen goede combinatie om de dag mee te beginnen, constateerde Sean woensdagochtend toen hij in de kleedkamer van het mortuarium een overall aantrok. Hij schudde een paar aspirientjes uit het flesje dat altijd in zijn jaszak zat en spoelde ze weg met de laatste slok van zijn lauwe koffie.

Een plaats delict, daar kon hij wel tegen, maar na een autopsie bleef hij vaak uren misselijk, zelfs op goede dagen. De koffie lag hem nu al zwaar op de maag.

Mocht hij ooit de moeite nemen om zijn aversie ertegen te analyseren, dan kwam hij waarschijnlijk tot de conclusie dat het het gebrek aan menswaardigheid was dat hem dwarszat. Na al dat zagen en snijden bleef er uiteindelijk van het lichaam niet veel meer over dan een lap vlees die vervaarlijk veel weg had van wat hij bij de slager zag.

Daar dacht hij echter meestal pas aan als het moment daar was. Nu dus. En dan moest hij heel erg zijn best doen om zichzelf ervan te overtuigen dat hij geen goede reden had om te spijbelen van deze autopsie. Hij moest er zijn. Hoe efficiënt de patholoog ook te werk ging en hoe degelijk het postmortemonderzoek ook werd uitgevoerd, bepaalde details kwamen nooit terug in het verslag.

En, al klonk het op zijn zachtst gezegd vreemd, zijn ervaring was dat aanwezig zijn bij die laatste procedure op de een of andere manier zijn band met de overledene versterkte. Die hechte band tussen slachtoffer en rechercheur, die soms zoek dreigde te raken in het moeras van alle zaken die wekelijks een bureau op de afdeling Moordzaken passeerden.

In tegenstelling tot veel van de collega’s met wie hij in de loop der jaren had gewerkt, was het hem nooit gelukt om zich door middel van humor of onverschilligheid af te schermen voor de minder frisse kanten van zijn baan. Hij had medelijden met de slachtoffers. In zijn slaap herinnerde hij zich hun gezichten.

Na de deur met zijn schouder opengeduwd te hebben, betrad hij de ruimte waar de autopsie zou plaatsvinden. Nu was het er blinkend schoon, maar het kostte Sean geen enkele moeite om zich voor te stellen hoe het eruit zou zien als ze halverwege het onderzoek waren. Autopsies waren rommelig. Er spatte bloed op de vloer en op de instrumenten, er droop bloed van de handen van de patholoog en van de weegschalen waar de organen op gewogen werden. Over twee uur zou de omgeving van de tafel eruitzien als een scène uit een horrorfilm.

Dokter Frank Canard, lijkschouwer van New Orleans, was al binnen. Hij bestudeerde een röntgenfoto die in de lichtbak was geplaatst. Toen hij de deur dicht hoorde klappen, draaide hij zich om en knikte naar Sean. ‘Mooi, je bent er. Dan kunnen we beginnen.’

Dokter Canard had, geheel volgens de wettelijke richtlijnen in Louisiana, eerst geneeskunde gestudeerd en was nu al ruim twintig jaar gerechtelijk patholoog. In die twintig jaar had hij, in deze stad met een van de hoogste misdaadcijfers van het land, alles al eens voorbij zien komen. Hij was als patholoog opgetreden in de meest geruchtmakende zaken. De weerzinwekkende, brute moord op een geliefde priester in de jaren 80. De seriemoorden op prostituees in de jaren 90. Maar hij had eens gezegd dat niets in zijn carrière hem had voorbereid op de honderden lichamen die in de nasleep van Katrina in zijn geïmproviseerde mortuarium langs waren gekomen.

Hij was lang, pezig en grijs, een man die ooit een ongepolijste schoonheid had bezeten, met de neus en de vasthoudendheid van een bokser en de waardige houding van de oude zuidelijke adel. Zelfs als hij tot aan zijn ellebogen in het bloed en de drek stond, straalde hij de verfijnde elegantie uit die hem een graag geziene gast maakte in de betere kringen.

