Hoofdstuk 18

 

 

 

Father Dominique Dagan bette zijn lippen met een linnen servet en slaakte een tevreden zucht. ‘Het was heerlijk, Michael. Wat jammer dat jij het niet hebt opgegeten. Vond je de biefstuk te doorbakken?’

Michael wierp een blik op de koude biefstuk en de slappe asperges op zijn bord. Verontschuldigend haalde hij zijn schouders op. ‘De biefstuk was prima. Ik had zeker niet zo’n trek.’

Over het vlammetje van de kaars heen, die in het midden van de tafel stond, keek Dominique hem aan. ‘Je vergeet geloof ik hoe goed ik je ken. Ik betwijfel of het aan je eetlust ligt. Je lijkt de last van de hele wereld wel op je schouders te torsen vandaag.’

‘Jou kan ik niet voor de gek houden. Jij kent me beter dan wie ook.’

Ondanks het leeftijdsverschil – Dominique was net zestig geworden en Michael was nog geen veertig – waren de mannen al jaren goede vrienden. Samen hadden ze heel wat stormen het hoofd weten te bieden, spiritueel en anderszins.

Het was Dominique geweest die Michael het voordeel van de twijfel had gegund toen de eerste geruchten de kop opstaken over de jonge priester en een getrouwde vrouw uit zijn gemeente. En toen de pijnlijke waarheid eindelijk aan het licht was gekomen en de affaire zo tragisch was geëindigd, was Dominique de eerste geweest die Michael zijn onvoorwaardelijke steun had toegezegd.

Hij was niet van Michaels zijde geweken tijdens de lange uren waarin de politie hem had verhoord toen de lichamen waren gevonden, en later ook niet, toen de gruwelijke details van de moord en zelfmoord in de kranten hadden gestaan. En toen Michael worstelde met de vraag of hij al dan niet zou uittreden als priester, was Dominique vriend, vertrouweling en adviseur geweest. Zelfs zijn moeder had hem in die periode niet willen zien, laat staan hem kunnen vergeven.

Dominique was al zo lang een constante factor in Michaels leven dat hij zich soms afvroeg wat hij zonder diens onaflatende steun en begrip zou moeten.

Nu keek Dominique hem over de rand van zijn wijnglas aan. ‘Vertel eens wat je zo zwaar op het hart ligt.’

Michael wachtte tot de tafel was afgeruimd voor hij zijn eigen glas pakte en een slokje nam, gebiologeerd naar de weerspiegeling van het kaarslicht in zijn wijn starend.

‘Ik maak me zorgen over een van mijn cliënten,’ zei hij na een lange stilte.

‘Is het iets waarover je met mij kunt praten?’

Michael staarde nog steeds naar het vlammetje. Hij wilde wel over Sarah praten, maar op de een of andere manier viel hem dat zwaar, zelfs met Dominique. Misschien wel juist met Dominique, omdat die zoveel wist over Michaels verleden. Er was een keer een grens overschreden. Dat had mensenlevens verwoest. Er waren beloftes gebroken en twee mensen overleden, door de misstap die híj had begaan. Hij had zichzelf, en ook de god waarin hij in welke vorm dan ook nog steeds geloofde, beloofd dat hij die fout nooit meer zou maken. Nooit zou hij toegeven aan zijn zwakheden. En toch had hij gisteren, lang nadat Sarah weg was gegaan, in zijn tuin aan haar zitten denken.

Verlangen was geen onbekend gevoel voor Michael. Na Elise waren er anderen geweest. Vrij veel zelfs, toen hij net uitgetreden was. Niet omdat hij probeerde de verloren tijd in te halen, maar omdat hij zocht naar iets wat hij nog steeds niet had gevonden.

In een bepaald opzicht was Sarah net als hij. Altijd op zoek. Altijd vol verlangen. Een gevallen engel die in hemel noch hel thuishoorde en zich staande hield aan de rand van een wereld die haar niet begreep en haar dus ook nooit volledig zou omarmen.

‘Weet je iets van dissociatieve identiteitsstoornissen?’ vroeg hij Dominique.

‘Dat is toch wat ze vroeger een meervoudig persoonlijkheidssyndroom noemden? Nog vroeger zouden ze zeggen dat iemand door de duivel bezeten was.’

‘In dat geval zou ik met mijn verleden niet echt als hulpverlener in aanmerking komen,’ zei Michael berustend.

‘Of je zou juist de hulpverlener bij uitstek zijn.’ Dominique glimlachte. ‘Hoe dan ook, ik dacht dat die stoornis een paar jaar geleden in diskrediet was geraakt onder psychiaters?’

‘Ja en nee,’ antwoordde Michael. ‘Het is een controversiële diagnose, dat staat buiten kijf, en er zijn therapeuten die weigeren het als een echte stoornis te erkennen. Maar ik probeer mijn mening niet te baseren op de laatste trends of het debat dat momenteel in de psychiatrische vakbladen wordt gevoerd.’

