Hoofdstuk 4

 

 

 

Sarah zag de weerschijn van de zwaailichten al voor ze Elysian Fields op draaiden. Deze straat was de belangrijkste doorgaande route door Faubourg Marigny, een buurt die de laatste jaren steeds populairder was geworden, nu de vluchtelingen uit het French Quarter naar de andere kant van Esplanade Avenue waren getrokken om de toeristen te ontlopen.

Toen ze de bocht om kwamen, zag ze een hele rij politiewagens en ambulances langs de stoeprand staan. Drie surveillancewagens telde ze, een busje van de technische recherche en een auto van de lijkschouwer van de regio Orleans. Een grimmige optocht die bijna altijd wees op een ernstig misdrijf.

Zelfs op dit late uur brandde er licht in een paar van de pastelkleurige huizen en gastenverblijven, en er hadden zich al wat nieuwsgierige toeschouwers verzameld. Een paar bezorgde buren hadden een jas over hun pyjama aangetrokken en zich naar buiten gerept om te horen wat er gaande was. Ze stonden op een kluitje bij elkaar, hun adem als bevroren wolkjes uitblazend, en keken naar de continue stroom politiemensen die het huis in en uit liep.

Misdaad was nooit een onbekend verschijnsel geweest in New Orleans. Na de overstroming was het even rustig geweest in de stad, maar zodra de regionale politie en de National Guard hun hielen hadden gelicht, had het plaatselijke politiekorps de handen weer vol gehad aan het escalerende geweld. Mensen die er al langer woonden, wisten dat ze waakzaam moesten zijn. Er waren buurten waar je ’s avonds niet alleen naartoe ging, maar de Marigny hoorde daar niet bij.

Nu zoveel buurten nog steeds onbewoonbaar waren, was een nieuw type crimineel – brutaler en gewelddadiger dan ooit – doorgedrongen tot de veilige, betere buurten. Iedereen, behalve heel dappere of heel domme mensen, probeerde voor donker thuis te zijn en daar te blijven, veilig opgesloten achter vergrendelde deuren en ramen, tot het weer licht werd.

Toen Sarah uitstapte, woei een koude windvlaag haar kraag opzij, daarmee de laatste restjes van haar Xanax-roes wegblazend. Parks kwam naar haar kant van de auto en samen staken ze de weg over. Ze voelde de nieuwsgierige ogen van de buren in haar rug, en toen ze omkeek, viel er een stilte. Ongemakkelijk draaiden ze hun gezicht af, zich ongetwijfeld afvragend wat haar relatie met het slachtoffer was.

Parks zei iets tegen een van de agenten bij de afzetting en gebaarde naar Sarah dat ze, net als hij, onder het lint door mocht komen, de oprijlaan op. Zoals de meeste andere huizen in deze wijk was het huis gebouwd in creoolse stijl. Het lag op een verhoging, en een paar treden leidden naar de smalle, met opengewerkt houtwerk omlijste veranda.

Nog voor ze bovenaan gekomen waren, ging de voordeur open. Sean kwam naar buiten. Met een voet op de volgende trede bleef Sarah staan en keek op. Iemand duwde haar half aan de kant, wisselde een paar woorden met Sean en ging naar binnen. Achter haar gaf Parks haar vriendelijk een zetje, wat Sarah negeerde. Ze kon alleen maar naar Sean kijken.

Lang en slank stond hij voor haar, een man met overwicht, ook al was hij nog maar drieëndertig. Ooit was hij de jongste rechercheur bij Moordzaken geweest, wat niemand die hem kende, had verbaasd. Sean had altijd precies geweten wanneer hij een geboden kans moest pakken.

Zijn zwarte wollen jas wapperde in de wind, omdat hij de jas niet had dichtgeknoopt. Het verbaasde Sarah dat hij een jas hád: de meeste mensen waren niet voorbereid geweest op de kou en moesten zich behelpen met laagjes truien en jasjes.

De jas was echter zijn enige concessie aan de temperatuur. Op zijn hoofd droeg hij niets; toen hij onder het afdak vandaan kwam, bleven de sneeuwvlokken op zijn zwarte haar liggen. Hij schudde ze eraf zonder zijn ogen van Sarah af te wenden.