‘Rechercheur LeJeune kan elk moment hier zijn, maar daar hoeven we niet op te wachten,’ zei Sean. ‘Ik praat hem wel bij als hij er is.’ Hij liep naar de voet van de tafel, waarbij hij zichzelf dwong naar de röntgenfoto te kijken in plaats van naar het lichaam. ‘Nog iets bijzonders gevonden?’

‘Op de foto? Geen verrassingen.’

Voor hij erop door kon gaan, ging de deur open. Haastig kwam Danny binnen, met overall en handschoenen, maar zijn mondkapje hing nog los om zijn nek. ‘Sorry dat ik zo laat ben. Kayla’s auto wilde weer niet starten. Ze moest me afzetten bij de remise en het duurde een eeuwigheid voor ze een auto voor me hadden.’ Klungelend met zijn masker kwam hij naast Sean aan de voet van de tafel staan. ‘Wat heb ik gemist?’

In tegenstelling tot zijn partner had Danny geen enkele moeite met autopsies. Net als alle andere aspecten van zijn baan, deed hij een autopsie er gewoon even tussendoor. ‘O, man.’ Hoofdschuddend keek hij naar het lichaam. ‘Ik vond de vorige keer al dat ze er beroerd uitzag, maar nu…’

‘De staat waarin het lichaam verkeert, heeft niets te maken met wie ze was als mens,’ tikte de patholoog hem vriendelijk op de vingers.

‘Dat weet ik wel, en ik bedoelde het ook niet onaardig, maar zesendertig uur in de vriezer heeft haar niet veel goed gedaan, toch?’

Seans blik dwaalde af naar de tafel en zijn maag kwam meteen omhoog. Hij moest heel veel slikken om die tweede kop koffie binnen te houden.

Jezus.

Hij wendde zijn gezicht af, haalde diep adem en keek weer. Danny had gelijk. Zelfs in dode toestand was een lichaam niet al te goed bevriend met de tijd. Koeling kon de onvermijdelijke bacteriële decompositie niet tegenhouden, en in het felle licht staken de gapende wonden nog afschrikwekkender af tegen haar bleke huid.

Maar de natuurlijke afbraak van weefsel en organen was nog het minst erg. Wat de moordenaar had gedaan, zou Sean nog weken achtervolgen.

Vanuit haar mondhoeken liepen krullerige sneden omhoog in een macabere imitatie van een grijns. Haar oogleden waren weggehaald en haar grote, starre ogen deden bij Sean de rillingen over zijn rug lopen.

Alle schoonheid was haar ontnomen. Het enige wat over was van haar gezicht, was een spookachtig dodenmasker, gesneden door de kundige hand van een psychopaat.

‘De verwonding in de hals was dodelijk,’ zei dokter Canard, terwijl hij het vergrootglas naar zich toetrok en zich over het lichaam boog. ‘De snee begint bij de linker carotis en loopt door tot de rechter, waarbij de linker arterie beschadigd is, de linker halsader en de halsspier. De luchtpijp is gedeeltelijk beschadigd. Rechts zijn de interne en externe arterie geraakt en de halsader.’ Hij keek even op. ‘Zo ongeveer het enige wat niet geraakt is, is de ruggengraat.’

‘Met andere woorden: hij heeft haar bijna onthoofd,’ zei Danny. ‘En haar gezicht? Kan het zijn dat hij dat na haar dood gedaan heeft?’

‘Nee, ik ben bang van niet. Maar ze heeft een flinke klap op haar hoofd gehad. Het is heel goed mogelijk dat ze buiten bewustzijn was toen hij begon te snijden.’ Dokter Canard pakte een stift en wees op een plekje op de foto van de schedel dat leek op een klein spinnenweb. ‘Hier op de foto zie je de breuk. De deuk in de schedel is iets groter dan een kwartje. Ongeveer de grootte van een hamer, zou ik zeggen. Het bot direct onder het punt waar het wapen terechtgekomen is, is naar binnen geslagen, in de richting van de hersenen, waardoor je een afdruk van het wapen krijgt.’ Hij deed alsof hij met een onzichtbare hamer een klap uitdeelde.

‘En jij denkt dat de klap hard genoeg was om haar buiten westen te slaan?’