‘Ik neem aan dat je die verschillende persoonlijkheden zelfs hebt aangetroffen in een cliënt?’

‘Drie alter ego’s, tot nu toe. Het interessante is dat ik de gastheer nog moet leren kennen, terwijl dat meestal degene is die het initiatief tot behandeling neemt. In dit geval is de dominante persoonlijkheid een jonge man die zichzelf Jude noemt. Hij zegt dat hij de beschermer is.’

‘Wie beschermt hij?’

‘Daar moet ik nog achter zien te komen. Ik heb ook een glimp opgevangen van een veel jonger alter ego, een jongetje nog. Ik vermoed dat dit alter ego staat voor de gastheer als mishandeld of seksueel misbruikt kind. Op een gegeven moment is het het kind gelukt om zich terug te trekken in een geestesgesteldheid waarin het misbruik niet hem of haar zelf leek te overkomen, maar iemand anders.’

‘De beschermer?’

Michael knikte. ‘En nu is de beschermer teruggekomen omdat hij het idee heeft – terecht of onterecht – dat zijn gastheer gevaar loopt.’

Geïntrigeerd leunde Dominique voorover. ‘Wat voor gevaar?’

‘Misschien iets door toedoen van weer een ander alter ego,’ zei Michael. ‘Een derde persoonlijkheid. Die heb ik maar heel even gezien, maar ik had de indruk dat deze ook mannelijk was, misschien wat jonger dan de beschermer. En hij is degene met alle opgekropte woede. Ik denk dat Jude daarom bij me gekomen is. Tot nu toe heeft hij zijn dominantie weten te behouden, maar het kan zijn dat de woede zo groot wordt dat hij het niet meer onder controle heeft. De enige manier waarop hij die kan beheersen en de gastheer kan beschermen, is een manier vinden om alle identiteiten te laten versmelten tot één gezamenlijk alter.’

‘En daar ben jij bij nodig.’

‘Als het goed is wel, ja.’ De ober legde discreet de rekening op tafel en Michael dronk zijn glas leeg. ‘Er is nog een aspect aan deze zaak dat me zeer dwarszit. Ik heb wat tegenstrijdigheden ontdekt in Judes gedrag. Volgens mij is hij heel handig geworden in iedereen om de tuin leiden, waarschijnlijk omdat hij niet alleen de gastheer moest beschermen maar ook de misbruikpleger voor de gek moest houden. Maar het zou ook kunnen dat ík word gemanipuleerd.’

Dominique trok een wenkbrauw op. ‘Bedoel je dat het allemaal oplichterij is? Waarom zou iemand al die moeite doen?’

Michael zette zijn handtekening onder de bon van de creditcard en haalde zijn schouders op. ‘Misschien de behoefte om een officieel psychiatrisch label te krijgen. Dat is wel vaker voorgekomen, hoe ongelooflijk het ook klinkt.’

Toen de betaling rond was, liepen ze samen het parkeerterrein op. Voor Dominique in zijn auto stapte, vroeg hij: ‘Die woede waar je het net over had… Als er echt een alter ego bestaat dat zo vol woede zit, zou je dat dan als een reëel gevaar beschouwen?’

‘Onder bepaalde omstandigheden wel.’

‘Wees dan maar voorzichtig, Michael. Of het een echte stoornis is of dat hij het speelt, kennelijk heb je te maken met een heel sluw en gevaarlijk persoon.’

Tijdens de rit door de regen naar huis dacht Michael na over die waarschuwing. Ook hij had de dreiging van gevaar gevoeld, die dag op zijn kantoor, maar hij had Dominique niet ongerust willen maken, dus had hij hem niet verteld over de ogen van het derde alter ego. Ziedend van woede, bijna gloeiend van haat. Die korte glimp die hij had opgevangen was bijna genoeg geweest om weer in demonen te gaan geloven.

Hij probeerde het van zich af te zetten en vroeg zich af of hij ergens bloemen zou gaan kopen voor op Elises graf. Maar het was al laat en in New Orleans was een begraafplaats niet een plek waar je na het donker nog wilde komen. Morgen was het zondag. Dan had hij de hele dag om in zijn schuldgevoel te zwelgen als hij daar zin in had.

Thuisgekomen zette hij de auto in de garage. Toen hij daarna door de zijdeur naar binnen wilde gaan, werd zijn aandacht getrokken door iets in de tuin. Hij liet altijd een lamp aan in zijn kantoor, en in het licht dat door de glazen ruitjes in de deur naar buiten viel, zag hij iemand boven aan de buitentrap zitten. Hoofd gebogen, armen om de knieën geslagen. Rillend in de klamme, koude lucht.

Hij aarzelde maar een seconde, toen liep hij door het hek de tuin in. Aan de voet van de trap aarzelde hij weer even.

‘Hallo,’ zei hij, de trap op lopend. ‘Ik had je niet verwacht vanavond.’

Stilte.

Het hoofd keek op en ving het licht.

Michael hapte naar adem. ‘Zo,’ zei hij zacht. ‘En welk ben jij?’