Na zijn telefoontje had ze zich nog zo voorgenomen dit niet te laten gebeuren. Hem niet te laten zien hoeveel pijn hij haar had gedaan. Hoe vervelend ze het vond hem weer te zien. Midden in de nacht langs zijn huis rijden was ook zoiets, maar hier kon ze zich nergens achter verschuilen.

En toch stond ze hem aan te staren, denkend aan alles wat ze hadden gedeeld, de herinnering aan de intimiteit, elk gebaar, elke nuance, elk gefluisterd woord, elke belofte.

Zich plotseling bewust van haar houding sloeg ze haar ogen neer, maar vrijwel direct werd haar blik weer naar hem toe getrokken. Hij had háár vannacht gebeld. Hij had gevraagd of ze hem wilde helpen. Ze hoefde niets te verbergen, niet te doen alsof. Ze had het recht hier te zijn.

Met een knikje naar Parks zei Sean: ‘Julie zijn in elk geval heelhuids aangekomen, zie ik.’

‘Ja, sir.’

‘Bedankt.’

‘Graag gedaan.’

Parks liep de trap weer af terwijl Sean op Sarah bleef wachten. Boven aan de trap trok hij haar opzij, uit de drukte bij de voordeur, en mompelde: ‘Sarah.’

De moed zonk haar meteen in de schoenen.

‘Wat heb jij in hemelsnaam uitgespookt,’ bromde hij. ‘Je ziet er verschrikkelijk uit.’

Woede trok aan de spieren in haar gezicht. ‘Ook leuk om jou weer te zien, Sean.’

‘Ik meen het. Je ziet eruit alsof je dagen niet hebt geslapen.’

‘Ik sliep toen jij belde.’

Zijn blik werd sceptisch. ‘En dat was voor het eerst sinds…’

‘Waarom doe je zo?’ vroeg ze vermoeid.

‘Hoe?’ Hij klonk oprecht verbaasd. ‘Aan de telefoon zei ik toch al dat ik me zorgen om je maak?’

‘Waarom?’

‘Sarah –’

Toen hij haar wilde aanraken, trok ze schielijk haar arm terug. ‘Je vroeg of ik naar de tatoeages van het slachtoffer wilde kijken. Dat is de enige reden waarom ik hier ben.’

Zijn trekken werden harder, en ook dat kwam haar bekend voor. Sean kon niet goed omgaan met afwijzing, hoe mild ook. ‘Verdorie, waarom reageer je altijd zo?’

‘Hoe reageer ik dan?’

‘Verongelijkt. Niet begrepen. Alsof jij de enige bent die verdrietig is omdat we uit elkaar zijn gegaan.’

‘Weet je Sean, dat zou een stuk geloofwaardiger klinken als je langer dan vier maanden had gewacht voor je trouwde. Hoe gaat het trouwens met Catherine? Weet ze dat je mij hebt gebeld?’

Hij zuchtte. ‘Daar ga ik het niet over hebben. Niet hier.’

‘Mooi. Waarom laat je me niet gewoon zien wat ik moet zien, dan kan ik snel weer weg.’

Hij haalde zijn hand door zijn donkere haar. Het was langer dan Sarah zich herinnerde, bijna tot de kraag van zijn jas. Verder mocht hij zich wel eens scheren en had hij donkere kringen om zijn ogen. Kennelijk was ze niet de enige die eens een nachtje goed moest slapen.

Weer ging de voordeur open, en er kwam een agent naar buiten. Hij struikelde de trap af, nam wat onvaste stappen de tuin in en gaf over tussen de bevroren camelia’s.

Meteen werd Sarah misselijk. Ze hield zichzelf voor dat het van de kokhalsgeluiden uit de tuin kwam, maar diep in haar hart wist ze dat het paniek was. Geen paniek om wat ze te zien zou krijgen, maar paniek om de gevoelens die Sean nog steeds in haar opriep.

‘Het is een heel naar geval, Sarah.’

Ze schrok van zijn stem.