‘Dat denk ik wel, maar de omvang van de hersenbeschadiging kunnen we pas vaststellen als we de schedel openen.’

‘Is er iets in het patroon of de positie van de wond dat wijst op meer dan één belager?’

Verbaasd keek Danny om.

Sean haalde zijn schouders op. ‘Nou?’

De dokter keek weer door het vergrootglas. ‘De wonden lijken te zijn aangebracht met hetzelfde mes. Ik zie geen afwijkende rafels of strepen in het weefsel en de snijranden, dus ik denk dat er een mes met een glad lemmet is gebruikt. Wel een heel scherp mes.’ Hij keek op. ‘Is er een bepaalde reden waarom je wilt weten of er sprake is van twee belagers?’

‘De tatoeages op haar rug en handpalm zijn allebei vers, maar ik denk dat ze door twee verschillende mensen gemaakt zijn. De naald is niet diep genoeg in haar hand gegaan, vandaar die krasserige lijnen. Ik heb begrepen dat dat wijst op het werk van een amateur. Die op haar rug is het werk van een professional. Of in elk geval iemand die wist waar hij mee bezig was.’ Nog steeds voelde Sean Danny’s ogen op zich gericht, maar hij keek niet op.

‘In de snijwonden zie ik geen aanleiding om uit te gaan van meer dan één belager, maar er is iets op de torso wat me verbaasde.’ Dokter Canard verplaatste het licht naar de buik. ‘Die paarsige verkleuring laag op de buik is een postmortale verkleuring. Het slachtoffer lag op haar buik, dus dat is waar het bloed zich verzameld heeft. Maar kijk, hierboven zitten lichtere verkleuringen.’ Met zijn stift wees hij naar een gebied onder haar rechterborst en links onder haar schouder.

‘Die zijn groenig,’ zei Sean. ‘Ontbindingsverschijnselen?’

‘Nee, het zijn kneuzingen,’ zei dokter Canard. ‘Zoals je weet moet je met kneuzingen op een lichaam, zeker als ze niet meteen zichtbaar zijn, uitkijken. Ten eerste moeten we vaststellen of ze voor of na het moment van overlijden zijn toegebracht. De grootte, verandering van kleur, zwellingen en stollingen zijn tekenen van kneuzingen voor de dood, en dat treffen we hier aan.’

‘Kun je zien wat de oorzaak is?’ vroeg Sean.

‘We kunnen een gokje wagen. Kneuzingen ontstaan door contact met stompe voorwerpen waardoor aderen onder het huidoppervlak beschadigd raken, zodat het bloed wegloopt in het omringende weefsel. De eigenschappen van het voorwerp zijn gewoonlijk moeilijk vast te stellen omdat bloed zich verspreidt of wegloopt vanaf het contactpunt. Zo komt het ook dat schedelletsel soms een blauw oog tot gevolg heeft. Maar als de klap is toegebracht vlak voor de dood, kan het zo zijn dat door het wegvallen van de bloeddruk het bloed zich niet of nauwelijks verspreidt, zodat het patroon van het object dat de schade heeft toegebracht, behouden blijft. Bij een harde trap, bijvoorbeeld, kan de schoenzool tevoorschijn komen.’

‘En is dat wat we daar zien?’ vroeg Danny. ‘De afdruk van een schoen?’

‘Niet helemaal. De vormen zijn duidelijker op de foto’s die we genomen hebben, maar misschien kan ik het jullie aanwijzen.’ Hij boog zich voorover en trok voorzichtig de omtrek van de kneuzingen over met de stift. Toen hij klaar was, duwde hij de lamp weg en keek op. ‘Zien jullie het?’

Danny ging aan de lange kant van de tafel staan om het beter te kunnen zien. Sean bleef staan waar hij stond, zijn ogen vastgenageld aan de vormen die dokter Canard getekend had. Het waren rondjes met een diameter van ongeveer zeven centimeter en een inkeping bovenin.

Danny deinsde achteruit. ‘Wat is dat in hemelsnaam?’

Op datzelfde moment drong het tot Sean door waar ze naar keken, en zijn bloed stond stil van schrik.

‘Ik vind ze een beetje lijken op gespleten hoefafdrukken,’ zei dokter Canard.

Danny ging weer aan de voet van de tafel staan om de plekken vanuit een andere hoek te bekijken. ‘Bedoel je… Wat bedoel je? Dat er een of ander beest over het slachtoffer heen is gelopen?’

Seans gedachten gingen terug naar de plaats delict, naar Sarahs vraag of ze bijzondere sporen gevonden hadden. Hoe had ze dat geweten? Hoe had ze dat in vredesnaam geweten?

Plotseling buiten adem werd hij overvallen door de drang zijn masker af te scheuren en naar de dichtstbijzijnde uitgang te rennen. Maar wegrennen voor de vragen in zijn hoofd was geen optie en trouwens, afwijkend gedrag vertonen in het bijzijn van dokter Canard was ook geen goed idee. Lijkschouwers hadden in Louisiana ook het recht om geestelijke stoornissen bij de levenden vast te stellen.

Danny stond hem al nieuwsgierig aan te kijken. ‘Gaat het wel?’

‘Ja, ja. Het is gewoon…’ Sean haalde diep adem. ‘Dit verwachtte ik niet.’

‘Wie wel? Waar hebben we hier in hemelsnaam mee te maken?’ Danny klonk net zo van zijn stuk gebracht als Sean zich voelde en toen er een telefoon ging, schrokken ze allebei.

Snel pakte Danny zijn telefoon uit zijn broekzak en hij liep weg om op te nemen. Sean wendde zich weer tot dokter Canard. ‘Heb je nog vreemde haren of vezels in de wonden of op het lichaam aangetroffen?’

‘Dierenharen bedoel je?’

‘Ik heb wel eens gelezen dat geiten soms gebruikt worden in offerplechtigheden. Dat zou die afdrukken kunnen verklaren.’

‘Dat soort dingen heb ik helemaal niet gevonden. Wat erop zou kunnen wijzen dat de moordenaar min of meer bekend is met forensisch bewijsmateriaal.’

‘In elk geval voldoende om de boel goed schoon achter te laten,’ mopperde Sean.

Danny kwam terug naar de tafel. Zonder zijn masker weer op te zetten stopte hij zijn telefoon terug. ‘Dat was LaPierre. We moeten zo snel mogelijk ergens heen. Er is iets wat we moeten zien, vindt ze.’

‘Zei ze ook wat het was?’

Danny’s blik was weer naar de tafel afgedwaald en Sean zag hem huiveren. ‘Ze hebben weer een lichaam gevonden.’

 

‘Heb je tegen LaPierre gezegd dat we midden in een autopsie zaten?’ vroeg Sean geërgerd toen hij en Danny een paar minuten later hun handschoenen en overalls uit stonden te trekken in de kleedruimte.

‘Natuurlijk, Sean, maar je kent de inspecteur. Als zij zegt dat je moet springen, dan is de enige vraag die ze terug verwacht: hoe hoog.’

‘En ze heeft niet eens even gezegd wat ons te wachten staat?’

‘Ik weet alleen dat Mosley en Grimes vanmorgen vroege dienst hadden en dat zij de melding hebben aangenomen. Kennelijk zijn ze op de plaats delict ergens zenuwachtig van geworden want toen belden ze om te vragen of wij konden komen kijken. Dat is alles. Meer zei LaPierre niet.’ Danny wankelde een beetje toen hij zijn schoenbeschermers uittrok. ‘Maar onder ons gezegd en gezwegen: ze klonk wel raar.’

‘Hoezo?’

‘Ze is toch altijd zo koel en beheerst, weet je wel? Stalen zenuwen en zo. Nou, vandaag hoorde ik iets in haar stem… alsof… Ik weet niet. Stille opwinding.’

‘Stille opwinding? Wat betekent dat nou weer?’

‘Ik denk dat ze helemaal opgefokt is door wat Mosley en Grimes gezegd hebben, maar dat ze het niet wilde laten merken. Als ik een gokker was, dan zou ik er wel iets om durven verwedden dat het iets te maken heeft met onze onbekende dame daarbinnen.’ Hij knikte naar de autopsieruimte. ‘Zo te zien krijg je gelijk, Sean. Onze dader was niet van plan het bij één slachtoffer te laten.’