‘Ik heb geen enkel recht je te vragen dit te doen. Lapierre gaat waarschijnlijk over de rooie als ze het hoort,’ zei hij, verwijzend naar inspecteur Angelette Lapierre.

Ze had hem wel eens horen praten over Lapierre, een vrouw uit het zuiden van Louisiana van in de dertig die opgeklommen was tot inspecteur. Ondanks haar leeftijd en het feit dat ze een vrouw was, was ze kortgeleden benoemd tot hoofd van de afdeling Moordzaken. Haar benoeming volgde op een schandaal waarbij heel wat koppen hadden gerold, van hoog tot laag, waardoor het toch al onderbemande bureau flink was uitgedund.

Als reactie op haar promotie hadden talrijke verhalen de ronde gedaan over haar verleden, haar connecties en haar relatie met de pas gekozen burgemeester. Volgens Sean leed Angelette Lapierre aan grootheidswaan en was ze vast van plan naam te maken, ongeacht hoeveel mensen ze moest slachtofferen – of verleiden – om haar doel te bereiken.

Hij wreef over zijn nek; de ergernis en vermoeidheid stonden in elk lijntje van zijn gezicht te lezen. ‘Ze is aldoor bezig over de “besmetting van de plaats delict”, wat een farce is natuurlijk. Vraag maar aan iedereen die hier rondloopt. Dat is altijd al een probleem geweest, maar tegenwoordig komt gewoon iedereen die in de buurt is een kijkje nemen. De helft van de tijd zijn we zo moe dat we er niet eens erg in hebben.’

‘Als je weet dat je in de problemen komt, waarom heb je me dan gebeld?’

Hij maakte een vuist en strekte zijn vingers – hij wilde weer aan de slag. ‘Omdat ik deze klootzak wil pakken. En jij hebt hier een betere kijk op dan alle rechercheurs die ik ken bij elkaar. De rest kan me gestolen worden.’

Dat was typisch Sean. Een paar regels overtreden, een oude vriendschap uitbuiten, het kon hem niets schelen zolang het maar resultaat opleverde. Waarschijnlijk leek hij meer op Angelette Lapierre dan hij wilde toegeven.

‘Ik heb het onbehaaglijke gevoel dat deze man zich alleen nog maar aan het warmlopen is,’ zei hij. ‘Als we straks nog een slachtoffer vinden, dan breekt de hel los. Reken maar dat Lapierre haar gezicht komt laten zien. De politiechef, de FBI… ze willen allemaal meedelen in de eer. Misschien is dit de laatste keer dat ik je een onaangetaste plaats delict kan laten zien. Als je wilt.’

‘Ik ben er toch?’

Maar hij aarzelde nog steeds. ‘Het gaat niet alleen om de tatoeages. Hij heeft alle muren volgetekend met dit.’ Hij haalde een stuk papier uit zijn zak en liet haar een schets zien die hij had gemaakt. ‘Jij hebt er verstand van. Weet jij wat het betekent?’

Er kroop een rilling over Sarahs rug. ‘Dat is een udjat. Sommige mensen noemen het het Oog van Lucifer.’

Even hield Sean zijn adem in. ‘Het is dus iets met satanisme.’

‘Soms heeft het die connotatie. Het wordt ook wel het alziend oog genoemd. Misschien wil de moordenaar duidelijk maken dat hij jullie in de gaten houdt.’

‘Of iemand in de gaten houdt.’

De angst nestelde zich dieper in Sarahs hart. ‘Heb je nog iets gevonden?’

‘Er is een pentagram in de handpalm van het slachtoffer getatoeëerd.’

O, God… ‘Buiten niets bijzonders?’

‘Je bedoelt voetsporen of zo?’

Zoekend keek ze om zich heen in het donker. ‘Bijzondere voetsporen rond het huis, ja.’

‘Bijzonder in welke zin?’

Ze aarzelde. ‘Dat zou je wel begrijpen als je ze zag.’

‘Meer vertel je me niet?’

‘Voorlopig niet. Zullen we naar binnen gaan?’

Taxerend nam hij haar op. ‘Goed,’ zei hij toen. ‘Dan hebben we het maar gehad.’