‘Laten we niet op de zaken vooruitlopen. We hebben nog geen details.’

Danny viste de autosleutels uit zijn jaszak. Dit donkerblauwe jasje was een van de twee jacks die hij altijd aanhad, ongeacht het weer of het seizoen. De stof was wat versleten op de ellebogen en de voering kwam aan de achterkant onder de zoom vandaan, maar dat leek hij niet te zien. Als hij Kayla niet had, dan zou hij waarschijnlijk zo’n type zijn dat met twee verschillende sokken aan op zijn werk verscheen, of erger.

Bij de deur wachtte hij op Sean. ‘Je kunt net zo goed met mij meerijden. Het heeft geen zin om met twee auto’s daarheen te gaan als we hier toch terugkomen.’

‘Waar moeten we heen?’

‘De rand van de wijk. North Rampart en Governor Nicholls.’

Sean pakte zijn jas en liep achter Danny aan naar buiten. De zon scheen, waardoor het kwik al tot boven de tien graden was gestegen. Het was een van die vreemde winterdagen aan de Golfkust die, ondanks de temperatuur, meer warm dan koud leek. De sneeuwstorm die de stad twee dagen had lamgelegd, leek al lang geleden en het groengouden licht dat door de steeneiken viel, beloofde een vroeg voorjaar.

Zijn gezicht naar de zon heffend koesterde Sean zich even in de warme stralen. Hij had geen zin in weer een plaats delict, en hij had ook geen zin om daarna weer naar het mortuarium terug te gaan. Hij had geen zin om na te denken over de hoefafdrukken op het slachtoffer en waarom Sarah naar bijzondere voetsporen had gevraagd. Het enige waar hij op dat moment zin in had, was om naar huis te gaan, weer in bed te kruipen en de dekens over zijn hoofd te trekken, zodat hij zich niet bezig hoefde te houden met wat hem nu te wachten stond.

En toch voelde hij al iets broeien, die vreemde mengeling van angst, opwinding en morbide fascinatie die de voorbode was van zijn persoonlijke obsessie. Moordenaars intrigeerden hem. Moordenaars waren zijn raison d’être.

Hij stapte in de auto en trok afkeurend zijn neus op. Wat het was, wist hij niet, maar er stonk iets. ‘Maken ze die auto’s nooit schoon?’

Grinnikend zette Danny zijn pilotenzonnebril op. ‘Dat is een retorische vraag zeker?’

‘Het stinkt hier naar natte hond,’ zei Sean.

Danny snoof. ‘Nee, dat is het niet. Er ligt iets te rotten. Als je onder je stoel voelt, kom je vast iemands half opgegeten lunch tegen.’

Sean deed het raampje open en liet de frisse lucht binnenstromen. ‘Rook je het op de heenweg niet?’

‘Jawel, Sean, maar het leek me een goede manier om mijn reukorganen te verdoven voor de autopsie.’

‘Je had me wel even kunnen waarschuwen.’

‘Dat kan ik ook zeggen, maat.’

Sean keek opzij. ‘Waar heb je het over?’

Danny haalde zijn schouders op. Zijn aandacht werd getrokken door een groep tieners in blauwe sportjasjes die op de hoek van de straat rondhingen. ‘Bende op links,’ zei hij, toen hij de leden herkende aan hun sportpetjes. ‘Moet je zien, ik wed dat die oudste nog geen veertien is. En dat hangt dan rond op een schooldag. Eigenlijk zouden we ze moeten oppakken.’

‘Dan staan ze over een uur weer buiten,’ zei Sean.

‘En dat is precies wat er misgaat in deze stad. Geen discipline. Geen gevoel voor richting. Verdorie, ergens lijken we allemaal op die kinderen: een beetje rondhangen, onze tijd uitzitten omdat we toch al weten dat we naar de knoppen gaan. Vijf en een halve meter onder zeeniveau op sommige plekken, en hoe lager we zinken, hoe meer de Golf omhoogkomt. En de wetlands en het rif als buffer gebruiken dat kun je wel vergeten, want die zijn al grotendeels naar de haaien. Dus wat doen we? We verhogen de dijken een paar centimeter en bidden dat de volgende storm ergens anders toeslaat.’

‘Zo gaat het in The Big Easy,’ zei Sean schouderophalend. ‘Dat wisten we toch allang?’

‘Dat bedoel ik juist! We worden bijna van de aardbodem geveegd en er verandert niets. Het is hier echt een zootje, Sean. Soms vraag ik me af waarom wij nog al die moeite doen. Wat doen we hier nog?’

Dat had Sean al eerder gehoord, zeker na Katrina. En hij moest toegeven dat het soms leek alsof ze een verloren strijd streden. De misdaadcijfers waren torenhoog. Het afgelopen jaar waren er meer dan honderdvijftig mensen vermoord, maar het Openbaar Ministerie had maar drie keer iemand kunnen veroordelen voor moord. Het systeem lag duidelijk op zijn gat. Er waren wijken waar zelfs de politie niet meer in durfde. Wetteloosheid was de maatstaf, een uitbarsting van geestesziek geweld waardoor mensen continu nerveus rondliepen, bang voor hun eigen schaduw.

Sean was niet immuun voor de druk, maar voor hem was het geen optie om de stad de rug toe te keren. Hier was hij geboren en getogen. New Orleans zat hem in het bloed. In voor- en tegenspoed. Hij zou hier blijven tot het bittere einde.

Een ironische uitspraak, stelde hij vast, gezien de staat waarin zijn privéleven verkeerde.

‘Wat denk jij?’

Over de dijkverzwaring? Over het stijgende water in de Golf? Sean besefte dat hij geen idee had wat zijn partner hem had gevraagd. Zijn gedachten waren even met hem op de loop gegaan.

Zijn zwijgen schoot Danny in het verkeerde keelgat. ‘Je hebt geen woord gehoord van wat ik heb gezegd, hè? Wat heb jij vandaag?’

‘Ik zit zeker met mijn hoofd nog in het mortuarium.’

‘Ja, enge toestanden. Heb jij wel eens zoiets gezien als die plekken?’

‘Nee.’ Sean staarde naar het voorbijtrekkende landschap. Zijn ogen bleven even rusten op een oude vrouw die stond te wachten om over te steken. Toen hun blikken elkaar kruisten, sloeg ze snel haar ogen neer, alsof het maken van oogcontact met een vreemde – welke vreemde dan ook – op de een of andere manier haar kwetsbaarheid zou blootleggen.

‘Hoe wist je dat, van die tatoeages?’ vroeg Danny.

In de achteruitkijkspiegel zag Sean dat de oude vrouw hun auto nakeek. ‘Dat zei Sarah.’

‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’

‘Ik hoorde het pas gisteren aan het eind van de dag en ik heb niet eerder de kans gehad om het er met jou over te hebben.’

‘Heb je Sarah gisteren gezien?’

Sean draaide zich half om. ‘Ja. Hoezo?’

‘Zomaar. Maar je had me toch thuis kunnen bellen over die tatoeages.’

‘Dat leek me niet nodig. Trouwens, ik wilde even afwachten wat Canard te vertellen had voor ik ermee kwam. Je vindt het toch niet echt vervelend?’

‘Neuh, laat maar.’ Uit Danny’s toon was op te maken dat hem wel degelijk iets dwarszat.

‘Hoor eens, als je ergens mee zit, dan moet je het zeggen. Je moet niet de hele dag gaan zitten mokken.’

Met opgetrokken wenkbrauwen keek Danny naar de weg. ‘Ik zit niet te mokken.’

‘Echt wel. Vraag maar aan Kayla.’

‘Goed dan, verdomme. Hoelang werken we nu al samen, Sean? Een paar jaar?’

‘Bijna.’

‘Waarom heb je niet gezegd dat Catherine en jij uit elkaar zijn? Dat is niet niks. Waarom heb je me niet verteld wat er aan de hand was?’

‘Omdat ik niemand nodig heb om mijn handje vast te houden,’ zei Sean. ‘Het was voorbij. Waarom zou ik er dan over praten?’

‘En zo simpel is het?’

Sean keek weer uit het raampje. ‘Hoe ben je er trouwens achter gekomen?’

‘Cat stond gisteren bij ons voor de deur. Ze zocht je. Ze zei dat je een paar dagen geleden een tas had gepakt en ervandoor was gegaan. Je neemt niet op als ze belt, je wilt niet zeggen waar je bent. Ik neem aan dat ze dacht, omdat wij vrienden zijn en zo, dat ik wel wist hoe ik je kon bereiken.’

‘Wat heb je gezegd?’

Danny haalde een hand van het stuur en masseerde zijn nek. ‘Ik heb gezegd dat ik net zo in het duister tast omtrent jouw onderkomen als zij.’

‘Ze had niet zomaar naar jouw huis mogen gaan,’ zei Sean geërgerd. ‘Het heeft geen zin om iedereen mee te sleuren in onze ellende.’

‘Ook Sarah niet?’

‘Sarah heeft hier niets mee te maken.’

Langzaam draaide Danny zijn hoofd tot hij Sean over de rand van zijn zonnebril heen kon aankijken.

Sean fronste. ‘Wat nou?’

‘Je bent niet weer bij Sarah ingetrokken? Dat is niet de reden waarom je vrouw niet mag weten waar je slaapt?’

‘Hoe kom je dáár nu bij?’

‘Van Cat.’

Geschrokken keek Sean hem aan. ‘Wat zei ze dan?’

‘Zij dacht dat als jij niet bij Kayla en mij was, dat je dan wel bij Sarah zou zijn. Ik had de indruk dat ze daarheen ging gisterenavond, om met haar te praten.’

‘Shit.’

‘Heb je Sarah nog niet gesproken vandaag ?’

Seans hoofd bonsde weer. Hij pakte nog twee aspirientjes en slikte ze droog door voor hij antwoordde: ‘Nee, dat heb ik niet. Waarom zou ik?’

‘Dus jullie scheiding heeft niets met Sarah te maken?’

‘Nee, dat zeg ik toch,’ snauwde Sean. ‘Niet dat het jou wat aangaat.’

‘Het gaat me wel aan als het je werk beïnvloedt.’

‘Dat doet het niet.’

‘O, ijswater in je aderen, hè?’ De auto helde naar rechts over toen Danny een scherpe bocht maakte. ‘Wat ben je toch een zak.’

‘De pot verwijt de ketel,’ mompelde Sean.

‘Je kunt er wel een grapje over maken, maar je hebt echt wel wat problemen, vriend.’

‘O nee, daar gaan we weer.’ Sean liet zijn hoofd tegen de hoofdsteun vallen en sloot zijn ogen.

‘Het is waarschijnlijk al begonnen toen je klein was. Je moeder neemt de benen met een of andere kerel en laat je vader en jou alleen achter, en een paar jaar later wordt hij op weg naar huis aangereden door een vrachtwagen met oplegger. Bám! Ben je weer de lul. Je ziet toch wel wat er gebeurt, hè? Dat noemen ze een gedragspatroon. Jij verlaat mensen voor ze de kans krijgen om jou in de steek te laten.’

‘Wauw, wat diepzinnig. Ik ben echt onder de indruk. Ik hoop dat het je niet te veel moeite heeft gekost om dat allemaal te bedenken.’

‘Ik heb altijd al mensenkennis gehad,’ zei Danny luchtig. ‘Ik zou zo de volgende Dr. Phil kunnen worden als ik zou willen.’

‘Nu je het zegt, ik zie veel overeenkomsten.’ Sean kwam overeind en bestudeerde Danny’s profiel. ‘Ja, jullie lijken als twee druppels water op elkaar, zeker rond de haarlijn.’

Voor iemand die het normaal niets kon schelen hoe hij eruitzag, was Danny de laatste tijd erg gevoelig over zijn dunner wordende haar. Hij keek even snel in de achteruitkijkspiegel voor hij Sean een boze blik toewierp. ‘Ik kan je nog wel wat vertellen over jouw karakter. Je bent een klootzak. Vind je dat ook zo diepzinnig?’